In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van een gemeenschappelijk stuk grond. De eiseres, die ook onder een andere naam bekend is, heeft een vordering ingesteld tot verdeling van een onverdeeld aandeel in een perceel grond, dat zij samen met andere mede-eigenaren bezat. De eiseres had eerder een deel van het perceel gekocht van een mede-eigenaar, maar de andere mede-eigenaren betwistten de rechtsgeldigheid van deze overdracht. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres afgewezen, en het gerechtshof heeft dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad heeft in cassatie de rechtsopvatting van het hof beoordeeld, waarbij de vraag centraal stond of de mede-eigenaren bevoegd waren om hun onverdeelde aandelen in het gemeenschappelijk goed te vervreemden zonder toestemming van alle deelgenoten. De Hoge Raad oordeelde dat de vervreemding van een gedeelte van een gemeenschappelijk stuk grond niet vereist dat er een fysieke of juridische splitsing van het goed plaatsvindt, maar dat het desbetreffende gedeelte als een afzonderlijke, te individualiseren zaak moet worden aangewezen. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.