ECLI:NL:OGEAM:2024:98

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM202301331 tot en met SXM202301333
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2019

In deze zaak is in geschil de hoogte van de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2019. De belanghebbende heeft in zijn aangifte een gezamenlijk belastbaar inkomen van NAf 24.580 opgegeven, terwijl de Inspecteur dit heeft gecorrigeerd naar NAf 119.240. De Inspecteur stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat de belanghebbende in de bezwaar- en beroepsfase niet heeft aangetoond dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht het standpunt heeft ingenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat de schatting van de Inspecteur redelijk is. De belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de schatting onjuist is. Het beroep is ongegrond verklaard en de aanslagen blijven gehandhaafd. De uitspraak is gedaan op 12 december 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 12 december 2024
BBZ nrs. SXM202301331 tot en met SXM202301333
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], woonachtig te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 6 februari 2023 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 119.210, resulterende in een bedrag te betalen aan inkomstenbelasting van NAf 28.972.
1.2
Aan belanghebbende is op 6 februari 2023 een aanslag premies AOV/AWW voor het jaar 2019 opgelegd naar een premie- inkomen van NAf 105.288, resulterende in een bedrag te betalen aan premies AOV/AWW van NAf 14.740.
1.3
Aan belanghebbende is op 6 februari 2023 een aanslag premie AVBZ voor het jaar 2019 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 119.210, resulterende in een bedrag te betalen aan premie AVBZ van NAf 2.384.
1.4
Belanghebbende is op 23 maart 2023 in bezwaar gekomen tegen de aanslag inkomstenbelasting.
1.5
De Inspecteur heeft gedagtekend 19 september 2023 uitspraken op bezwaar gedaan. In de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de aanslag premies AOV/AWW heeft de Inspecteur vermeld dat de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor wat het jaar 2019 betreft, worden gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 1 december 2023 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van driemaal NAf 50, in totaal NAf 150.
1.7
De Inspecteur heeft op 18 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2024 te Philipsburg. Verschenen zijn belanghebbende, diens echtgenote [A], alsmede de gemachtigde [B], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D]. De zaak met zaaknummers SXM202301329 en SXM202301330 van de echtgenote van belanghebbende is gelijktijdig behandeld. De echtgenote van belanghebbende heeft voorgenoemde zaak ter zitting ingetrokken.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft, samen met zijn echtgenote op 20 augustus 2020 de aangifte inkomstenbelasting 2019 ingediend met een gezamenlijk belastbaar inkomen van NAf 24.580.
2.2
Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting aangegeven dat hij in 2019 ‘freelancer’ was en heeft een persoonlijk inkomen van NAf 24.580 aangegeven.
2.3
De aanslagregelaar heeft ten tijde van het opleggen van de aanslag contact opgenomen met belanghebbende.
2.4
Op 28 maart 2022 heeft belanghebbende tegenover de aanslagregelaar het volgende verklaard:
  • dat hij in het jaar 2019 buschauffeur was en de nummerplaat voor de bus huurde;
  • dat het maandelijkse bedrag van NAf 2.090 opgenomen in de aangifte geen inkomen betrof, maar de huur die belanghebbende maandelijks aan de heer W.H. Carter betaalde voor de nummerplaat;
  • dat hij in het jaar 2020 onroerend goed heeft gekocht voor het bedrag van USD 112.000. Van dit bedrag is USD 45.000 in contanten betaald en het restant (USD 67.000) is gefinancierd met een lening; en
  • dat hij bankrekeningen heeft bij Windward Island Bank en bij Republic Bank.
2.5
Op vragen van de Inspecteur heeft belanghebbende de koopakte van 22 augustus 2020, alsmede bankafschriften van Scotiabank verstrekt.
2.6
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen voor 2019 op de volgende wijze vastgesteld.
Belastbaar inkomen zoals aangeven in de aangifte 2019 NAf 24.580
Niet te verklaren stortingen op bankrekening Scotiabank*
  • 11 maart 2019 USD 50.722,18
  • 13 juni 2019 USD 1.995
  • 13 juni 2019 USD
Totaal USD 53.163,18
Omgerekend in NAf NAf 94.360
Belastbaar inkomen 2019 NAf 119.210
* Door de Inspecteur aangemerkt als ‘andere inkomsten uit arbeid’.
2.7
Gelijktijdig met de onderhavige zaak zou de zaak van de echtgenote van belanghebbende worden behandeld, waaronder onder andere de aanslag inkomstenbelasting 2019. Ook voor wat betreft de echtgenote heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen 2019 gecorrigeerd. Ter zitting heeft de echtgenote haar beroepschrift ingetrokken.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is de hoogte van de opgelegde definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2019.
3.2
Belanghebbende stelt dat het belastbaar inkomen voor 2019 NAf 24.580 dient te bedragen zoals aangegeven in de aangifte 2019.
