ECLI:NL:OGEAC:2025:18

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
CUR202402353 en CUR202404869
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2018

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is het geschil ontstaan over de vraag of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2018. Belanghebbende had een aangifte inkomstenbelasting ingediend, maar ontving van de Inspecteur der Belastingen een mededeling dat er geen teruggaaf zou worden verleend. Na bezwaar en een afwijzing door de Inspecteur, heeft belanghebbende beroep ingesteld. Het Gerecht heeft op 22 januari 2025 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat er geen aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 was opgelegd, waardoor er geen verrekening van voorheffingen kon plaatsvinden en een teruggave niet aan de orde was. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig aangifte te doen en de gevolgen van het niet opleggen van aanslagen voor het recht op teruggaaf.

Uitspraak

Uitspraak van 22 januari 2025
BBZ nrs. CUR202402353 en CUR202404869
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Naar aanleiding van de door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting (IB) 2018 heeft belanghebbende van de Inspecteur een bericht ontvangen dat aan hem geen teruggaaf inkomstenbelasting zal worden verleend. Onduidelijkheid is ontstaan over in welke vorm deze berichtgeving heeft plaatsgevonden (zie hierna).
Aan belanghebbende is op 25 november 2022 een mededeling ‘geen vaststelling definitieve aanslag’ voor de AVBZ 2018 ontvangen.
1.2
Belanghebbende heeft op 24 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen het feit dat hem geen teruggaaf IB en AVBZ is verleend.
1.3
De Inspecteur heeft op 26 april 2024 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 24 juni 2024 in beroep gekomen. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 7 november 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6
Partijen zijn op 30 oktober 2024 uitgenodigd voor een zitting op 28 november 2024.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht.
1.8
De Inspecteur heeft op verzoek van het Gerecht op 3 december 2024 nadere informatie aan het Gerecht doen toekomen.
1.9
Belanghebbende heeft op verzoek van het Gerecht op 3 december en op 10 december 2024 gereageerd jegens het Gerecht.
1.1
Met instemming van partijen is het onderzoek na ontvangst van de stukken, vermeld onder 1.8 en 1.9, gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 op 11 en 15 augustus 2022 een (gecorrigeerde) aangifte inkomstenbelasting ingediend naar een belastbaar inkomen van NAf 376.506 en een premie-inkomen voor de AOW en AVBZ van NAf 379.256.
2.2
Op basis van de ingediende aangifte is bij belanghebbende in 2018 NAf 10.605 teveel aan loonbelasting ingehouden (ingehouden loonbelasting NAf 156.906 minus verschuldigde NAf 146.301 inkomstenbelasting), alsmede teveel aan premie AVBZ van NAf 462 (ingehouden premie AVBZ NAf 8.047 minus verschuldigde premie AVBZ NAf 7.585).
2.3
Belanghebbende is geen teruggaaf verleend van inkomstenbelasting NAf 10.065 en premie AVBZ NAf 462 over het jaar 2018. Aan hem is wel een teruggaaf verleend van premie AOV tot een bedrag van NAf 3.024.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of voor wat betreft het jaar 2018 een teruggaaf inkomstenbelasting (en premie AVBZ) dient plaats te vinden.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In diens verweerschrift heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden geacht in zijn bezwaar.
Het onder 1.1 vermelde bericht en de aldaar vermelde mededeling hebben als dagtekening 25 november 2022. Belanghebbende is op 24 mei 2023 in bezwaar gekomen tegen genoemd bericht en mededeling. Belanghebbende had twee maanden na de dagtekening van het bericht en de mededeling de tijd om in bezwaar te komen. Belanghebbende heeft dus ruimschoots na deze termijn zijn bezwaar ingediend.
Belanghebbendes bezwaar is door Inspecteur in de uitspraak op bezwaar echter ontvankelijk verklaard. Het Gerecht oordeelt dat in de beroepsfase belanghebbende niet meer kan worden tegengeworpen dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk is. Het Gerecht is gebonden aan de beslissing dat het bezwaar ontvankelijk is (vgl. HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153 en CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500).
Inhoudelijk
4.2
In artikel 11, lid 4, Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat de voorlopige aanslag en voorheffingen worden verrekend met de aanslag. Ingevolge artikel 41B, lid 1 en 2, Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt een aanslag niet vastgesteld en blijft verrekening van voorheffingen evenwel achterwege, tenzij de verschuldigde belasting de totale voorheffingen met meer dan NAf 300 te boven gaat en tenzij de belastingplichtige binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan en het totaal van de voorheffingen de verschuldigde belasting met ten minste NAf 150 te boven gaat.
