ECLI:NL:OGEAM:2024:96

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM202301295 en SM202301312 t/m SXM202301315, SXM202301293 en SXM202301298 t/m SXM202301301, SXM202301294 en SXM202301308 t/m SXM202301311
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een restaurant/pizzeria, hierna 'de belanghebbende', en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, die sinds 2004 actief is en sinds 2009 deel uitmaakt van een fiscale eenheid met [Q] N.V., heeft bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2012 tot en met 2016. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek dat onjuistheden aan het licht bracht, waaronder betalingen aan onbekende personen zonder loonheffing en correcties op kilometervergoedingen en privégebruik van een auto. De belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de correcties onterecht zijn opgelegd en heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor toezeggingen van de Inspecteur. De uitspraak bevestigde dat de naheffingsaanslagen terecht en correct waren opgelegd, en dat de bezwaren van de belanghebbende niet ontvankelijk waren voor het jaar 2013. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede administratie en de gevolgen van het niet naleven van belastingverplichtingen.

Uitspraak

Uitspraak van 17 december 2024
BBZ nrs. SXM202301295 en SM202301312 t/m SXM202301315, SXM202301293 en SXM202301298 t/m SXM202301301, SXM202301294 en SXM202301308 t/m SXM202301311
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 14 september 2017 naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd over de jaren 2012 tot en met 2016 resulterende in te betalen loonbelasting van respectievelijk NAf 17.135 (2012), NAf 17.769 (2013) NAf 17.037 (2014), NAf 17.845 (2015) en NAf 19.325 (2016).
Tegelijkertijd zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 2.141 (2012), NAf 2.129 (2014), NAf 2.230 (2015) en NAf 2.415 (2016).
1.2
Aan belanghebbende zijn op 14 september 2017 naheffingsaanslagen premies AOV/AWW opgelegd over de jaren 2012 tot en met 2016 resulterende in te betalen premies AOV/AWW van respectievelijk 19.088 (2012), NAf 19.511 (2013) NAf 18.251 (2014), NAf 19.219 (2015) en NAf 20.992 (2016).
Tegelijkertijd zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 4.772 (2012), NAf 4.877 (2013) NAf 4.562 (2014), NAf 4.804 (2015) en NAf 5.248 (2016).
1.3
Aan belanghebbende zijn op 14 september 2017 naheffingsaanslagen premie AVBZ opgelegd over de jaren 2012 tot en met 2016 resulterende in een te betalen premie AVBZ van respectievelijk NAf 2.727 (2012), NAf 2.787 (2013), NAf 2.607 (2014), NAf 2.745 (2015) en NAf 2.999 (2016). Tegelijkertijd zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk 340 (2012), NAf 348 (2013) NAf 325 (2014), NAf 343 (2015) en NAf 374 (2016).
1.4
Belanghebbende heeft op 26 januari 2018 tegen bovengenoemde naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft geen bezwaar ingediend tegen de naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2013.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 oktober 2023 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd naar nihil.
1.6
Belanghebbende heeft op 30 november 2023 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van driemaal NAf 150, in totaal NAf 450.
1.7
De Inspecteur heeft op 26 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
1.8
Op 4 september 2024 heeft de Inspecteur op verzoek van het Gerecht afschriften van de naheffingsaanslagen en een afschrift van het controlerapport van 11 juli 2017, naar aanleiding van een boekenonderzoek verricht bij belanghebbende, aan het Gerecht doen toekomen.
1.9
Op 5 september 2024 heeft belanghebbende een arbeidscontract opgestuurd naar het Gerecht.
1.1
Op 9 september 2024 heeft het Gerecht in Aruba een conclusie van repliek van belanghebbende ontvangen. De conclusie van repliek was reeds op 31 juli 2024 ingediend bij de griffie in Sint Maarten, welke griffie de conclusie van repliek verzuimd heeft door te sturen naar de griffie in Aruba.
