ECLI:NL:OGEAC:2025:33

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
CUR202400971, CUR202400972 en CUR202400973
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen en vergrijpboeten in belastingzaken

In deze zaak gaat het om de vraag of de naheffingsaanslagen en vergrijpboeten die aan de belanghebbende zijn opgelegd terecht zijn. De belanghebbende, een naamloze vennootschap die een kleinhandelsbedrijf exploiteert, betwist de correcties die voortvloeien uit een boekenonderzoek. Dit onderzoek leidde tot een correctie van NAf 620.095 met betrekking tot de splitsing van een pand, en de daarbij opgelegde boetes. De Inspecteur verdedigt de aanslagen en boetes als correct en rechtmatig. Het Gerecht constateert dat het procesdossier onvolledig is en dat de geschilpunten onvoldoende diepgaand zijn besproken. Ondanks de gebrekkige stukken wensen partijen een uitspraak. Het Gerecht oordeelt dat de correctie van NAf 620.095 onterecht is, evenals de correcties op afschrijvings- en interestkosten. De overige correcties blijven in stand wegens gebrekkige administratie. De vergrijpboeten worden afzonderlijk beoordeeld. De uitspraak is gedaan op 14 maart 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 14 maart 2025
BBZ nrs. CUR202400971, CUR202400972 en CUR202400973
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 juni 2020 een naheffingsaanslag winstbelasting (aanslagnummer: 5118150193512) over het jaar 2018 opgelegd naar een bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 2.330 en een vergrijpboete (25%) van NAf 500.
1.2
Aan belanghebbende is op 17 mei 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting (aanslagnummer: 5118130016312) over het jaar 2018 opgelegd naar een bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 29.524 en een vergrijpboete (25%) van NAf 7.381.
1.3
Aan belanghebbende is op 17 mei 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting (aanslagnummer: 5119130007512) over het jaar 2019 opgelegd naar een bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 138.671 en een vergrijpboete (25%) van NAf 34.667.
1.4
Aan belanghebbende is op 17 mei 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting (aanslagnummer: 5120130002512) over het jaar 2020 opgelegd naar een bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 29.567 en een vergrijpboete (25%) van NAf 7.391.
1.5
Belanghebbende heeft op 14 juli 2023 bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en de boeten gemaakt.
1.6
De Inspecteur heeft op 13 maart 2024 (2018), 3 april 2024 (2019) en 26 april (2020) uitspraken op bezwaar gedaan en heeft de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.7
Belanghebbende heeft op 18 maart 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.8
Partijen zijn op 26 september 2024 uitgenodigd voor de zitting van 1 november 2024.
1.9
De Inspecteur heeft op 29 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2024 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]
.Namens de Inspecteur zijn [B] en [C] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft haar onderneming in de vorm van een naamloze vennootschap (NV).
2.2
Belanghebbende exploiteert een kleinhandelsbedrijf (verkoop tegen contante betaling) dat zich richt op het verkopen van dames en heren uitgaanskleding.
2.3
De onderneming wordt uitgeoefend in een deel van het pand, gelegen aan Kaya [adres 1] (hierna: het pand), waarvan [N] NV de juridische eigendom bezit. Sedert 2016 bezit belanghebbende de economische eigendom van het pand. Per ultimo 2016 heeft belanghebbende het pand geactiveerd tegen een (boek)waarde (na afschrijving) van NAf 1.706.167, schrijft belanghebbende jaarlijks af op het pand, worden (onderhouds)kosten van het pand ten laste van de verlies- en winstrekening van belanghebbende gebracht en worden in de verlies- en winstrekening van belanghebbende huuropbrengsten verantwoord in verband met de verhuur van delen van het pand.
Het bezit van de economische eigendom van het pand is gefinancierd met een hypothecaire lening waarvan de rente en aflossing ten laste van belanghebbende komt. De hypothecaire lening is als passivum opgenomen op de balans van belanghebbende.
2.4
In een algemene vergadering van 1 oktober 2019 is besloten tot een zuivere splitsing van [N] NV (de splitsende vennootschap) in twee nieuwe vennootschappen [NO] BV en [belanghebbende] BV.
Bij notariële akte van 17 december 2019 is genoemde splitsing van kracht geworden.
2.5
Een boekenonderzoek naar de aangiften winstbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2018 tot en met 2020 resulteerde in een rapport van 6 februari 2023. In dat rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“1 OPDRACHT
Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften:
  • WB over de jaren 2017 tot en met 2020;
  • (…)
  • (…).
Het onderzoek is aangekondigd op 5 mei 2022, door middel van een brief met briefnummer 2022/018235T2.
