ECLI:NL:OGEAC:2025:162

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
CUR202403508 tot en met CUR202403511
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op consultancy-inkomsten en de kwalificatie als arbeidsinkomen of winst uit onderneming

In deze zaak is het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 juli 2025 tot een uitspraak gekomen over de belastingheffing van een belanghebbende die consultancywerkzaamheden verrichtte voor het Ministerie van SOAW. De belanghebbende, eigenaar van een eenmanszaak en directeur van een B.V., ontving een bedrag van NAf 145.750 voor haar werkzaamheden, maar deed geen aangifte van inkomsten. De Inspecteur der Belastingen legde aanslagen op voor de inkomstenbelasting en premies, waarbij hij de omkering en verzwaring van de bewijslast toepaste omdat de belanghebbende de vereiste aangifte niet had gedaan. De belanghebbende betwistte de aanslagen en stelde dat de inkomsten als winst uit onderneming moesten worden aangemerkt, maar het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur in redelijkheid kon aannemen dat de inkomsten als arbeidsinkomen moesten worden belast. De belanghebbende was niet in staat om overtuigend aan te tonen dat de aanslagen onjuist waren, en het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig en correct aangifte te doen, en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

Uitspraak van 17 juli 2025
BBZ nrs. CUR202403508 tot en met CUR202403511
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 1 juli 2021 aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 145.250.
1.2
Belanghebbende heeft op 26 augustus 2021 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken van 12 juli 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 25 juli 2024 een e-mail gestuurd naar de Inspecteur, waarin zij in “bezwaar” komt tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft vervolgens op 3 september 2024 belanghebbende erop gewezen dat het niet mogelijk is om twee keer bezwaar te maken en haar gewezen op de mogelijkheid van beroep.
1.6
Belanghebbende heeft 10 september 2024 een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.7
De Inspecteur heeft op 24 december 2024 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 10 maart 2025 een nader stuk ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, alsmede haar consulent, [A]. Namens de Inspecteur is [B].
1.1
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Inspecteur en het Gerecht.
1.11
Aan het einde van de zitting is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om alsnog tot overeenstemming te komen.
1.12
Op 26 maart 2025 heeft belanghebbende het Gerecht bericht dat partijen er niet zijn uitgekomen. Vervolgens heeft het Gerecht op 2 april 2025 partijen bericht dat het onderzoek wordt gesloten en dat op basis van de stukken van het geding en hetgeen ter zitting is besproken uitspraak zal worden gedaan.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van een eenmanszaak genaamd [ X Accounting & Advisory]. De eenmanszaak is op 24 april 2014 in het handelsregister Curaçao geregistreerd. De omschrijving luidt: “Business economics and management consultancy, Tax consultant office”. Op 16 juni 2023 is de eenmanszaak uitgeschreven.
2.2
Belanghebbende is daarnaast directeur en enig aandeelhouder van [G Accountancy & Advisory A. B.V.] (hierna: ABV). ABV is op 17 januari 2018 in het Handelsregister Curaçao geregistreerd. De omschrijving luidt: “Business economics and management consultancy, Legal advice office, Tax consultant office, Accounting and administrative office, Education and training, Management consultancy, Organization management”. Belanghebbende wordt vermeld als “shareholder manager”.