1.11
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2024 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. De Inspecteur heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is opgericht op 21 januari 2004. Belanghebbende exploiteert een restaurant/pizzeria. De onderneming bestaat uit twee filialen. De aandeelhouder (100%) is [Q] N.V. Met ingang van 1 januari 2009 is er een fiscale eenheid met [Q] N.V. (moedermaatschappij) gevormd voor de winstbelasting waar belanghebbende (dochtermaatschappij) in is opgenomen.
2.2
Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden om de juistheid en de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ en BBO over de jaren 2012 tot en met 2016 vast te stellen.
2.3
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat belanghebbende betalingen heeft gedaan aan onbekende personen die werkzaamheden hebben verricht voor belanghebbende, maar die niet in de loonheffing zijn betrokken. Ter zake daarvan heeft de controlerend ambtenaar correctievoorstellen gedaan. Verder zijn er ook correctievoorstellen gedaan voor bovenmatige kilometervergoedingen aan de bezorgers en voor privégebruik auto. De Inspecteur heeft op basis van het controlerapport naheffingsaanslagen opgelegd voor de aldus niet aangegeven loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ.
2.4
De controlerend ambtenaar heeft voorgesteld om bepaalde, zijns inziens, ten onrechte niet ingehouden en afgedragen loonbelasting en premies gebruteerd na te heffen. Bij het opleggen van de naheffingsaanslagen heeft evenwel enkel een brutering plaatsgevonden ter zake van het privégebruik auto. De overige als loon aangemerkte vergoedingen zijn niet gebruteerd [1] .
2.5
Belanghebbende heeft op 29 mei 2017 gereageerd op het conceptrapport.
2.6
Op 11 juli 2017 is het definitieve controlerapport (hierna: het controlerapport) tot stand gekomen.
2.7
Tot 30 augustus 2019 hebben er besprekingen plaatsgevonden tussen (de voormalige gemachtigde en) belanghebbende en de heer [Inspecteur] (Inspecteur). Partijen zijn evenwel niet tot overeenstemming gekomen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2012 tot en met 2016 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Voor wat betreft de verschillende componenten die hebben geleid tot de naheffingsaanslagen neemt belanghebbende de volgende standpunten in:
- de correcties in verband met de vergoedingen van autokosten aan bezorgers zijn ten onrechte en in strijd met het vertrouwensbeginsel opgelegd en moeten vernietigd worden;
- de correcties wegens ‘casual labor’, betaald aan onbekende personen, en wegens privégebruik auto zijn ten onrechte gebruteerd en dienen verminderd te worden.
Tevens verzoekt belanghebbende om een integrale proceskostenvergoeding wegens ernstig onzorgvuldig handelen van de Inspecteur.
3.3
De Inspecteur stelt dat in het verleden geen vertrouwen is gewekt om het bovenmatig deel van de autokostenvergoeding onbelast te laten. Daarnaast stelt de Inspecteur dat de brutering van de lonen terecht heeft plaatsgevonden en dat de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd en dienen te worden gehandhaafd.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat indien de verschuldigde loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ gebruteerd dienen te worden, de naheffingsaanslagen, zoals die door de Inspecteur zijn opgelegd, juist zijn.
3.5
Alle gelijktijdig met de naheffingsaanslagen opgelegde boetes zijn reeds in de bezwaarfase vernietigd en vormen in de beroepsfase niet langer onderdeel van geschil.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaren aanslagen loonbelasting 2012, 2014-2016 en aanslagen premieheffing 2012-2016

4.1
De bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting over de jaren 2012 en 2014 tot en met 2016 en tegen de naheffingsaanslagen premies AOV/AWW en AVBZ 2012 tot en met 2016 zijn op 26 januari 2018, dus ruim na de in artikel 29, lid 1 ALL opgenomen termijn van twee maanden, ingediend. De bezwaren zijn door de Inspecteur ontvankelijk verklaard. Het Gerecht oordeelt dat in de beroepsfase belanghebbende niet meer kan worden tegengeworpen dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk is. Het Gerecht is gebonden aan de beslissing dat de bezwaren ontvankelijk zijn (vgl. HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153, CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500 en GEA Sint Maarten, ECLI:NL:OGEAM:2024:3).