Ter voorkoming van verjaring van het jaar 2017 zijn er aanslagen WB en OB ter behoud van rechten voor dat jaar opgelegd. (…)
3 ADMINISTRATIE
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichtingen:
1. Omdat een (groot) deel van de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constateringen blijkt dat dit niet het geval is:
 Er wordt geen (volledig) kasboek bijgehouden. Alleen de totaalbedragen per dag worden bijgehouden;
 Privé-stortingen en privé-opnames worden niet geregistreerd in het kasboek;
2. Er wordt geen grootboek bijgehouden.
3. Er wordt geen voorraadadministratie gevoerd.
4. Belastingplichtige voert enkele bedrijfskosten op welke niet met onderliggende bewijsstukken zijn onderbouwd.
5. Er is geen sprake van balans continuïteit.
6. Er worden bedragen ten onrechte op de balans opgenomen in de jaren 2019 en 2020:
 Pand over de jaren 2019 en 2020;
 Schuld hypotheek over het jaar 2019;
 Schuld gelieerde partijen over de jaren 2019 en 2020.
7. De balans over het jaar 2020 is niet in evenwicht.
(…)
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
  • De Z-afslagen over de jaren 2017 tot en met 2020;
  • De inkoopfacturen over de jaren 2017 tot en met 2020;
  • De inventarisatielijsten over de jaren 2017 tot en met 2020;
  • De polissen van de verzekeringskosten over de jaren 2017 tot en met 2020;
  • De bewijsstukken van de kostenpost “General expenses”;
  • De bewijsstukken van de kostenpost “Other expenses”;
  • De kostenfacturen water en electra over de jaren 2017 tot en met 2020.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet volledig is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL.
3.11
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen 3.4 "Administratieplicht" en "Bewaarplicht" genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
 Belastingplichtige voert foutieve cijfers in op de jaarrekening:
o De toelichting Cost of Goods Sold (COGS) 2019 sluit niet aan met de cijfers volgens de verlies & winst rekening.
o De COGS in de jaren 2019 en 2020 zijn gelijk.
o Afschrijvingskosten over het jaar 2019 en 2020 zijn ten onrechte geboekt.
  • Op grond van geconstateerde verzwegen inkopen kan worden geconcludeerd dat de omzet over de jaren 2017 en 2018 wordt gelijk aan de inkopen inclusief vracht.
  • Op basis van een uitgevoerde goederenbeweging (gebruikt gemaakt van de cijfers van belastingplichtige) is er geen aansluiting met de berekende en aangegeven COGS.
  • Er is geen rekening gehouden met de boekwinst en verschuldigde OB bij overdracht/verkoop activa.
  • Belastingschulden zijn ten onrechte niet op de balans opgenomen.
  • Er is sprake van een sterke toename van de voorraad over de jaren 2017 tot en met 2020 in vergelijking met het jaar 2016.
  • Er is sprake van een zeer laag BW% in het jaar 2020.
  • Er is geen aansluiting tussen het werkelijke en het aangegeven eindvermogen 2020.
  • In de jaarrekening wordt uitgegaan van afgerond bedragen.
  • De balanspost kas is niet op de balans opgenomen, terwijl er wel sprake is van dagelijks kasgeld.
  • Er is geen afschrijvingsstaat opgemaakt.
(…)
Ik verwijs naar hoofdstukken 4 en 6 van dit rapport. Zie in dit verband ook artikel 30, lid 6 ALL (omkering bewijslast).
4 WINSTBELASTING
4.1
Fiscale Balans
4.1.1
Materiële vaste activa
Belastingplichtige heeft gedurende de controlejaren de volgende boekwaarde aan materiële vaste activa aangegeven:
Omschrijving
2017
2018
2019
2020
Pand
1.792.917
1.591.667
2.877.350
2.802.700
Inventaris
-
57
-
-
(…)
4.1.1.1 Boekwaarde pand
Zoals reeds is aangegeven is het pand per december 2019 overgedragen aan [belanghebbende]. Belastingplichtige heeft ten onrechte de waarde van het pand in het jaar 2019 en 2020 op de balans opgenomen. Ik verwijs naar onderstaande tabel voor de correctie op de opgenomen boekwaarde van het pand op de balans:
Correctie
2017
2018
2019
2020
Pand
-
-
2.877.350
2.802.700
4.1.1.2 Afschrijvingskosten
Tijdens de controlejaren heeft belastingplichtige de volgende bedragen aan afschrijvingskosten verantwoord:
Omschrijving
2017
2018
2019
2020
Afschrijvingskosten
101.25
101.25
74.65
74.65
Belastingplichtige heeft de afschrijvingsstaat niet verstrekt. Dit is herhaaldelijk gevraagd. Uit praktische overwegingen is, voor het berekenen van de afschrijvingskosten van het pand en de inventaris, uitgegaan van de aangegeven boekwaarde einde 2016. Voor het jaar 2016 bedroeg de boekwaarde van het pand en de inventaris respectievelijk 1.704.167 en 119.000. Verder ben ik voor het bepalen van de afschrijvingskosten uitgegaan van het afschrijvingsbeleid van de Inspectie der Belastingen, zie bijlage 2. Aangezien er geen sprake is van balans continuïteit zal ik de afschrijvingskosten op jaarbasis beoordelen, zie bijlage 3 voor de afschrijvingsstaat opgemaakt door de controlemedewerker.
