ECLI:NL:OGEAM:2022:2

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
SXM202100391
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en het vertrouwensbeginsel in belastingzaken

Op 13 januari 2022 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een controle-ambtenaar, in beroep ging tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2015. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd omdat bij de definitieve aanslag te veel ingehouden loonbelasting was verrekend. Belanghebbende voerde aan dat er geen nieuw feit was en dat het vertrouwensbeginsel was geschonden. Het Gerecht verwierp het beroep op het ontbreken van een nieuw feit, omdat volgens artikel 13, lid 2 van de Algemene landsverordening landsbelastingen ook zonder nieuw feit kan worden nagevorderd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens verworpen, omdat belanghebbende redelijkerwijs had moeten beseffen dat de aanslag tot een te laag bedrag was opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur de navorderingsaanslag terecht had opgelegd, maar dat de ingehouden loonbelasting in werkelijkheid hoger was dan aanvankelijk vastgesteld. De navorderingsaanslag werd verminderd en de proceskostenvergoeding werd vastgesteld. Het Gerecht oordeelde dat de kosten voor reis en verblijf niet volledig voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze deels voor andere doeleinden waren gemaakt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om alert te zijn op de juistheid van hun aangiften, vooral wanneer er signalen zijn van onjuistheden.

Uitspraak

Uitspraak van 13 januari 2022
BBZ nr. SXM202100391
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 17 oktober 2019 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 111.869 en een bedrag aan ingehouden loonbelasting van NAf 30.287. De navorderingsaanslag is daarbij, na verrekening van de reeds opgelegde aanslag van negatief NAf 15.642, vastgesteld op NAf 10.866.
1.2
Belanghebbende heeft op 10 december 2019 tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 24 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 11 juni 2021 een verweerschrift met producties ingediend.
1.5
Belanghebbende heeft op 22 juli 2021 een conclusie van repliek ingediend.
1.6
De Inspecteur heeft op 9 september 2021 een conclusie van dupliek ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021 te [Q]. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B] en [C].
1.8
De Inspecteur heeft daags na de zitting een nader stuk ingediend en tevens doen toekomen aan belanghebbende. Het Gerecht ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en zal het stuk niet tot de gedingsukken rekenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was in 2015 als, door Nederland uitgezonden, controle-ambtenaar werkzaam bij de [X] Sint-Maarten.
2.2
Belanghebbende heeft op 8 april 2016 de aangifte inkomstenbelasting 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen van NAf 111.369 en een bedrag van NAf 41.153,31 aan ingehouden loonbelasting. Als bijlage bij de aangifte heeft hij een loonbelastingkaart 2015 (hierna: jaaropgaaf 2015) gevoegd met daarin de bovenvermelde bedragen.
2.3
Op 24 januari 2019 heeft belanghebbende een e-mail gestuurd naar de Inspecteur, mevrouw van [G], met (onder meer) de volgende tekst:
“Ik heb nog 1 persoonlijke vraag aan je. Ik ben al enige tijd bezig om uit te vinden of mijn IB 2015 nog geregeld gaat worden of niet. (…). Gezien de jaaropgaaf (…) kan ik mij voorstellen dat men met deze aangifte in de maag zit, maar hij ligt er nu eenmaal wel. Kun jij misschien eens kijken of er iets aan te doen valt?”
2.4
Op 29 januari 2019 heeft mevrouw van [G], per e-mail gereageerd met (onder meer) de volgende tekst:
“Ik heb trouwens geïnformeerd bij de collega’s gevraagd wat de reden is voor de oponthoud in de aanslag regeling van je aangifte IB 2015.
(…)
Volgens wat ik van de ARA’s begrijp zou je als de aangifte op dit moment wordt geregeld, zonder de juiste berekening toe te passen, een veels te hoge teruggave krijgen. We moeten dus de aanslag op de juiste wijze bepalen. Ik heb in ieder geval de administratie gevraagd voor je dossier en aangifte zodat ik de juiste aanslag kan bepalen. Ik laat je weten wat het wordt.
(…).
Als ik nog meer informatie nodig heb mail ik je.”
2.5
Op 19 maart 2019 heeft de Inspecteur, de heer [naam inspecteur], een e-mail naar belanghebbende gestuurd met (onder meer) de volgende tekst:
“De ingehouden loonbelasting lijkt aan de hoge kant in verhouding tot het loon. Ik heb bij de afdeling Lonen & Salaris het e.e.a. opgevraagd om te checken wat er precies is gebeurt.”