Ontvankelijkheid bezwaar aanslag loonbelasting 2013
4.2
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2013. Het beroep tegen de naheffingsaanslag loonbelasting 2013 is niet-ontvankelijk.
Het Gerecht heeft er overigens vanaf gezien om het beroepschrift 2013 aan te merken als een bezwaarschrift en door te sturen aan de Inspecteur, opdat deze alsnog uitspraak op bezwaar kan doen. Het Gerecht heeft dit doorsturen niet zinvol geacht, omdat de Inspecteur al heeft aangegeven dat bezwaar eveneens niet ontvankelijk te zullen verklaren. In zijn pleitnotitie heeft de Inspecteur gesteld dat de voormalige gemachtigde, de heer [E] van [Z], op de hoogte was van de naheffingsaanslag loonbelasting 2013, hetgeen door belanghebbende niet is weersproken. Alsdan rest geen andere conclusie dan dat belanghebbende ook in bezwaar terecht niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In zijn pleitnotitie heeft de Inspecteur evenwel toegezegd om, indien de naheffingsaanslagen loonbelasting 2012 en 2014 tot en met 2016 als gevolg van de uitspraak van het Gerecht zullen worden verminderd, de naheffingsaanslag 2013 dienovereenkomstig te zullen verminderen.
Loonbegrip
4.3
Naar aanleiding van het boekenonderzoek verricht bij belanghebbende zijn naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd voor door werknemers genoten loon in natura. Het gaat om correcties voor privégebruik auto, correcties in verband met vergoeding van autokosten en correcties in verband met het lossen en laden van containers.
4.4
Correctie privé- gebruik auto
Door belanghebbende is over de jaren 2012 tot en met 2016 een personenauto ter beschikking gesteld aan de werknemer [P].
4.4.1
Ingevolge artikel 6c, lid 2 van de Landsverordening op de Loonbelasting (LvLB) wordt ingeval aan een werknemer in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld tot de inkomsten uit arbeid gerekend tenminste het bedrag waarmee 15% van de nieuwwaarde van de auto de vergoeding welke de werknemer ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat.
4.4.2
De Inspecteur heeft de nieuwwaarde van de ter beschikking gestelde personenauto voor de jaren 2012 tot en met 2016 gesteld op NAf 48.060. Omdat belanghebbende heeft gesteld dat de werknemer de auto niet elke dag naar huis meeneemt, heeft de Inspecteur 75% als autobijtelling toegepast en de correcties privé- gebruik als volgt vastgesteld.
2012
2013
2014
2015
2016
Privé- gebruik auto (15%* nieuwwaarde)
7.209
7.209
7.209
7.209
7.209
75% autobijtelling (
in NAf)
5.407
5.407
5.407
5.407
5.407
4.4.3
Niet in geschil is dat de auto door werknemer [P] mede voor privédoeleinden is gebruikt. Alsdan is het bepaalde in artikel 6c, lid 2 van de LvLB van toepassing. Het Gerecht oordeelt dan ook dat de Inspecteur terecht de hierboven vermelde bedragen (75% autobijtelling) tot het loon heeft gerekend.
Correctie vergoeding autokosten
4.5.
Ingevolge artikel 6, lid 3, letter f ten 2° LvLB worden tot het loon niet gerekend vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, behoudens ter zake van vervoerkosten als bedoeld in artikel 9c, derde lid van de landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: LvIB) voor zover meer wordt vergoed dan de aldaar genoemde prijs per kilometer.
Artikel 9c, lid 3, letter a LvIB schrijft voor dat autokosten, ingeval het een auto betreft die niet behoort tot het bedrijfsvermogen van de ondernemer, tot een bedrag van NAf 0,35 cent per kilometer in aanmerking worden genomen.
4.5.1
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslagen rekening gehouden met het onbelaste deel van 0,35 cent per kilometer en het bovenmatige deel van de aan de bezorgers betaalde vergoeding belast.