Gedurende de controlejaren is geconstateerd dat belastingplichtige meer afschrijvingskosten in aftrek heeft genomen van het resultaat dan toegestaan. Bovendien heeft belastingplichtige afschrijvingskosten in het jaar 2020 verantwoord, terwijl belastingplichtige voor dat hele jaar niet meer in bezit was van een bedrijfsmiddel. Ik verwijs naar bijlage 4 voor een overzicht van de afschrijvingskosten per jaar per bedrijfsmiddel.
Rekening houdend met het bovengenoemde kom ik uit op de volgende correcties afschrijvingskosten:
Correctie
2017
2018
2019
2020
Aangegeven afschrijvingskosten
101.25
101.25
74.65
74.65
Berekende afschrijvingskosten
64.024
64.024
58.689
-
Correctie afschrijvingskosten
37.226
37.226
15.961
74.65
De balanswaarde van het pand en inventaris per december 2019 dient respectievelijk 1.579.905 en 56.525 te bedragen.

4.1.1.3 Verkoop activa
Het pand is juridisch eigendom van [N] NV (CRIB-nummer 122.304.299). Uit onderzoek is gebleken dat belastingplichtige sinds 2016 het economisch eigendom heeft van het pand.
Oorsprong Pand
Het pand is sinds het jaar 2012 (juridisch) eigendom van [N] NV. Per 1 januari 2014 heeft het pand volgens CRIB een waarde van 1.800.000.
Overdracht
In het jaar 2016 is het pand op de balans van belastingplichtige opgenomen met een boekwaarde van 1.704.167 (ultimo 2016 na afschrijvingskosten). Samen met het opnemen van het pand op de balans (activa), heeft belastingplichtige ook de bijhorende hypotheek van MCB op de balans (passiva) opgenomen. In december 2019 heeft belastingplichtige het pand overgedragen aan [belanghebbende] BV.
(…)
Hypotheek aflossing
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat belastingplichtige de bewijsstukken van het hypotheeksaldo in de administratie van belastingplichtige bewaard. De maandelijkse hypotheekaflossing bedraagt 18.390. Deze hypotheekaflossingen worden allemaal sinds 2016 door belastingplichtige voldaan.
(…)
Onderhoud pand
Belastingplichtige is verantwoordelijk voor het onderhouden van het pand. Tijdens het inleidend gesprek op 16 december 2022 en een volgend gesprek op 14 oktober 2022 gaf de digra aan dat belastingplichtige in het jaar 2016 een investering heeft gedaan voor het bouwen van een extra verdiepingsvloer met als bestemming het verhuren van appartementen.
Conclusie
Op basis van de bovengenoemde punten kan geconcludeerd worden dat belastingplichtige sinds het jaar 2016 over het economisch eigendom beschikte van het pand. Dit brengt met zich mee dat belastingplichtige moet afrekenen over de boekwinst van het pand als gevolg van de overdracht in het jaar 2019. In december 2019 heeft [belanghebbende] BV een hypotheek van 2.200.000 bij RBC gesloten voor het aflossen van de oude hypotheek van MCB en overname van het pand. De inbrengwaarde van het pand werd gesteld op 2.200.000. De inbrengwaarde van het pand en de hypotheek RBC van 2.200.000 dienen in de jaarcijfers van [belanghebbende] BV te worden opgenomen.
Rekening hiermee houdend kom ik tot de volgende correctie boekwinst voor het pand:
Omschrijving
2019
Overdrachtswaarde pand
2.200.000
Boekwaarde pand
1.579.905
Boekwinst
620.095
(…).