2.6
Op 18 april 2019 heeft de aanslagregelend ambtenaar aan belanghebbende meegedeeld dat zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 geregeld is. Met dagtekening 28 juni 2019 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 111.869 en een bedrag aan ingehouden loonbelasting van NAf 41.153, resulterend in een teruggaaf van NAf 15.652. Daarbij is uitgegaan van de door belanghebbende bij de aangifte gevoegde jaaropgaaf (zie 2.2).
2.7
Op 2 augustus 2019 heeft de afdeling Lonen & Salaris een aantal ‘payroll’-gegevens over 2015 met betrekking tot belanghebbende aan de inspecteur verstrekt. Die gegevens laten een bedrag aan ingehouden loonbelasting zien van NAf 30.674 in plaats van NAf 41.153.
2.8
Op grond van die gegevens heeft de Inspecteur op 17 oktober 2019 voor dit verschil een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij niet een bedrag van NAf 30.674 als ingehouden loonbelasting in aanmerking genomen maar een bedrag van NAf 30.287, zodat de navorderingsaanslag is vastgesteld op NAf 10.866.
2.9
Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende ingebrachte loonslip over december 2015. Hierin zijn naast de maandgegevens ook de loon(belasting)gegevens over het gehele jaar opgenomen. Voor zover hier van belang zijn de volgende jaarbedragen vermeld:
800 Wagetax 22.935.52
805 Wagetax extra earnings 1.992.07
810 Expatriate tax calculation 21.345,67
810 Retro Expatriate tax calculation 10.866,26 -/-
810 Wagetax flat amount 5.746.31
900 Net pay 111.195,96.
2.1
Met belanghebbende is de afspraak gemaakt dat de werkgever de loonbelasting voor haar rekening neemt. Het bedrag van NAf 21.345,67 is het berekende bedrag aan loonbelasting dat de werkgever in 2015 voor haar rekening heeft genomen. Het bedrag van NAf 10.866,26 betreft een uitbetaling in maart 2015 van in de jaren daarvoor teveel ingehouden loonbelasting.
2.11
Tot de stukken van het geding behoort naast de jaaropgaaf 2015 ook de jaaropgaaf 2014. Hierop staat een bedrag aan loon vermeld van NAf 112.794 en een bedrag van NAf 25.229,41 aan ingehouden loonbelasting.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2
In de conclusie van dupliek (de Inspecteur) en ter zitting (belanghebbende) hebben partijen verklaard dat in werkelijkheid een bedrag van NAf 30.674 aan loonbelasting is ingehouden. In zoverre is er geen geschil meer. Echter, belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur geen navorderingsaanslag kan opleggen omdat een nieuw feit ontbreekt en omdat het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel geschonden zijn. Hij concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
3.3
De Inspecteur is van mening dat geen nieuw feit nodig is om een navorderingsaanslag op te kunnen leggen en dat geen sprake is van schending van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Hij concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslag.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 is op 10 december 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 10 september 2020, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder a, ALL kan binnen twaalf maanden na de hiervoor vermelde periode van negen maanden, in dit geval dus uiterlijk op 10 september 2021, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 24 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is tijdig en mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting
4.6
Zoals in 3.2 vermeld is niet meer in geschil dat de in werkelijkheid ingehouden loonbelasting NAf 30.674 bedraagt. Dat betekent dat bij het opleggen van de definitieve aanslag de ingehouden loonbelasting tot een te hoog bedrag (nl. tot NAf 41.153) in aanmerking is genomen. De vraag is of de Inspecteur ter zake van de te hoge inhouding een navorderingsaanslag kan opleggen.
Nieuw feit
4.7
De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur niet kan navorderen omdat een nieuw feit ontbreekt wordt door het Gerecht verworpen. Immers, in artikel 13, lid 2 ALL is bepaald dat de Inspecteur belasting kan navorderen in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat een voorlopige aanslag of een voorheffing tot een onjuist bedrag is verrekend. In dat geval, dat zich hier voordoet, is dus geen nieuw feit vereist.
Vertrouwensbeginsel
4.8
Het voorgaande laat onverlet dat de Inspecteur bij het opleggen van een navorderingsaanslag is gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel. [1] Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden en dat om die reden moet worden afgezien van navordering. Hij wijst in dat verband naar de e-mails van de Inspecteur van 29 januari 2019 en 19 maart 2019. Hierin spreekt de Inspecteur zijn twijfels uit over de juistheid van de ingehouden loonbelasting en geeft hij te kennen dat hij, onder andere bij de afdeling Lonen & Salaris, nadere gegevens zal opvragen. Door vervolgens de aanslag op te leggen overeenkomstig de aangifte is volgens belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat onderzoek was gedaan naar de juiste gegevens en dat op basis daarvan de aanslag tot het juiste bedrag was opgelegd. De Inspecteur weerspreekt dat door zijn handelwijze gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. Hij is van mening dat het enkel volgen van de aangifte geen gerechtvaardigd vertrouwen oplevert.