Bij het bovenmatig deel heeft de Inspecteur aansluiting gezocht bij de door belanghebbende voor het jaar 2016 gemaakte schatting van de verreden kilometers per bezorging. Daarvan uitgaande heeft de Inspecteur het bovenmatig deel dat onbelast uitbetaald is in 2016 bepaald op NAf 75.579,51. Uitgedrukt in een percentage van de omzet van NAf 6.380.708 bedraagt de bovenmatige vergoeding 1,18%. Voor de jaren 2012 tot en met 2015 heeft de Inspecteur de bedragen die bovenmatig onbelast zijn uitbetaald, berekend door de omzet van het desbetreffend jaar te vermenigvuldigden met het in 2016 berekende percentage van 1,18%.
De Inspecteur heeft de volgende bedragen aan bovenmatige vergoeding autokosten tot het loon gerekend.
Correctie
2012
2013
2014
2015
2016
Omzet
5.465.919
5.740.527
6.008.242
6.114.448
Vergoeding autokosten (1,18% * Omzet)
in NAf
64.498
67.738
70.897
72.15
75.58
4.5.2
Artikel 6, lid 3, letter f ten 3
°LvLB schrijft voor dat tot het loon niet gerekend worden vaste vergoedingen voor zover niet is voldaan aan door de Minister van Financiën nader te stellen regels. Deze regels zijn vastgelegd in de Regeling vaste vergoedingen, A.B. 2013-GT 325 (hierna: de regeling). Daarin is bepaald dat vaste vergoedingen niet tot het loon behoren indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat deze vergoedingen geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van de noodzakelijke kosten die de werknemer tot verwerving van zijn loon maakt en deze kosten naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd (artikel 1, letters a en b). Aan de eerste voorwaarde is in ieder geval voldaan als om de drie jaar een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk gemaakte kosten tot verwerving van het loon wordt verricht, waarbij de werknemer gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden een overzicht bijhoudt van de werkelijk gemaakte kosten, met inbegrip van de declaraties en de betalingsbewijzen hiervan (artikel 1, lid 2). De Inspecteur kan op verzoek het bedrag dat ten hoogste als vaste vergoeding in aanmerking wordt genomen, vaststellen (artikel 1, lid 4).
4.5.3
Het Gerecht betwijfelt of de onder 4.5.2 vermelde bepaling van toepassing is, nu in artikel 6, lid 3, letter f ten 2
°LvLB reeds een specifieke regeling is neergelegd voor vervoerskosten. Voor zover echter de onder 4.5.2 genoemde bepaling van toepassing is, kan deze belanghebbende niet baten. Belanghebbende heeft namelijk op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat de door haar betaalde vaste vergoedingen geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van de noodzakelijke kosten in de zin van artikel 1 van de regeling.
Vertrouwensbeginsel
4.5.4
Belanghebbende doet voorts een beroep op het vertrouwensbeginsel en stelt dat op basis van het rapport van 23 augustus 2011 van [Q] N.V. (hierna: het rapport) en het uitblijven van opgelegde naheffingsaanslagen over de jaren 2006 tot en met 2009 op het onderdeel met betrekking tot de kilometervergoeding voor de bezorgers een duidelijk standpunt is ingenomen door Inspecteur wijlen Bass met betrekking tot de vergoeding van autokosten in de periode van 2012 tot en met 2016. Met zijn toezegging en duidelijke bewuste standpuntinname heeft de Inspecteur vertrouwen gewekt dat ook voor zover de autokostenvergoedingen meer dan 0,35 cent per kilometer bedragen, het bovenmatige deel vrijgesteld is. Van dit opgewekt vertrouwen kan volgens belanghebbende niet zomaar worden afgeweken in een volgend boekenonderzoek in latere jaren. De gemaakte afspraken zijn volgens belanghebbende niet herroepen en er is geen datum in de toekomst gegeven wanneer de afspraken vervallen zouden zijn. Vergoedingen hoger dan 0,35 cent per kilometer zijn om die reden niet belast en kunnen niet leiden tot naheffingsaanslagen loonbelasting en premieheffing over de jaren 2012 tot en met 2016, aldus belanghebbende.
De Inspecteur heeft betwist dat door hem een dergelijke toezegging is gedaan.