Met inachtneming van de correcties (…) kom ik tot de volgende recapitulatie [1] :
(…)
Omschrijving winstcorrecties
2018
2019
2020
Afschrijvingskosten
37.226
15.961
74.65
Verkoop activa
-
620.095
-
Inkopen kostprijs
-56.188
-43.066
107.998
Brutowinstmarge
74.788
13.674
-
Huuropbrengsten
-
-
-
Verzekeringskosten
-
11.21
18
Huur
29.76
-
-
Water en elektra
14.189
12.45
8.229
Algemene kosten
16.225
-
-
Interestkosten
-
-
15.78
Buitengewone baten
-
-
814
Buitengewone lasten
18.2
-
-
Totaal
134.2
630.324
225.471
(…)
GEVOLGEN VOOR DE BELASTINGHEFFING
7.1
WB
Naar aanleiding van het boekenonderzoek stel ik u voor de aangegeven/vastgestelde belastbare winst te corrigeren. De gecorrigeerde belastbare winst kan als volgt worden berekend: [2]
2018
2019
2020
Aangegeven belastbare winst (na verliesverrekening en giftenaftrek
10.592
10.971
-91.073
Winstcorrecties (inclusief fiscale faciliteiten)
134.2
630.324
225.471
Belastbare winst voor verliesverrekening
144.792
641.295
134.398
Verliesverrekening
-
-
-
Belastbare winst na correctie en verliesverrekening
144.792
641.295
134.398
2.6
De Inspecteur heeft op basis van het rapport boekenonderzoek de naheffingsaanslagen en boetes, zoals vermeld onder 1.1 tot en met 1.4, opgelegd voor de gecontroleerde jaren.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.
3.2
Het Gerecht begrijpt belanghebbende aldus dat zij in beroep komt tegen de uit het boekenonderzoek voortgevloeide correcties en daarmee tegen de uitspraken op bezwaar, die immers gebaseerd zijn op de correcties zoals deze zijn voorgesteld in het rapport boekenonderzoek. Meer specifiek is het beroep gericht tegen de uit de splitsing voortvloeiende correctie van, naar het Gerecht begrijpt NAf 620.095 (de meerwaarde die schuil gaat in het pand). Daarnaast is het beroep mede gericht tegen de gelijktijdig met de naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegde boetes.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen en de boetes, zoals vermeld onder 1.1 tot en met 1.4, terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf
4.1
Alvorens in te gaan op de inhoud van de zaak zal het Gerecht eerst enkele opmerkingen wijden aan de processtukken welke ten grondslag liggen aan het onderhavige geschil en aan het tijdstip waarop deze stukken zijn ingebracht. In deze zaak lijkt zich te wreken het feit dat kennelijk – en anders dan in Nederland [3] – geen van de partijen verantwoordelijk is voor (de volledigheid van) het procesdossier.
4.2
In het hierna volgende zal het Gerecht kort ingaan op de aangetroffen processtukken.
4.2.1
Op 18 maart 2024 is door belanghebbende een beroepschrift met enkele bijlagen ingediend. Tot de bijlagen behoort onder andere de (toelichting op de) uitspraken op bezwaar, alsmede de reactie van belanghebbende op die (toelichting op de) uitspraken op bezwaar. Uit de (toelichting op de) uitspraken op bezwaar volgt dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de correctie die voortvloeit uit de splitsing (zie onder ‘2. Feiten’, onderdeel 2.5, verwijzing naar onderdeel 4.1.1.3 van het rapport boekenonderzoek), tegen de in 2018 en 2019 aangebrachte omzetcorrecties en tegen de hoogte van boetes. Het bezwaarschrift zelf ontbreekt overigens en behoort derhalve niet tot de stukken van het geding.
In de reactie op de (toelichting op de) uitspraken op bezwaar van belanghebbende, veelal door belanghebbende zelf een ‘quick scan’ genoemd, wordt in nogal algemene zin gereageerd. Ook wordt, kort, een opmerking gemaakt over de correcties met betrekking tot de ‘Huur’ en de ‘Afschrijvingen’. Naar het Gerecht begrijpt is belanghebbende het eens met deze correcties. In haar conclusie stelt belanghebbende lering te hebben getrokken uit het rapport boekenonderzoek, dat er achterstanden zijn ontstaan, maar dat deze niet aan belanghebbende zijn te wijten, omdat ‘dit onderdeel’ is uitbesteed aan derden, te weten een boekhouder op leeftijd met gezondheidsproblemen, en dat ook COVID een negatieve rol heeft gespeeld.
4.2.2
Ook het beroepschrift zelf is zeer algemeen van aard. Tegen de correcties wordt onder andere aangevoerd dat de aangegeven winst is gebaseerd op de balans en de verlies- en winstrekening en dat daarmee zou zijn voldaan aan het doen van de vereiste aangifte. Daarnaast wordt opnieuw op zeer globale wijze stelling genomen tegen de correctie die voortvloeit uit de splitsing en tegen de boetes.
4.2.3
Op 20 oktober 2024 heeft belanghebbende enkele nadere stukken ingediend, waaronder twee pagina’s (11 en 12) uit het rapport boekenonderzoek, te weten onderdeel ‘4.1.1.3 Verkoop activa’ inzake de correctie die voortvloeit uit de splitsing. Verder zijn een paar stukken verstrekt met betrekking tot de opgelegde boetes, waaronder een arrest van de Hoge Raad. Enige toelichting met betrekking tot de toegezonden nadere stukken ontbreekt evenwel.
