ECLI:NL:OGEAM:2022:104

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
SXM202100232
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen belastingaanslag en vaststelling belastbaar inkomen

In deze zaak is in geschil of de belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen een belastingaanslag en of de aanslag tot een juist bedrag is opgelegd. De Inspecteur heeft het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en handhaving van de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen van NAf 121.860. De belanghebbende heeft echter betoogd dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat zijn belastbaar inkomen slechts NAf 21.360 bedraagt, zoals aangegeven in zijn aangifte. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen aangifte heeft gedaan en dat de Inspecteur de aanslag ambtshalve heeft vastgesteld. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belastingaanslag tijdig is verzonden. Hierdoor is het bezwaar ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft vervolgens het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 85.000, omdat het door de Inspecteur verdedigde bedrag niet aannemelijk is gemaakt. De uitspraak van de Inspecteur is vernietigd en de proceskosten zijn aan de belanghebbende vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2022
BBZ nr. SXM202100232
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 17 oktober 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 410.000, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf 166.728.
1.2
Belanghebbende heeft op 20 februari 2020 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 18 februari 2021 tegen de beslissing van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 7 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 14 juni 2021 nadere stukken ingebracht.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 te Philipsburg. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. De Inspecteur heeft ter zitting nadere stukken overgelegd.
1.8
Aan de Inspecteur is gelegenheid gegeven om uiterlijk op 30 juni 2021 nadere stukken die zien op de verzending van de aanslag in te dienen. De Inspecteur heeft op 24 juni 2021 nadere stukken ingediend.
1.9
Tevens is aan partijen de gelegenheid gegeven om onderling tot overeenstemming te komen. Partijen hebben het Gerecht op 5 juli 2021 bericht dat geen akkoord is bereikt en dat zij een uitspraak wensen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is directeur enig aandeelhouder van [BV] (hierna: B.V.). Dit blijkt uit het bewijs van inschrijving (met dagtekening 19 december 2014) in het register van assurantiebemiddelaars waarin is vermeld:
“dat [BV] waarvan de feitelijke leiding in handen is van de heer [Belanghebbende] is ingeschreven in het register van assurantiebemiddelaars in de Afdelingen ‘Leven’ en ‘Schade’ als onafhankelijke assurantiebemiddelaar.”
2.2
Belanghebbende heeft in eerste instantie geen aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2015 gedaan. De Inspecteur heeft op 17 oktober 2019 een (taxatieve) aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 410.000.
2.3
Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2015 ingediend. Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen van NAf 21.360 aangegeven. In de aangifte is aangegeven dat belanghebbende USD 1.000 aan per maand ‘aan independent wage’ heeft verdiend. Daarbij is geschreven:
“Op advies van accountant”
2.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Inspecteur de aanslag in de bezwaarfase ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 121.860.
2.5
Belanghebbende heeft in het jaar 2015 onroerend goed verkocht. Uit de nota van afrekening van notariskantoor Eshuis blijkt dat belanghebbende daarvoor een bedrag van EUR 200.000 minus USD 55.808 zijnde EUR 144.192, heeft ontvangen.
2.6
Op de balans van B.V. van 31 december 2015 is een schuld aan belanghebbende ten bedrage van USD 172.539,36 opgenomen.
2.7
Belanghebbende heeft een saldo-overzicht van zijn spaarrekening aan de Inspectie voor het jaar 2016 overgelegd. Het saldo van de spaarrekening van belanghebbende bedraagt in 2016 USD 5.174.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt en zo ja, of de aanslag tot een juist bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Daarnaast concludeert belanghebbende tot vermindering van de aanslag, conform de ingediende aangifte, naar een belastbaar inkomen van NAf 21.360.
3.3
De Inspecteur stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarnaast concludeert de Inspecteur tot handhaving van de aanslag, zoals vastgesteld in de bezwaarfase, naar een belastbaar inkomen van NAf 121.860.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de aanslag de belanghebbende niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van de belastingdienst, zoals een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te wijten. In dat geval vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de aanslag of van een afschrift daarvan door de belanghebbende.
4.3
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 17 oktober 2019. Het bezwaarschrift is op 18 februari 2020 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Belanghebbende heeft betoogd dat hij het aanslagbiljet inkomstenbelasting 2015 nooit heeft ontvangen. Belanghebbende stelt dat hij per toeval via een overzicht van de Ontvanger op de hoogte is gekomen van de aanslag inkomstenbelasting.
4.5
In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur het aanslagbiljet tijdig naar hem heeft verzonden, ook zonder dat zij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de belastingaanslag wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende is verstuurd (vgl. HR 23 november 2007,ECLI:NL:HR:2007:BB8440; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361).
4.6
De Inspecteur heeft in dat verband op 24 juni 2021 stukken overgelegd. Deze stukken hebben betrekking op de verminderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 die een dagtekening heeft van 2 december 2020. Daarmee heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag met dagtekening 17 oktober 2019 tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende is verstuurd.