4.3
In het voorliggende geval staat vast dat belanghebbende niet binnen 36 maanden aangifte heeft gedaan.
4.4
Ook in het geval dat buiten de termijn van 36 maanden aangifte wordt gedaan, bestaat in bepaalde gevallen recht op verrekening van voorheffingen. Dat is in het geval als er aanslagen worden opgelegd. Zie in dit verband het oordeel van Hoge Raad van 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:438 [1] :
“2.3 Artikel 41B, lid 1, aanhef en letter c, van de LIB bepaalt dat geen aanslag wordt vastgesteld en verrekening van voorheffingen achterwege blijft tenzij de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het kalenderjaar aangifte heeft gedaan. Op grond van beleid van de Belastingdienst is de termijn van 18 maanden verlengd tot 36 maanden.
Artikel 41B, lid 2, van de LIB bepaalt dat in het geval bedoeld in lid 1, aanhef en letter c, de aanslag wordt vastgesteld op nihil en verrekening van voorheffingen achterwege blijft indien het totaal van die voorheffingen de verschuldigde belasting met niet meer dan NAf 150 te boven gaat.
2.4
Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat aan belanghebbende aanslagen voor de jaren 2008 en 2009 zijn opgelegd, meebrengt dat de loonbelasting niet als eindheffing fungeert en verrekening van voorheffingen plaats moet vinden. Dat leidt in het onderhavige geval tot teruggaaf van een deel van de ingehouden loonbelasting, aldus het Hof.
2.5
Het middel komt op tegen het hiervoor in 2.4 vermelde oordeel van het Hof met het betoog dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van loonbelasting omdat de aangiften niet binnen 36 maanden na afloop van de kalenderjaren 2008 en 2009 zijn ingediend.
2.6
Kennelijk en terecht heeft het Hof aan artikel 41B van de LIB betekenis toegekend dat in het eerste lid voorziene mogelijkheid een aanslag achterwege te laten op de grond dat de aangifte buiten de daar bedoelde termijn is gedaan niet wegneemt dat, indien een aanslag wordt opgelegd, volgens het tweede lid verrekening van voorheffingen niet achterwege mag blijven indien het totaal daarvan de verschuldigde belasting met meer dan NAf 150 te boven gaat.
Het oordeel van het Hof dat, aangezien aanslagen zijn opgelegd, en de Inspecteur dus geen toepassing heeft gegeven aan artikel 41B, lid 1, aanhef en letter c van de LIB, de Inspecteur op grond van artikel 41B, lid 2, van de LIB, gehouden is de voorheffingen volledig te verrekenen, is daarom juist. Het middel faalt.”
4.5
Cruciaal is derhalve of door de Inspecteur al dan niet aanslagen zijn opgelegd, en dit is precies wat partijen verdeeld houdt. Belanghebbende verdedigt dat aanslagen IB, AOW en AVBZ 2018 zijn opgelegd en de Inspecteur dat, voor wat betreft de IB en de AVBZ 2018, geen aanslagen zijn opgelegd, maar mededelingen ‘geen vaststelling definitieve aanslag’ aan belanghebbende zijn verzonden.
Ter zitting van het Gerecht is geen van de partijen erin geslaagd diens (blote) stelling aan de hand van stukken te onderbouwen.
4.6
Met inachtneming van het in 4.5 overwogene zijn partijen in de gelegenheid gesteld om na afloop van de zitting het Gerecht van nadere informatie of stukken te voorzien ter onderbouwing van de door hen ter zitting ingenomen standpunten. Met partijen is afgesproken dat zij daarvoor (ruim) een week de tijd krijgen en dat, mits partijen niet verzoeken om een vervolgzitting, na ontvangst van de gevraagde stukken, het onderzoek moet worden geacht te zijn gesloten en het Gerecht op basis van de ontvangen stukken zal beslissen.
De Inspecteur heeft op 3 december 2024 een nader stuk gestuurd. Belanghebbende heeft op 3 en 10 december 2024 jegens het Gerecht gereageerd.
4.7
Voor zover belanghebbende nog steeds verdedigt dat een aanslag AVBZ 2018 is opgelegd, oordeelt het Gerecht als volgt.
Tot de stukken van het geding behoort een mededeling ‘geen vaststelling definitieve aanslag’ betreffende de AVBZ 2018. Belanghebbende heeft niets inhoudelijk aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat er toch een aanslag AVBZ voor het jaar 2018 is opgelegd. In zoverre oordeelt het Gerecht het beroep van belanghebbende, nogmaals, voor zover dit beroep zich mede uitstrekt tot de AVBZ 2018, ongegrond.