4.2.4
Op 29 oktober 2024, twee dagen voor de zitting, dient de Inspecteur een verweerschrift in. Het verweerschrift is niet veel meer dan een verwijzing naar het rapport boekenonderzoek, dat dan voor het eerst wordt bijgevoegd. De Inspecteur verzoekt in diens conclusie de uitspraken op bezwaar te handhaven.
Het Gerecht wijst erop dat het boekenonderzoek ten grondslag ligt aan alle aan belanghebbende opgelegde correcties. Alsdan is het merkwaardig dat in beroep slechts 2 pagina’s van een rapport dat uit 35 pagina’s bestaat, wordt meegezonden en dat pas twee dagen voor de zitting het volledige rapport, door de Inspecteur, wordt toegezonden.
4.2.5
Het Gerecht wijst erop dat beide partijen zorg dienen te dragen voor een voldragen en volledig dossier. In de onderhavige zaak is daarvan geen sprake. Zo ontbreekt bijvoorbeeld in het procesdossier de uitspraak op bezwaar. Ter zitting heeft het Gerecht de indruk gekregen dat er sprake is geweest van overleg(gen) tussen belanghebbende en de Inspecteur, maar dat stukken, indien en voor zover gewisseld, niet tot het procesdossier behoren. Evenmin behoren tot het procesdossier de vastlegging van (een) dergelijk(e) gesprek(ken). Daarnaast heeft het Gerecht sterk de indruk (zie 4.2.1 tot en met 4.2.5) dat de geschilpunten die partijen verdeeld houden in de fasen voor het instellen van het beroep onvoldoende diepgaand tussen partijen zijn besproken en daardoor niet volledig uitgekristalliseerd zijn, met als gevolg dat de inhoud van de stukken van het geding onvoldoende concreet zijn en er nog te veel ‘open eindjes’ resteren.
Het Gerecht heeft partijen de mogelijkheid voorgehouden om, alvorens het Gerecht uitspraak doet, nog eens met elkaar om de tafel te gaan zitten om te kijken of zij er (op onderdelen) alsnog uit zouden kunnen komen. Partijen hebben aangegeven de voorkeur te geven aan een beslissing van het Gerecht. Uitgaande van die wens zal het Gerecht op basis van de summiere stukken van het geding uitspraak doen.
Inhoudelijk
De correctie ter zake van de splitsing/overdracht van het pand van NAf 620.095 en de daarmee samenhangende correcties
4.3
Door de Inspecteur is een correctie aangebracht van NAf 620.095 met betrekking tot het pand. Het is niet geheel duidelijk op grond waarvan de correctie is aangebracht. In het controlerapport lijkt de correctie te zijn gebaseerd op een door de controlerend ambtenaar veronderstelde overdracht van het pand door belanghebbende aan [belanghebbende] BV, waarbij een boekwinst van NAf 620.095 zou zijn gerealiseerd. Op deze vermeende overdracht zal het Gerecht nader ingaan bij onderdeel 4.8.
4.4
Op een zeker moment spitst het geschil zich toe op de vraag of het bedrag van NAf 620.095 belast is als gevolg van een zuivere splitsing van de rechtspersoon [N] BV, die de juridische eigendom van het pand bezit. Naar het Gerecht begrijpt heeft belanghebbende zich in haar bezwaarschrift – dat ontbreekt bij de stukken van het geding – op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 14c van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LWB) belastingheffing als gevolg van de zuivere splitsing van [N] BV achterwege dient te blijven. In haar pleitnota stelt belanghebbende (voorts) dat belanghebbende geen partij is bij de splitsing en dat (reeds) om die reden aan belanghebbende geen winst ter zake van de splitsing kan worden toegerekend.
In reactie op belanghebbendes standpunt heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de splitsing van [N] BV juist met zich meebrengt dat afgerekend dient te worden over de meerwaarde die schuil gaat in het pand. Zo schrijft de Inspecteur, onder andere in diens verweerschrift, onder verwijzing naar artikel 14c, lid 2 en 3, LWB, dat geen beroep kan worden gedaan op de splitsingsfaciliteit (het niet in aanmerking nemen van de winst als gevolg van de splitsing). Daarbij doelt de Inspecteur specifiek op de voorwaarde dat belanghebbende verzuimd heeft om een verzoek te doen tot het niet in aanmerking nemen van winst die is ontstaan als gevolg van de splitsing.
4.5
Vertrekpunt bij een zuivere splitsing is dat bij overgang van het vermogen van de splitsende rechtspersoon in het kader van een splitsing bij wetsfictie dat vermogen geacht wordt te zijn overgedragen aan de verkrijgende rechtspersonen (artikel 14c, lid 1, LWB). Alsdan kan belastingheffing worden voorkomen met een beroep op het bepaalde in artikel 14c, tweede en derde lid LWB, mits voldaan wordt aan de aldaar gestelde voorwaarden.