2.3
Op 26 september 2017 is door belanghebbende (Opdrachtnemer) en de Minister van SOAW (Opdrachtgever) een overeenkomst van opdracht (hierna ook wel OVO genoemd) gesloten, waarin voor zover hier van belang het volgende is bepaald:
‘(…)
Overwegende:
De Algemene Rekenkamer van Curaçao (ARC) en de Stichting Overheids Accountants Bureau van Curaçao (SOAB) hebben in 2015 uitgebreide onderzoeksrapporten met daarin uiteenlopende aanbevelingen uitgebracht ten aanzien van het Ministerie SAOW. Het is gebleken dat de diverse sectoren en afdelingen van SOAW, alsook de door het Ministerie van SOAW gesubsidieerde instellingen, niet in staat zijn gebleken op eigen kracht de aanbevelingen uit te voeren. De opdrachtgever acht het daarom noodzakelijk specialistische ondersteuning in te roepen om de aanbevelingen onder deskundige begeleiding zo vlug mogelijk in te voeren en vervolgens handhaving van de gewijzigde werkwijze te controleren en stimuleren gedurende een bepaalde periode, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van één jaar. Gezien de aard der werkzaamheden acht de Opdrachtgever het van belang dat de beoogde werkzaamheden door een vaste persoon worden uitgevoerd, mede omdat er werkrelaties dienen te worden opgebouwd alsook omdat het om vertrouwelijke informatie gaat. De Opdrachtgever heeft goede ervaring met Opdrachtnemer voor wat betreft systematisch, nauwgezet en professioneel uitvoeren van complexe controle werkzaamheden gericht op snelle verbetering van efficientie. Daartoe benaderd is Opdrachtnemer bereid en beschikbaar vorenvermelde bijstand te leveren. Partijen komen daartoe per heden deze overeenkomst van opdracht overeen volgens de volgende bepalingen.
Bepalingen:
Opdrachtnemer dient haar werkzaamheden voltijds gedurende de wekelijkse werkdagen tussen 08.00-17.00 uur en in overeenstemming met schriftelijke en mondelinge instructies van de Opdrachtgever of daartoe aangewezen functionaris uit te voeren. De werkzaamheden zullen passen in het hiervoor overwegende. Opdrachtnemer zal gedurende de loop van de overeenkomst zich mogen presenteren als
Consultant Accountant SOAW.
Opdrachtgever is verantwoordelijk voor de juiste en tijdige uitvoeringen van de gegeven opdrachten en zal op structurele wijze schriftelijk voortgangsrapportages uitbrengen aan de Opdrachtgever gedurende de periode van de overeenkomst.
Opdrachtnemer dient een overzichtelijk documentenbeheer op na te houden van de opdrachten welke gedurende de duur van de overeenkomst worden uitgevoerd alsook een logboek waarmee de besteedde tijd kan worden verantwoord.
Opdrachtgever is gehouden aan volledige geheimhouding en zal slechts na toestemming van de Opdrachtgever informatie betreffende haar werkzaamheden en informatie betreffende het Ministerie SOAW, welke haar op welke wijze dan ook bekend zijn geworden, kunnen prijsgeven aan anderen dan diegene waartoe zij gerechtigd is of gerechtvaardigd mocht rekenen tot daarvoor in aanmerking komende.
5. De duur van deze overeenkomst is één jaar, en gaat in per 7 september 2017, aanvangsdatum werkzaamheden, met de mogelijkheid tot verlenging, echter beperkt tot de periode waarin Opdrachtgever (Hensley F. Koeiman) minister in functie is.
6. Voor de uitvoering van de hierbij overeengekomen werkzaamheden zal de Opdrachtgever maandelijks Bruto Naf. 12.500,00 betalen aan de Opdrachtnemer vermeerderd met de wettelijke OB middels storting op de bankrekening van Opdrachtnemer 1100341 bij de Giro bank te Curaçao uiterlijk de 30ste van de maand.
7. (…).
8. Opdrachtgever draagt er zorg voor dat Opdrachtnemer een adequate werkruimte ter beschikking wordt gesteld voorzien van een telefoon, een computer met de gangbare software en internet verbinding en afdruk/scan mogelijkheid alsook gewenste kantoorartikelen.
(…)’
2.4
Belanghebbende heeft op 29 mei 2020 aangifte IB en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 gedaan. In die aangifte heeft belanghebbende geen inkomsten aangegeven.
2.5
Bij het opleggen van de onderhavige aanslagen is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. Het belastbaar inkomen en premie-inkomen volgens de aanslag bedraagt NAf 145.250. De Inspecteur heeft zich daarbij gebaseerd op informatie van Pais Korsou, waaruit volgt dat belanghebbende (op naam van de eenmanszaak) een bedrag van NAf 145.750 heeft ontvangen. Bij het vaststellen van het belastbaar inkomen en premie-inkomen heeft de Inspecteur de vaste aftrek van NAf 500 in aanmerking genomen.