3.3
De Inspecteur stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat belanghebbende in de bezwaar- en in de beroepsfase niet heeft aangetoond dat de aanslag te hoog is vastgesteld.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf:
Ontvankelijkheid beroep aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing
4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen. Eerst zal dan ook worden behandeld de vraag of het beroep tijdig is ingesteld.
4.2
Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak in beroep komen bij het Gerecht.
4.3
De uitspraken op bezwaar inkomstenbelasting, AOV/AWW en AVBZ 2019, zijn gedagtekend op 19 september 2023. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 31, lid 1 ALL eindigt de termijn voor indiening van het beroep op 19 november 2023. Het beroepschrift is op 1 december 2023 ingediend en derhalve buiten de wettelijke termijn van twee maanden. Belanghebbende stelt dat hij de uitspraken op bezwaar pas op 2 oktober 2023 heeft ontvangen en dat hij wel degelijk ontvankelijk is.
Het Gerecht oordeelt ter zake van de (niet-)ontvankelijkheid als volgt.
4.4
De beroepstermijn begint in beginsel te lopen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar of op de latere dag van bekendmaking. Bij verzending per post is van bekendmaking sprake als het bezwaarschrift is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Indien de belastingplichtige het tijdstip van de verzending van de uitspraak op bezwaar (de bekendmaking) betwist, is het aan de Inspecteur om het tijdstip van de bekendmaking aannemelijk te maken. Indien de Inspecteur er niet in slaagt de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk te maken, is geen sprake van een op de voorgeschreven wijze bekendmaking van de uitspraak op bezwaar. In dat geval is de bekendmaking pas een feit als de belanghebbende (of diens vertegenwoordiger) de uitspraak op bezwaar ontvangt. Alsdan vangt de beroepstermijn aan bij ontvangst van de uitspraak op bezwaar en blijft de beroepstermijn twee maanden.
4.5
Belanghebbende heeft betwist de uitspraken op bezwaar uiterlijk op datum waarop de uitspraken zijn gedagtekend, 19 september 2023, te hebben ontvangen. Belanghebbende stelt dat hij de aanslagen pas op 2 oktober 2023 heeft ontvangen. Tegenover deze betwisting heeft de Inspecteur geen bewijs geleverd voor een bekendmaking op 19 september 2023 (of eerder). Alsdan vangt de beroepstermijn pas aan op 2 oktober 2023 en had belanghebbende twee maanden de tijd om in beroep te gaan, dus uiterlijk op 2 december 2023. Nu belanghebbende op 1 december 2023 in beroep is gekomen, moet het beroep tijdig en daarmee ontvankelijk worden geacht.
Inhoudelijk
Omkering en verzwaring bewijslast
4.6.1
Sinds de inwerkingtreding van de Landsverordening invoering hoger beroep in belastingzaken op 30 april 2016 – waarbij onder meer artikel 15, lid 2 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is komen te vervallen en geen overgangsmaatregel is getroffen – voorziet de LBB niet langer expliciet in de mogelijkheid van omkering en verzwaring van de bewijslast in de beroepsfase.
4.6.2
Wel is in artikel 30, lid 6 ALL nog immer de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaarfase. Daarin is bepaald dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan verplichtingen van artikel 40, 41, 42 en 43 ALL, waaronder de administratie- en bewaarplicht. Dit is slechts anders als de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre deze belastingaanslag onjuist is. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. GEA Sint Maarten 7 november 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:119, GEA Sint Maarten 30 november 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:106 en GEA Sint Maarten 9 februari 2024, ECLI:NL:OGEAM:2024:3).
4.7
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben een aangifte inkomstenbelasting 2019 ingediend met een gezamenlijk belastbaar inkomen van NAf 24.580. De Inspecteur stelt dat voor de vast te stellen aanslagen de omkering van de bewijslast geldt, dat het aannemelijk is dat belanghebbende naast de in 2019 aangegeven inkomsten, ook tot aanzienlijke bedragen andere inkomsten heeft genoten. Doordat de vereiste aangifte niet zou zijn gedaan, heeft de Inspecteur de aanslag inkomstenbelasting voor 2019 vastgesteld naar een belastbaar inkomen van NAf 119.210.