De Inspecteur stelt dat er geen bewijs is geleverd door belanghebbende van enige afspraak of standpuntbepaling van de Inspecteur om de autokostenvergoeding onbelast te laten. Het standpunt van belanghebbende dat er in het rapport over de jaren 2003-2006 geen correctie zou zijn voorgesteld voor de autokostenvergoeding is volgens de Inspecteur niet zo vreemd aangezien de (loon)administratie van de bezorgers niet in [Q] N.V. (als houdstermaatschapij) zit, maar deel uitmaakt van de administratie van belanghebbende (als werkmaatschappij). Dat levert volgens de Inspecteur geen bewijs dat de Belastingdienst het standpunt heeft ingenomen de autokostenvergoeding onbelast te laten.
4.5.5
Het Gerecht stelt voorop dat de bewijslast voor een beroep op schending van het vertrouwensbeginsel op belanghebbende rust. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat wijlen Inspecteur Bass heeft toegezegd dat voor zover de autokostenvergoedingen meer dan 0,35 cent per kilometer bedragen, het bovenmatige deel vrijgesteld is. Een schriftelijke vastlegging van welke aard dan ook ontbreekt. Anders dan belanghebbende stelt, zijn ook in het verleden steeds correcties aangebracht indien en voor zover aan de bezorgers meer dan 0,35 cent per kilometer door belanghebbende is vergoed. Uit niets blijkt dat de Inspecteur geen consistente lijn heeft gevolgd of dat er op impliciete wijze toezeggingen zijn gedaan. Dat er voor de jaren 2006 tot en met 2009 geen correcties bij [Q] N.V. zijn voorgesteld, komt, zoals terecht door de Inspecteur is aangevoerd onder 4.5.4, omdat de (loon)administratie met betrekking tot de bezorgers geen onderdeel uitmaakt van [Q] N.V., maar van die van belanghebbende.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dan ook
4.5.6
Verder merkt het Gerecht nog op dat voor wat betreft de klacht van belanghebbende dat een vergoeding van 0,35 cent per kilometer niet meer van deze tijd is en niet overeenkomt met de huidige, in de praktijk, daadwerkelijk te maken kosten, er geen rol is weggelegd voor de rechter, die immers recht dient te spreken op grond van de wet. Belanghebbende dient zijn klacht onder de aandacht van de wetgever te brengen.
4.5.7
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur terecht de bovenmatige vergoeding autokosten zoals vermeld onder 4.5.1 tot het loon gerekend.
Correcties in verband met het laden en lossen van containers (Correctie Casual Labour)
4.6
Bij het boekenonderzoek is gebleken dat door belanghebbende betalingen zijn gedaan aan personen die werkzaamheden hebben verricht voor belanghebbende. De betalingen gedaan aan deze personen zijn niet in de loonadministratie van belanghebbende opgenomen. Het gaat om betalingen om containers te lossen (losse krachten).
4.6.1
Zoals hierna nader zal worden uiteengezet is het Gerecht van oordeel dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en deze losse krachten.
4.6.2
Ingevolge artikel 3 LLB wordt als dienstbetrekking beschouwd elke arbeidsverhouding waarbij een gezagsverhouding bestaat tussen degene die werk opdraagt en degene die het uitvoert. De bewijslast dat de arbeidsverhouding van de losse krachten gekwalificeerd moet worden als een dienstbetrekking rust op de Inspecteur. Bepalend voor het bestaan van een gezagsverhouding is of degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en controle uit te oefenen op de voortgang van het werk en de wijze waarop het werk wordt verricht.
De Inspecteur heeft de volgende bedragen tot het loon gerekend.