2.6
Belanghebbende heeft op 22 augustus 2021 (wederom) aangifte IB en premies voor het jaar 2018 gedaan. Ook in deze aangifte heeft belanghebbende geen inkomsten aangegeven.
2.7
Tot het procesdossier behoort een brief van belanghebbende aan de Minister van SOAW van 11 december 2017 (met akkoord ondertekend op 14 december 2017). Hierin is het volgende vermeld:
“(…)
Geachte Minister,
Zoals al eerder mondeling met u besproken verzoek ik u mij toe te staan mijn ZPP (zelfstandige zonder naam consultancy) om te zetten in een B.V. (met een nog nader te noemen naam).
CfOVO zal ik de werkzaamheden persoonlijk tbv SOAW blijven uitvoeren. De OVO is gebonden aan mijn persoonlijke CV en daar komt geen verandering in.
Ik doe een beroep op u mijn verzoek in te willigen.
(…)”
2.8
De Minister heeft het verzoek van belanghebbende, vermeld onder 2.7, voor akkoord verklaard op 14 december 2017.
2.9
ABV heeft in haar aangifte omzetbelasting voor het tijdvak december 2018 een omzet aangegeven van NAf 50.000. Voor de overige tijdvakken is geen aangifte omzetbelasting gedaan dan wel een nihil-aangifte. Er zijn geen aangiften winstbelasting ingediend. Uit de ingediende verzamelloonstaten voor de jaren 2018 tot en met 2023 volgt dat er geen loon is uitbetaald.
2.1
Uit een debiteurenoverzicht van 21 februari 2025 blijkt dat aan belanghebbende voor de jaren 2018 tot en met 2023 aanslagen BVZ, AVBZ en AOV zijn opgelegd, alsmede naheffingsaanslagen loonbelasting, winstbelasting en omzetbelasting tot een bedrag van in totaal NAf 170.842, waarvan is afgeboekt/betaald NAf 67.692.
2.11
Ter zitting heeft belanghebbende, kort samengevat, het volgende verklaard dat:
- zij jaarlijks NAf 45.600 uit de BV heeft opgenomen, te weten NAf 3.800 per maand, bestaande uit een directeursloon van NAf 2.000 en een fee van NAf 1.800;
- het de bedoeling was dat NAf 45.600 als inkomen in de aangifte IB zou worden opgenomen;
- dat het haar niet lukte om de aangifte IB 2018 digitaal in te vullen (ze kon niet inloggen en geen verbinding maken met het systeem van de Belastingdienst);
- zij ‘iemand’ heeft ‘geregeld’ om de zaken te regelen;
- achteraf bleek dat die ‘iemand’ in gebreke is gebleven, er vandoor is gegaan met belanghebbendes stukken en dat die ‘iemand’ inmiddels is overleden;
- zij wel wist dat zij belasting moest betalen over de inkomsten genoten ter zake van de werkzaamheden verricht voor het Ministerie van SOAW;
- het bedrag van NAf 50.000 waarover aangifte omzetbelasting is gedaan (tijdvak december 2018) ziet op de laatste vier maanden van 2018 (4 x NAf 12.500 omzet per maand);
- het klopt dat over 8 maanden in 2018 geen aangifte omzetbelasting is gedaan en de verschuldigde omzetbelasting niet is voldaan;
- geen rekening is gehouden met kosten van studerende kinderen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen IB en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende neemt het standpunt in dat voor het jaar NAf 45.600 als opbrengst van arbeid in aanmerking dient te worden genomen en dat dat daarop in mindering dient te komen enige persoonlijke of buitengewone lasten, zonder dat deze lasten nader zijn gespecificeerd.
3.3.
De Inspecteur is primair van mening dat de inkomsten die belanghebbende heeft genoten uit hoofde van de overeenkomst die is gesloten met de Minister van SOAW als privé-inkomsten moeten worden aangemerkt en dat de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Subsidiair meent de Inspecteur dat belanghebbende dient te worden belast voor een gebruikelijk loon van NAf 50.000.