4.9
Het Gerecht overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur de aangifte op een bepaald punt heeft gevolgd. [2] Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien de Inspecteur een aangelegenheid uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld en belanghebbende door gedragingen van de Inspecteur redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat de Inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid een weloverwogen standpunt heeft ingenomen. [3] Van een gerechtvaardigd vertrouwen is geen sprake indien belanghebbende redelijkerwijs de onjuistheid van het standpunt van de Inspecteur had moeten beseffen. [4]
4.1
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur door zijn handelwijze bij belanghebbende de indruk gewekt of kunnen wekken dat de aanslag is opgelegd nadat hij (de inspecteur) gegevens van de afdeling Lonen & Salaris had verkregen. Immers, de Inspecteur had, voordat de aanslag werd opgelegd, ondubbelzinnig aan belanghebbende meegedeeld dat hij voor de aanslag van belang zijnde gegevens bij die afdeling zou opvragen. In dat geval is sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de aanslag na raadpleging van de gegevens van de afdeling Lonen & Salaris tot een juist bedrag is vastgesteld tenzij belanghebbende op grond van andere omstandigheden redelijkerwijs de onjuistheid van de aanslag had moeten beseffen.
4.11
Die laatste situatie doet zich naar het oordeel van het Gerecht hier voor. Allereerst is belanghebbende gewezen op de vermoedelijke onjuistheid van de in de jaaropgaaf vermelde inhouding. Naar het oordeel van het Gerecht moet belanghebbende in die situatie op zijn hoede zijn en mag hij, zeker als er andere feiten en omstandigheden zijn die twijfel oproepen, niet te snel vertrouwen op de juistheid van de aanslag. Een van die andere feiten is dat belanghebbende, ook al voordat de aanslag werd opgelegd, beschikte over de loonslip van december 2015, waarin de inhoudingen van loonbelasting over het gehele jaar vermeld staan. Volgens die loonslip bedraagt de ingehouden loonbelasting NAf 22.935,52 +/+ NAf 1.992,07 +/+ NAf 5.746,31 = NAf 30.640 (zie 2.9). De Inspecteur heeft verwezen naar die loonslip en de daarop voorkomende bedragen en heeft ook gewezen op de salarisstroken waarop de juiste inhoudingen af te lezen waren. Belanghebbende wist dus of kon in redelijkheid weten dat het bedrag van NAf 41.153 dat op de jaaropgaaf vermeld staat onjuist moest zijn. Het Gerecht wijst daarnaast ook nog op de jaaropgaaf over het jaar 2014, waarin een loonbedrag vermeld staat dat ongeveer gelijk is aan het loon van 2015, maar waarin het bedrag aan ingehouden loonbelasting (NAf 25.229,41) zeer sterk afwijkt van dat in de jaaropgaaf 2015 (NAf 41.153). Tenslotte moet het belanghebbende ook uit de zeer hoge teruggaaf (NAf 15.642) die voortvloeit uit het volgen van de jaaropgaaf duidelijk geweest zijn dat die jaaropgaaf niet juist kon zijn. Het Gerecht merkt daarbij op dat het belastbaar inkomen uitsluitend bestaat uit het loon van belanghebbende zodat er van vermindering van de verschuldigde belasting op basis van bijvoorbeeld aftrekposten geen sprake was. Bij dit alles neemt het Gerecht in aanmerking dat belanghebbende van beroep controleur bij de Belastingdienst is zodat hij als deskundig mag worden verondersteld op het gebied van (inhoudingen van) belastingen en in dit opzicht van de hoed en de rand weet.
4.12
Belanghebbende heeft betoogd dat hij, voordat de aanslag werd opgelegd, niet wist dat de jaaropgaaf 2015 onjuist was en dat hij ervan uitging dat de op de loonslip van december 2015 voorkomende bedragen aan expatriate tax calculation (NAf 21.345,67) en retro expatriate tax calculation (-/- NAf 10.866,26) ook tot de inhoudingen van loonbelasting behoorden. Het Gerecht acht dit betoog ongeloofwaardig. Belanghebbende moet, zeker gezien zijn deskundigheid, geweten hebben dat de (retro) expatriate tax calculation-bedragen zagen op de netto-loonafspraken en op de expat-status en alleen al vanwege de benaming geen ingehouden loonbelasting konden vormen. Daar komt bij dat volgens de door de afdeling Lonen & Salaris verstrekte payroll-gegevens, het bedrag van NAf 10.866,26 in maart 2015 aan belanghebbende is uitbetaald. Belanghebbende moet dus geweten hebben dat dit bedrag geen (negatieve) inhouding van loonbelasting kon vormen.