Correctie(
in NAf)
2012
2013
2014
2015
2016
Privaatrechtelijke dienstbetrekking
38.998
37.923
27.243
31.545
38.284
Deze bedragen zijn voor wat betreft de jaren 2012 tot en met 2015 afkomstig uit de jaarrekeningen, alwaar de bedragen zijn opgenomen onder de post ‘Casual Labour’. De jaarrekening 2016 was ten tijde van het boekenonderzoek nog niet gereed. Voor wat betreft het jaar 2016 heeft de controlerend ambtenaar de vergoeding voor ‘Casual Labour’ berekend door voor de jaren 2012 tot en met 2015 die vergoeding uit te drukken in een percentage van de omzet, en het gemiddelde van de aldus berekende vier percentages (0,6%) als maatstaf genomen voor de berekening van de vergoeding voor ‘Casual Labour’ voor het jaar 2016. De nadien gereedgekomen jaarrekening voor het jaar 2016 is kennelijk voor geen van de partijen aanleiding geweest om de voor 2016 berekende vergoeding ter discussie te stellen.
4.6.3
De Inspecteur heeft aangevoerd dat de betrokken personen verplicht zijn opdrachten en/of aanwijzingen van belanghebbende op te volgen. Voorts zijn zij verplicht om op vastgestelde tijden duidelijk omschreven werkzaamheden te verrichten waarbij de gegeven aanwijzingen duiden op de wijze waarop en hoe het te verrichten werk uitgevoerd dient te worden. Hierbij wordt toezicht en controle uitgeoefend. Daarnaast is sprake van de andere eisen die ten grondslag liggen aan een dienstbetrekking, namelijk betaling van een vergoeding (loon) en het verrichten van persoonlijk arbeid, aldus de Inspecteur.
4.6.4
De huidige gemachtigde van belanghebbende heeft geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de onder 4.6.2 vermelde correcties. Niet in zijn beroepschrift en zijn conclusie van repliek en evenmin ter zitting van het Gerecht.
De voormalige gemachtigde van belanghebbende, de heer Eric van der Hoek, heeft in het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 26 januari 2018 aangevoerd dat hij het niet eens is met het aanmerken van de betalingen aan de losse krachten als loon, omdat de werkzaamheden zijn uitgevoerd op vrijwillige (voluntary) basis en dat er ten aanzien van de werkzaamheden verricht door losse krachten geen contracten of overeenkomsten zijn gesloten. Verder schrijft hij dat ‘Of course these persons have to be guided by this work in order to have this done properly’. Voorts vermoedt de heer Van der Hoek dat de losse krachten de aan hen verrichte betalingen hebben aangegeven en verzoekt hij de Inspecteur dat na te gaan in de aangiften van die losse krachten.
4.6.5
Niet in geschil is dat de losse krachten arbeid hebben verricht ten behoeve van belanghebbende en dat belanghebbende ter zake daarvan een vergoeding heeft betaald. Het Gerecht is daarnaast van oordeel dat tussen de belanghebbende en de losse krachten sprake is van een gezagsverhouding. Het laat zich immers niet goed denken dat de losse krachten de werkzaamheden ‘op eigen houtje’ hebben uitgevoerd. De werkzaamheden zullen zijn uitgevoerd onder toezicht en controle van belanghebbende, waarbij belanghebbende tenminste het recht zal hebben gehad om instructies en of aanwijzingen te geven. Zulks wordt ook bevestigd door voormalig gemachtigde Van der Hoek, daar waar hij opmerkt dat ‘these persons have to be guided by this work’. Ook zal belanghebbende zijn gezag hebben doen gelden met betrekking tot tijd en plaats van de werkzaamheden. Dat er geen contracten of overeenkomsten zijn gesloten tussen belanghebbende en de losse krachten betekent, anders dan voormalig gemachtigde Van der Hoek wellicht veronderstelt, niet dat er daardoor een gezagsverhouding ontbreekt.
Op de Inspecteur rust niet de verplichting om ten aanzien van de losse krachten na te gaan of zij de van belanghebbende ontvangen betalingen in hun aangiften hebben verantwoord, zo de Inspecteur daar al toe in staat zou zijn, omdat het de Inspecteur in een groot aantal van de gevallen niet bekend zal zijn welke personen als losse krachten voor belanghebbende hebben gewerkt. Belanghebbende had de Inspecteur daartoe informatie kunnen en moeten verstrekken, maar heeft verzuimd dit te doen. Immers, artikel 45, lid 2 van de ALL gebiedt belanghebbende administratieplichtigen in de maand januari van elk jaar aan de Inspecteur een opgave te verstrekken betreffende de derden die in het daaraan voorafgaande jaar bij of voor de administratieplichtige, anders dan in dienstbetrekking, werkzaamheden of diensten hebben verricht.