4.7.1
De Inspecteur heeft aangevoerd dat tijdens een gesprek met een aanslagregelaar belanghebbende heeft verklaard dat hij in het jaar 2019 buschauffeur, dat de bus eigendom van belanghebbende was en dat hij de nummerplaat voor de bus huurde. Het maandelijks bedrag van NAf 2.090 opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting over 2019 betrof geen inkomen, maar de huur die belanghebbende maandelijks aan de verhuurder, de heer W.H. Carter betaalde voor het gebruik van de nummerplaat van de bus. Het enkele feit dat belanghebbende de door hem betaalde huur heeft aangemerkt als inkomen behaald met de exploitatie van de bus en hij niet bij benadering kan aangeven wat het inkomen is dat met de exploitatie van de bus is gegeneerd, leidt reeds tot de conclusie dat de door belanghebbende gedane aangifte over het jaar 2019 als ernstig gebrekkig dient te worden aangemerkt. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij op geen enkele wijze een administratie heeft bijgehouden waaruit kan worden afgeleid tot welke bedragen met de exploitatie van de bus inkomen is verworven.
4.7.2
In het jaar 2019 heeft belanghebbende tot een bedrag van omgerekend NAf 94.630 (USD 53.163,18) gestort op een aan belanghebbende behorende bankrekening bij de Scotiabank. Voor genoemd gestort bedrag heeft belanghebbende geen goede verklaring kunnen geven. Zijn verklaring dat het gaat om een bedrag dat jarenlang beetje bij beetje is gespaard, onder het matras is bewaard en in een paar keer in grote bedragen is gestort bij de bank, acht het Gerecht niet geloofwaardig.
4.7.3
Uit de feiten en omstandigheden, vermeld onder 4.7.1 en 4.7.2, trekt het Gerecht de conclusie dat uitgaande van de normale regels van stelplicht en bewijslast de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is, zowel absoluut als relatief, dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting en dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2019 wist of zich er bewust van moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Met inachtneming daarvan heeft de Inspecteur terecht het standpunt ingenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan (vergl. Hoge Raad 13 oktober 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BH1083).
Redelijke schatting
4.8
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.
De Inspecteur stelt dat een gezamenlijk belastbaar inkomen van NAf 24.580 te laag is voor Sint Maartense maatstaven met in acht name van de hoge kosten van levensonderhoud op het eiland. Aan het verzoek van de Inspecteur om een kasopstelling te maken, heeft belanghebbende geen gehoor gegeven. Op de door belanghebbende overgelegde bankafschriften van Scotiabank heeft de Inspecteur in 2019 stortingen van in totaal USD 53.163,18, omgerekend NAf 94.630, aangetroffen die belanghebbende niet heeft kunnen verklaren. Dit bedrag is door de aanslagregelaar aangemerkt als ‘andere inkomsten uit arbeid’ en opgeteld bij de NAf 24.580, zoals aangegeven door belanghebbende, resulterende in een belastbaar inkomen van NAf 119.210. Verder voert de Inspecteur aan dat belanghebbende tegenover de aanslagregelaar heeft verklaard dat hij in 2020 een onroerende zaak heeft aangeschaft. De aankoop van deze onroerende zaak zou deels (USD 45.000) met contanten zijn gefinancierd.
4.9
Het Gerecht is van oordeel dat gegeven de omvang van de stortingen in en rondom 2019, het door de Inspecteur gecorrigeerde bedrag niet onredelijk is. Het Gerecht overweegt hierbij dat, zoals de Inspecteur heeft opgemerkt, niet bepaald kan worden uitgesloten dat belanghebbende niet alleen (veel) meer inkomsten heeft genoten met de exploitatie van de bus, maar daarnaast in 2019 ook nog inkomsten uit andere bronnen heeft genoten. Ter zitting hebben belanghebbende en zijn echtgenote immers verklaard dat in 2019 mede de onderneming ‘Hello Beautiful’ is gedreven. Omtrent die onderneming is niets in de aangiften inkomstenbelasting en premieheffing 2019 van belanghebbende en/of van zijn echtgenote aangegeven. Niet denkbeeldig is dat belanghebbende (mede) uit die onderneming inkomen heeft genoten.
Verzwaard tegenbewijs
4.1
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. 31 mei 2013, nr. 11/03452, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur ten onrechte een verband legt tussen het inkomen van 2019 en de koop van het land en een huis, plaatsgevonden in 2020.
De aanpassing van het belastbaar inkomen voor 2019 van NAf 24.580 naar NAf 119.210 vindt belanghebbende boven-proportioneel. Een maandbedrag van NAf 9.934 (NAf 119.210/12) is een absurd hoog maandbedrag voor een buschauffeur die maar vijf dagen in de week werkt, aldus belanghebbende. Belanghebbende stelt verder een bedrag van USD 141.900 te hebben gespaard gedurende de jaren juni 1993 tot en met december 2019, waarvan het overgrote deel zou zijn bewaard onder zijn matras. Met het gespaarde bedrag meent belanghebbende de bankstortingen te kunnen verklaren.
4.11
Het Gerecht acht dat belanghebbende niet op overtuigende wijze de onjuistheid heeft doen blijken van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2019 zullen derhalve niet worden verminderd. Het beroep is ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg , rechter, en is uitgesproken op 12 december 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.