De zuiver splitsende rechtspersoon is in dit geval [N] NV, en niet belanghebbende. Reeds om die reden kan ter zake van de splitsing geen belasting worden geheven bij belanghebbende. Belanghebbende is op geen enkele wijze bij de splitsing betrokken: noch als splitsende rechtspersoon, noch als verkrijgende rechtspersoon.
4.6
Naar het Gerecht begrijpt acht de Inspecteur het van belang dat de splitsende rechtspersoon, [N] NV de juridische eigendom van het pand bezit en belanghebbende de economische eigendom. De Inspecteur veronderstelt kennelijk dat met de juridische eigendom ook de economische eigendom van het pand over is gegaan op de verkrijgende rechtspersoon, [belanghebbende] BV, en dat die overgang belastingheffing bij belanghebbende rechtvaardigt.
4.7
Het onder 4.6 veronderstelde, door de Inspecteur ingenomen standpunt, is onjuist. Daarbij gaat het Gerecht ervanuit dat belanghebbende inderdaad de economische eigendom bezit, zoals gesteld door de Inspecteur en niet weersproken door belanghebbende. Van economische eigendom is sprake indien het gehele economische belang een ander dan de juridische eigenaar toekomt, waaronder het volledige risico van de waardeverandering, het risico van het tenietgaan en het (economische) genot van de zaak. Het vorenstaande impliceert dat aan het juridische eigendom (vrijwel) geen waarde zal toekomen en dat ter zake van de overgang van de juridische eigendom als gevolg van de zuivere splitsing niet of nauwelijks winst ter zake van de (fictieve) overdracht zal zijn geconstateerd.
De Inspecteur veronderstelt ten onrechte dat met de juridische eigendom tevens de economische eigendom is overgegaan. Wat je niet hebt kun je ook niet doen overgaan! De splitsende rechtspersoon
kánde economische eigendom, die zij niet bezit, niet doen overgaan of fictief overdragen aan de verkrijgende rechtspersoon. Het vorenstaande betekent dat de economische eigendom na de splitsing ‘gewoon’ in het bezit van belanghebbende is gebleven, en er dientengevolge ook niets bij belanghebbende valt te belasten.
De conclusie moet dan ook zijn dat de Inspecteur ten onrechte een correctie van NAf 620.095 in het kader van de splitsing verdedigt.
4.8
Ter zitting heeft de Inspecteur voorts nog het standpunt ingenomen, zoals eerder ingenomen door de controlerend ambtenaar, dat de economische eigendom van het pand door belanghebbende in 2019 door belanghebbende is overgedragen aan [belanghebbende] BV. Eveneens ter zitting heeft belanghebbende stellig weersproken dat een dergelijke overdracht heeft plaatsgevonden.
4.9
Nu het gaat om een feit dat leidt tot een verhoging van de belasting rust de bewijslast ter zake op de Inspecteur. Voor een overdracht van de economische eigendom door belanghebbende zijn vooralsnog in de stukken van het geding weinig aanknopingspunten te vinden. Het enige ‘aanknopingspunt’ is de constatering door de controlerende ambtenaar dat [belanghebbende] BV een hypothecaire lening heeft afgesloten bij RBC van NAf 2.200.000 ter aflossing van de oude hypothecaire lening die belanghebbende heeft afgesloten bij MCB. Deze aanwijzing is echter ruimschoots onvoldoende om te concluderen dat daarmee ook de economische eigendom van het pand door belanghebbende is overgedragen aan [belanghebbende] BV, zeker nu belanghebbende weerspreekt dat dit het geval is.
Nu de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de economische eigendom van het pand is overgedragen, moet de conclusie zijn dat de door de Inspecteur aangebrachte correctie van NAf 620.095 geen stand houdt en dient te vervallen.
4.1
In het kielzog van de correctie ter zake van de splitsing/overdracht van het pand heeft de Inspecteur, in navolging van het voorstel van de controlerend ambtenaar, in 2019 (de afschrijvingskosten over de maand december) en 2020 (heel jaar) een bedrag aan afschrijvingskosten van NAf 3.550 (2019) en NAf 42.604 (2020) niet in aftrek toegestaan, omdat belanghebbende niet langer de economische eigendom zou bezitten van het pand. [4]
Gegeven het oordeel van het Gerecht dat de splitsing geen gevolgen heeft voor de economische eigendom van het pand, is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende over het gehele jaar 2019, alsook over het jaar 2020 recht heeft op afschrijving op het pand. Ter zake van de afschrijvingskosten kan belanghebbende dan ook afschrijvingskosten van NAf 3.550 (2019) en NAf. 42.604 (2020) in aanmerking nemen.