4.6.6
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur terecht de vergoedingen voor ‘Casual Labour’ zoals vermeld onder 4.6.2 tot het loon gerekend.
Brutering
4.7
Belanghebbende heeft aangevoerd niet akkoord te gaan met de brutering van de extra lonen die zijn uitbetaald aan de werknemer [P] en de lonen die zijn uitbetaald aan onbekende werknemers (losse krachten), aangezien belanghebbende van plan zegt te zijn om de verschuldigde loonbelasting en premies AVOW/AWW en AVBZ te verhalen op de werknemers.
4.8.1
Het Gerecht stelt voorop dat blijkt dat er bij het opleggen van de naheffingsaanslagen enkel een brutering heeft plaatsgevonden ter zake van het privé-gebruik auto van de werknemer [P]. De vraag of ten aanzien van de overige correcties al dan niet terecht gebruteerd is, behoeft derhalve geen beantwoording.
4.8.2
Heffing van loonbelasting en premies geschiedt door inhouding op het loon. Indien wordt geconstateerd dat de werkgever loon heeft uitbetaald waarop geen loonbelasting en/of premies zijn ingehouden, kan de Inspecteur de te weinig betaalde belasting en/of premies naheffen. Of daarbij de loonbelasting en premies moeten worden gebruteerd, hangt of van de omstandigheden van het geval.
4.8.3
De bewijslast met betrekking tot het (al dan niet) kunnen bruteren rust op de Inspecteur. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de brutering terecht is, omdat belanghebbende tijdens het boekenonderzoek, welke afgerond is in 2017, op geen enkele moment heeft aangegeven de loonheffing en premies te gaan verhalen op de heer Philips. Ook in de bezwaarfase heeft belanghebbende niet aangegeven te gaan proberen te verhalen. Pas in de beroepsfase heeft belanghebbende dit standpunt ingenomen.
De Inspecteur heeft aangevoerd dat de heer Philips in de periode 2012 tot en met 2016 bij belanghebbende werkzaam was, maar dat onduidelijk is of deze persoon vandaag de dag nog bereikbaar is om de te weinig ingehouden loonbelasting en/of premies op te verhalen.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting verklaard niet te weten of de heer Philips nog bij belanghebbende werkzaam is en of er daadwerkelijk verhaald kan en zal worden.
4.8.4
Met inachtneming van het vorenstaande acht het Gerecht het uitgesloten dat in het onderhavige geval door belanghebbende alsnog verhaald zal (kunnen) worden. De eerst in de beroepsfase door belanghebbende aangevoerde stelling dat alsnog verhaald zal worden, terwijl in de daaraan voorafgaande periode daarover met geen woord is gerept, komt naar het oordeel van het Gerecht uit de lucht vallen. Bovendien acht het Gerecht het niet reëel dat 12, 11, 10, 9 en 8 jaar nadat het belastbaar feit zich heeft voorgedaan nog bij de heer [P] zal worden verhaald, hetgeen kennelijk door belanghebbende, bij monde van diens gemachtigde eveneens wordt betwijfeld.
4.8.5
Het Gerecht is van oordeel dat brutering ter zake van de correctie privégebruik auto terecht heeft plaatsgevonden.
Slotsom
4.9
Het Gerecht oordeelt dat de naheffingsaanslagen loonbelasting over de jaren 2012 en 2014 tot en met 2016 en de naheffingsaanslagen premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2012 tot en met 2016 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2013 niet- ontvankelijk; en
- verklaart de beroepen tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting over de jaren 2012 en 2014 tot en met 2016 en tegen de premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2012 tot en met 2016 ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg , rechter, en is uitgesproken op 17 december 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier is buiten staat De rechter,
de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Tot aan de zitting zijn partijen er ten onrechte vanuit gegaan dat ter zake van alle correcties gebruteerd is. Zie evenwel hierna onder 4.10.