4.7
De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de tijdige verzending van de belastingaanslag niet aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan dat aangenomen moet worden dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaar de aanslag nog niet onder ogen had gekregen. Dit betekent dat belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar moet worden verklaard (vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, GEA Curaçao 2 augustus 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:258).
4.8
Gelet op het voorgaande is het bezwaar ontvankelijk. De Inspecteur heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dient reeds hierom gegrond te worden verklaard.
Aanslag inkomstenbelasting
4.9
Het Gerecht stelt voorop dat belanghebbende onbetwist heeft gesteld geen aangiftebiljet te hebben gehad, derhalve niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Dat betekent dat geen sprake kan zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast als gevolg van het niet doen van aangifte.
4.1
In de bezwaarfase heeft belanghebbende een aangiftebiljet ingediend waarin een bedrag van NAf 21.360 aan belastbaar inkomen is aangegeven. De Inspecteur stelt dat belanghebbende een belastbaar inkomen van NAf 121.860 heeft genoten. Belanghebbende stelt dat hij geen inkomen heeft gehad en dat hij op advies van zijn accountant een bedrag van USD 1.000 per maand heeft aangegeven.
4.11
De Inspecteur heeft in de regel de bewijslast voor het gestelde belastbaar inkomen. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur bij gebrek aan gegevens – er is immers geen aangiftebiljet ingediend – het inkomen van belanghebbende ambtshalve moeten vaststellen. Nadien heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van NAf 121.860 doch belanghebbende stelt dat hij geen belastbare inkomsten heeft gehad. De Inspecteur heeft gesteld dat hij inkomsten moet hebben gehad om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Onder deze omstandigheden brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mee dat belanghebbende die stelt dat hij geen inkomsten heeft gehad, het bewijs levert dat hij op andere wijze in zijn levensonderhoud heeft voorzien. (vgl. HR 4 mei 1994, BNB 1994/249). Het is immers het minst bezwaarlijk voor belanghebbende om met het bewijs hiervan te worden belast.
4.12
Belanghebbende heeft (zie pleitnotitie) aangevoerd dat hij onroerend goed heeft verkocht en van die opbrengst (EUR 144.192) en van spaargeld heeft geleefd. De Inspecteur heeft gemotiveerd aangevoerd dat de verkoopopbrengst van het onroerend goed echter in de B.V. is ingebracht. Op het door de Inspecteur ingebrachte deel van de balans van de B.V. van het jaar 2015 blijkt dat B.V. ultimo 2015 een schuld aan belanghebbende had van USD 172.539. Op de zitting heeft belanghebbende als reactie hierop toegegeven dat het bedrag van de verkoop van het onroerend goed is ingebracht in de B.V. Dat belanghebbende de beschikking had over andere spaargeleden heeft hij niet aannemelijk gemaakt. In het in de bezwaarfase overgelegde aangiftebiljet zijn geen spaargelden aangegeven. Blijkens de gedingstukken (e-mailbericht 19 mei 2021) heeft hij ook in 2016 geen spaargeld aangegeven. Uit de nadien door hem overgelegde stukken volgt dat hij in 2016 bij de bank een bedrag van USD 5.174 aan spaargeld had (2.7).
4.13
Belanghebbende heeft op de zitting nog aangevoerd dat hij gedurende 2015 minimale kosten had en gratis bij een vriend heeft gewoond. Mede in het licht van hetgeen in de procedure door hem is aangevoerd over zijn levensonderhoud, acht het Gerecht deze stelling niet geloofwaardig. Deze verklaring is immers niet consistent met hetgeen eerder in dit verband is aangevoerd.
4.14
Gelet op het voorgaande acht het Gerecht belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat hij in het onderhavige jaar geen inkomsten heeft genoten en leefde van de hem ter beschikking staande liquide middelen.
4.15
Op grond van de vaststaande feiten en de daaraan ten grondslag liggende stukken, bezien in hun onderling samenhang, alsmede hetgeen door partijen naar voren hebben gebracht, is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende in werkelijkheid inkomen heeft genoten, dat hij niet heeft aangegeven.
4.16
Ingevolge artikel 10 van de ALL kan de Inspecteur bij het ontbreken van de aangifte de aanslag ambtshalve vaststellen. De ambtshalve aanslag mag echter niet naar willekeur mag worden opgelegd, doch moet berusten op een redelijke schatting van het inkomen.
4.17
De Inspecteur heeft gesteld dat het bedrag van NAf 121.860 is gebaseerd op kosten die vennootschappen voor belanghebbende hebben betaald, en dus als inkomen moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft dat betwist en heeft aangevoerd dat de opgevoerde kosten van de B.V. zakelijke kosten zijn. Gelet op hetgeen belanghebbende heeft ingebracht is het niet aannemelijk dat de kosten – zoals de Inspecteur dat voorstaat – moeten worden verloond. Het Gerecht acht het door de Inspecteur verdedigde belastbaar inkomen – zonder nadere onderbouwing – niet aannemelijk. Het Gerecht zal het belastbaar inkomen daarom in goede justitie vaststellen op NAf 85.000.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot naar een belastbaar inkomen van NAf 85.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 6 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.