4.11
Eveneens in het kielzog van de correctie ter zake van de splitsing/overdracht van het pand heeft de Inspecteur, in navolging van het voorstel van de controlerend ambtenaar, in 2020 een bedrag aan interestkosten van NAf 15.780 gecorrigeerd, omdat belanghebbende niet langer de economische eigendom zou bezitten van het pand.
Onder verwijzing naar het geoordeelde in 4.10 is het Gerecht van oordeel dat ook de correctie met betrekking tot de interestkosten van NAf 15.780 ten onrechte is aangebracht. Ook deze correctie dient derhalve te vervallen.
De overige correcties voorgesteld door de controlerend ambtenaar
4.12
Naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek heeft de controlerend ambtenaar, gedagtekend 6 februari 2023, een definitief rapport boekenonderzoek opgemaakt. Voorafgaande aan het definitieve rapport heeft de controlerend ambtenaar het (concept)rapport op 16 januari 2023 doen toekomen aan belanghebbende en op 19 en 31 januari 2023 besproken met de directeur-aandeelhouder van belanghebbende, de heer [T], en de heer [W] van [X], de opsteller van de jaarrekeningen 2017 tot en met 2020.
4.13
De Inspecteur stelt zich op het standpunt, zoals mede volgt uit hetgeen is vermeld onder 2.5, dat de administratie nogal wat gebreken vertoont en, onder verwijzing naar de artikelen 43, lid 2 en lid 6 Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALB), dat niet wordt voldaan aan de administratie en bewaarplicht. Uit het vorenstaande concludeert de Inspecteur dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden (artikel 30, lid 6 van de ALB).
4.14
Hetgeen in het controlerapport is vermeld wordt door belanghebbende nauwelijks inhoudelijk weersproken. Zo is in het beroepschrift onder andere ten aanzien van de correcties zoals voorgesteld in het controlerapport en de omkering en verzwaring van de bewijslast door belanghebbende het volgende gesteld:
“2.1.3 0 Appellante op grond van de bestaande regelgeving aangaande winstbelasting, heeft overeenkomstig deze regelgeving(en) voldaan bij het doen van de vereiste aangiften voor het bedrijf voor de hierin besproken fiscale jaren, 2018, 2019 en 2020. Immers, winstbelasting wordt berekend op grond van basis van de winst die wordt aangegeven bij de gedane aangifte hiervoor, door overlegging van een balans en verlies en winstrekening. De regelgeving in deze stelt;
“Vennootschapsbelasting is een belasting dier wordt geheven over deWinst van ondernemingen”.
Daarbij lijkt (de gemachtigde van) belanghebbende zich ook enigszins te verschuilen achter de administrateur van belanghebbende en er (blindelings) op te vertrouwen dat de aan die derde, [X], uitbestede werkzaamheden tot een (per definitie) juiste bepaling van de winst heeft. Zo wordt in het beroepschrift gewezen op de onwetendheid van belanghebbende en in de pleitnota dat de Inspecteur zich (vaker) tot de administrateur had moeten wenden. Erkend wordt dat er wellicht ook fouten zijn gemaakt, maar dat daaraan mede debet is geweest de slechte gezondheid van de partner van [X] die verantwoordelijk was voor de administratie van belanghebbende.
Bij dit alles lijkt belanghebbende uit het oog te verliezen dat zij uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor het juist doen van de aangifte, alsook voor de daaraan mede ten grondslag liggende administratie, alsmede voor de keuze voor de administrateur die ter bijstand wordt ingeschakeld en de juistheid van de administratie die ter verwerking aan de administratie wordt aangeboden.
4.15
Met inachtneming van de stukken van het geding stelt het Gerecht vast dat aan de naheffingsaanslagen, behoudens met betrekking tot de naheffingsaanslag 2019 [5] , een gedegen (rapport) boekenonderzoek ten grondslag ligt, dat de Inspecteur terecht heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht en dat belanghebbende daartegenover niet of nauwelijks inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Dat alles maakt dat het Gerecht geen reden ziet om de naheffingsaanslagen met betrekking tot de overige correcties te corrigeren.
De ter zake van de naheffingsaanslagen opgelegde boetes
4.16
Ter zake van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen 2018, 2019 en 2020 is telkens een vergrijpboete opgelegd van 25% in verband met grove schuld. De boetes zijn kenbaar gemaakt en gemotiveerd in onderdeel 8.1 van het controlerapport.
4.17
Belanghebbende meent dat de boete ten onrechte is opgelegd. In haar pleitnota verwoord zij, onder verwijzing naar Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2215, haar bezwaar tegen de opgelegde boetes als volgt:
“Immers, Appellante voldoet maandelijks aan de van haar verwachte handelingen inhoudende dat zij de administratieve stukken doorstuurt aan het administratiekantoor dat haar boekhouding verwerkt. Op grond van het hierin gestelde, dient van het standpunt uit te worden gegaan dat Appellante zich ook verzet tegen welke vergrijpboete dan ook dat de Inspectie der Belastingen ten onrechte bij haar Naheffingsaanslagen heeft opgelegd, nu door de sBAB geconstateerde tekorten niet te wijten zijn aan het doen van Appellante. Immers, de sBAB, in stede van het administratiekantoor te benaderen, heeft op grond van theoretische benaderingen eenzijdig bepaald is van de omzet van Appellante is.”