4.13
Het Gerecht is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat belanghebbende, ook al mocht hij aannemen dat de Inspecteur de afdeling Lonen & Salaris had geraadpleegd, redelijkerwijs de onjuistheid van het standpunt van de Inspecteur bij de opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2015 heeft moeten beseffen. In dat geval is van in rechte te beschermen vertrouwen geen sprake. Het gelijk op dit punt is dan ook aan de Inspecteur.
Gelijkheidsbeginsel
4.14
Belanghebbende heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In dat kader heeft hij betoogd dat er in 2015 ongeveer 15 personen op diverse ministeries werkzaam waren die ook de expat-regeling hadden. Belanghebbende vraagt zich af of de Inspecteur bij al deze personen wel onderzoek gedaan heeft, en bij gebrek aan wetenschap betwist hij dat, naar de juistheid van de in de jaaropgaven vermelde loonbelasting of alleen maar bij belanghebbende.
4.15
Nu belanghebbende zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat sprake is van rechtens en feitelijk gelijke gevallen en voorts dat die gevallen een gunstiger behandeling ten deel is gevallen dan hij zelf heeft ondervonden. Tegenover de betwisting van de Inspecteur heeft belanghebbende nog geen begin van bewijs geleverd dat er gelijke gevallen zijn die gunstiger behandeld zijn dan zijn geval. Het alleen maar opwerpen van een vraag en ongemotiveerd aannemen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord is daarvoor volstrekt onvoldoende. Het Gerecht verwerpt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Vermindering navorderingsaanslag
4.16
Tussen partijen is de hoogte van het belastbaar inkomen niet in geschil en is ook niet meer in geschil dat de ingehouden loonbelasting niet het in de navorderingsaanslag begrepen bedrag van NAf 30.287 bedraagt, maar NAf 30.674. In zoverre dient de navorderingsaanslag te worden verminderd. Anders dan belanghebbende meent bestaat in de heffingssfeer geen recht op een rentevergoeding over die vermindering. De wet biedt daartoe geen mogelijkheid.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Vergoeding kosten bezwaar

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in de Regeling proceskostenvergoeding bezwaarfase.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende daar geen recht op heeft. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid. De enkele omstandigheid dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag per abuis van een iets te laag bedrag aan ingehouden loonbelasting is uitgegaan is daarvoor onvoldoende.
Vergoeding kosten beroep
5.3
Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand (artikel 1, letter a). Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Ingevolge artikel 1, letter c van voormeld besluit kan een belastingplichtige ook in aanmerking komen voor vergoeding van reis- en verblijfkosten. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de reis- en verblijfkosten van hemzelf. Deze kosten bedragen 841,83 euro (kosten ticket Amsterdam – Sint-Maarten), dat is NAf 1.692 (koers euro: NAf 2,01), vermeerderd met NAf 1.316,36 (kosten verblijf in hotel te Sint-Maarten van 28 november tot 5 december 2021).
5.6
Het Gerecht stelt voorop dat iedere belastingplichtige het recht heeft om zijn zaak bij te wonen. In artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken is opgenomen dat de Inspecteur veroordeeld kan worden in de kosten die een belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Gerecht acht een verblijf van 7 nachten in een hotel om een zitting bij te wonen niet redelijk. Gelet op die forse periode acht het Gerecht bovendien aannemelijk dat de reiskosten en de verblijfkosten niet uitsluitend ten behoeve van de zitting zijn gemaakt. Dat deel van de kosten dat voor andere doeleinden is gemaakt komt niet voor vergoeding in aanmerking. Hiervan uitgaande stelt het Gerecht de in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking komende reis- en verblijfkosten in goede justitie vast op NAf 846 (de helft van de kosten van het ticket), vermeerderd met NAf 376 (2 nachten verblijf in het hotel) = NAf 1.222.
5.7
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 111.869 en een bedrag aan ingehouden loonbelasting van NAf 30.674;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.972; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 13 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J Bucx
De griffier, De rechter,
De griffier en de rechter zijn buiten staat om de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.HR 22 juni 1977, BNB 1977/284.
2.HR 13 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:BI6540.
3.(onder meer) HR 14 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4233.
4.(onder meer) HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654.