In het hierna volgende zal het Gerecht het geschil toespitsen op de vraag of een aanslag IB 2018 is opgelegd.
4.8
Op 3 december 2024 heeft de Inspecteur in diens schrijven zijn standpunt herhaald dat er geen aanslag IB is opgelegd. Hij tracht dit te onderbouwen door het opsturen van een printscreen. In de kolom ‘aanslagnummer’ staat bij de aanslag inkomstenbelasting alsook bij de aanslag AVBZ voor wat het jaar 2018 betreft een ‘0’ vermeld. Dit betekent, aldus de Inspecteur, dat er een mededeling is uitgegaan, er geen aanslagen naar de Ontvanger zijn gegaan en er dus geen aanslagen IB en AVBZ 2018 zijn opgelegd.
4.9
Belanghebbende heeft in zijn bericht van 3 december 2024 aangegeven in zijn administratie geen aanslag IB 2018 te hebben aangetroffen, doch enkel de mededeling ‘geen vaststelling definitieve aanslag’ betreffende de AVBZ. In zijn schrijven van 10 december 2024 wijst belanghebbende erop dat in de uitspraak op bezwaar gericht tegen ‘de aanslag’ IB 2018 is vermeld: “Er is geen reden voor vermindering van de
opgelegde aanslagen[cursivering Gerecht). De
aanslagen[cursivering Gerecht] blijven in stand.”
4.1
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het geautomatiseerde systeem waarvan de Belastingdienst gebruik maakt niet in staat is om eenmaal verzonden aanslagen, waaronder te begrijpen mededelingen ‘geen vaststelling definitieve aanslag’ uit te printen. Op belanghebbende, die stelt een aanslag IB 2018 te hebben ontvangen, rust dan als meest gerede partij de bewijslast om het bestaan van die aanslag aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende daarin niet geslaagd. Het Gerecht acht veeleer aannemelijk dat door de Inspecteur met betrekking tot de IB 2018 een mededeling ‘geen vaststelling definitieve aanslag’ is verzonden. Aanwijzing daarvoor acht het Gerecht aanwezig in de door belanghebbende bij zijn beroepschrift overgelegde schermprint waarop is vermeld:
‘Aanslag:
IB Geen aanslag, aangifte te laat
AOV Aanslag
AVBZ Geen aanslag, aangifte te laat
BVZ Nulaanslag’
In overeenstemming met de informatie op de printscreen, ‘AVBZ Geen aanslag, aangifte te laat’ heeft belanghebbende een mededeling ‘geen vaststelling definitieve aanslag’ met betrekking tot de AVBZ 2018 ontvangen. Het moet dan naar het oordeel van het Gerechts vervolgens eveneens aannemelijk worden geacht dat een eenzelfde mededeling is verzonden met betrekking tot de IB 2018. In lijn daarmee is voorts de vermelding van een ‘0’ in de kolom ‘aanslagnummer’ van het door de Inspecteur op 3 december 2024 gezonden printscreen, die zowel wordt aangetroffen voor het middel IB als AVBZ voor het jaar 2018. Het Gerecht merkt in dit verband verder op dat voor het middel AOV, waarvoor wel een teruggaaf is verleend, wel een aanslagnummer in de kolom ‘aanslagnummer’ is vermeld.
4.11
Het feit dat in de uitspraak op bezwaar, zoals belanghebbende heeft vermeld in diens schrijven van 10 december 2024 (zie 4.9) wordt gesproken van ‘opgelegde aanslagen’ en ‘aanslagen’, maakt het overwogene onder 4.10 niet anders. Het Gerecht vat het door de Inspecteur overwogene in de vermelde uitspraak op bezwaar eerder op als slordig taalgebruik en niet als bewijs dat wel degelijk aanslagen zijn opgelegd.
Slotsom
4.12
Het voorgaande in overweging nemende, is het Gerecht van oordeel dat, nu er van uit gegaan kan worden dat er geen aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 is opgelegd, er geen verrekening van voorheffingen kan plaatsvinden en een teruggave niet aan de orde is. Het beroep is dan ook ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding voor de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 22 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Het betreft een Curaçaose zaak over de jaren 2008 en 2009. Destijds werd de termijn van 18 maanden op grond van beleid verlengd tot 36 maanden. Voor het onderhavige jaar is de termijn van 36 maanden gecodificeerd.