4.18
Het Gerecht begrijpt belanghebbende aldus, dat belanghebbende geen (grove) schuld kan worden verweten, omdat zij maandelijks aan haar administratieve verplichtingen heeft voldaan, door de administratie over te dragen aan de administrateur.
4.19
Uit het arrest van 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741, vloeit voort dat het opleggen van een vergrijpboete aan de belastingplichtige slechts kan plaatsvinden indien bij die belastingplichtige zelf opzet of grove schuld aanwezig is. Daarbij is van belang of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur. Het vorenstaande betekent evenwel niet dat het inschakelen van een adviseur of administrateur betekent dat aan belanghebbende nimmer een vergrijpboete kan worden opgelegd. De belastingplichtige zal zich een redelijke inspanning moeten getroosten om er zeker van te zijn dat degene aan wie hij zijn administratie toevertrouwt over voldoende deskundigheid beschikt en dat er geen redenen zijn om aan diens zorgvuldige taakvervulling te twijfelen. Daarnaast blijft het de eigen verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om de administrateur van de juiste en volledige gegevens te voorzien.
4.2
Naar het oordeel van het Gerecht kan de belanghebbende in de onderhavige zaak de grove schuld niet in voldoende mate afwentelen op de adviseur. Zo heeft belanghebbende niet, dan wel onvoldoende, ingegrepen toen achterstanden in de administratie ontstonden als gevolg van ziekte van de administrateur. Daarnaast volgt uit hetgeen in het rapport boekenonderzoek is opgenomen ten aanzien van het niet voldaan hebben aan de administratie- en bewaarplicht (zie ‘Feiten’, onderdeel 2.5 en in het bijzonder wat is opgenomen onder ‘3.4 Administratieplicht’ en 3.5 Bewaarplicht’) dat ook bij belanghebbende zelf wel degelijk grove schuld aanwezig is.
Met inachtneming van het vorenstaande ziet het Gerecht geen aanleiding om de opgelegde boeten, anders dan de boeten die zijn opgelegd over de correcties met betrekking tot het pand, te verminderen.
Slotsom
4.21
De slotsom is dat het beroep gegrond is voor wat betreft de correcties met betrekking tot het pand en de daarmee samenhangende correcties (interestkosten en afschrijvingskosten). In zoverre zal de belastbare winst worden aangepast (zie hierna). Voor zover minder winstbelasting is verschuldigd, dienen de daarover opgelegde boetes eveneens te worden verminderd.
De belastbare winst dient als volgt te worden vastgesteld:
2018
2019
2020
Belastbare winst volgens rapport boekenonderzoek
NAf 144.792
NAf 641.295
NAf 134.398
Af: correctie splitsing/overdracht
NAf 620.095
Af: correctie interestkosten
NAf 15.780
Af: correctie afschrijvingskosten
NAf 3.550
NAf 42.604
Belastbare winst
NAf 144.792
NAf 17.650
NAf 76.014

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten beroepsfase

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Indien sprake is van intrekking van het beroep, omdat de Inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de belanghebbende is tegemoetgekomen, kan de Inspecteur op verzoek van de belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 15, lid 1, LBB in de kosten kan worden veroordeeld.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
Griffierecht
5.4
Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende vergoedt (vgl. GEA Curaçao 1 november 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:310).

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor wat betreft de jaren 2019 en 2020;
  • vermindert de naheffingsaanslag winstbelasting 2019 tot een naheffingsaanslag naar een belastbare winst van NAf 17.650 en de naheffingsaanslag winstbelasting 2020 tot een naheffingsaanslag naar een belastbare winst van NAf 76.014;
  • vermindert de vergrijpboetes 2019 en 2020 dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400;
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 14 maart 2025, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël-van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.P. 21 van het rapport boekenonderzoek.
2.P. 25 van het rapport boekenonderzoek.
3.Zie art 8:42 van de Algemene Wet Bestuursrecht alwaar is bepaald dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter, waaronder te begrijpen: de belastingrechter, dient te sturen.
4.Correctie 2019: Volgens de Inspecteur (bijlage 2 van het rapport boekenonderzoek) bedraagt de afschrijving over het pand (na correctie) jaarlijks NAf 42.604. 1/12 (maand december) x NAf 42.604 = NAf 3.550
5.Het Gerecht doelt dan op de correctie ter zake van de splitsing/overdracht van het pand van NAf 620.095.