4.OVERWEGINGEN

Stand van zaken ten tijde van het beroep

4.1
Uit de tussen de Minister van SOAW als Opdrachtgever en belanghebbende als Opdrachtnemer op 26 september 2017 gesloten overeenkomst van opdracht volgt dat door de Minister een bedrag van NAf 150.000 (12 x NAf 12.500) is betaald aan ABV/belanghebbende. Desalniettemin is de Inspecteur uitgegaan van het door het Ministerie van SOAW aan de Belastingdienst doorgegeven bedrag van NAf 145.750. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard uit te blijven gaan van laatstgenoemd bedrag, omdat hij ervan uitgaat dat het Ministerie van SOAW het juiste bedrag heeft doorgegeven.
Niet duidelijk is geworden wat de oorzaak is van het verschil tussen NAf 150.000 en NAf 145.750. In navolging van de Inspecteur zal het Gerecht ervan uitgaan dat de Opdrachtgever in 2018 een bedrag van NAf 145.750 aan de Opdrachtnemer/ belanghebbende heeft betaald.
4.2
Partijen zijn het erover eens dat voor het jaar 2018 genoemd bedrag van NAf 145.750, al dan niet rekening houdend met kosten, aan belastingheffing onderworpen is. Wat hen evenwel verdeeld houdt is of genoemd bedrag belast dient te worden als arbeidsinkomen [1] voor de inkomstenbelasting dan wel (deels) als winst voor de winstbelasting.
Hetgeen feitelijk is gebeurd, is dat het gehele bedrag van NAf 145.750, te verminderen met de vaste aftrek van NAf 500, voor het jaar 2018 in aanmerking is genomen bij het bepalen van het belastbaar inkomen en het premie-inkomen en dat tevens een belastingbedrag van NAf 6.000 aan winstbelasting is nageheven. Dit betekent dat voor een deel dubbele heffing heeft plaatsgevonden.
Indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld (NAf 45.600 dient als arbeidsinkomen voor de inkomstenbelasting en de premieheffing in aanmerking te worden genomen) dan wel het subsidiaire standpunt van de Inspecteur heeft te gelden (belanghebbende dient te worden belast voor een gebruikelijk loon van NAf 50.000), dan is er per saldo te weinig geheven. Immers, alsdan zullen de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing fors worden verlaagd. De Inspecteur zal in dat geval een naheffingsaanslag winstbelasting kunnen opleggen, mits belanghebbende als te kwader trouw kan worden aangemerkt. [2]
Omkering en verzwaring bewijslast?
4.3
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan en belanghebbende de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt.
4.4
Artikel 31, lid 3 Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien de vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de administratieplicht van artikel 40 ALL tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.5
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn opgegeven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is en de belastingplichtige dit ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn geweest. [3]
4.6
Belanghebbende heeft in haar aangifte geen inkomsten aangegeven. Belanghebbende betwist niet dat zij voor door haar verrichte consultancy werkzaamheden een bedrag van NAf 145.750 heeft ontvangen. Belanghebbende stelt echter onder verwijzing naar de brief van 11 december 2017 (zie 2.7) dat de onderhavige aanslagen niet juist zijn, nu voornoemde inkomsten belast zouden moeten worden bij ABV. Belanghebbende heeft immers door tussenkomst van ABV de diensten als consultant verricht. De afspraak ter omzetting van de ZZP-consultancy naar ABV was vanaf de opdrachtaanvaarding met de opdrachtgever gemaakt, maar gezien de lange wachttijd bij de notaris is deze afspraak pas in januari 2018 formeel geconcretiseerd.
4.7
Het Gerecht is van oordeel dat door het niet aangeven van enige inkomsten er sprake is van een volgens de aangifte verschuldigde belasting die verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Immers, belastingplichtige is zelf van mening dat voor het jaar 2018 een bedrag van NAf 45.600 als arbeidsinkomen in aanmerking genomen had moeten worden. Het gezamenlijke [4] bedrag dat daarover aan inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ verschuldigd is, is naar het oordeel van het Gerecht zowel in absolute als relatieve zin aanzienlijk. Het Gerecht is voorts van oordeel dat belanghebbende zich ervan bewust is geweest, dat als gevolg van de door haar ingediende aangifte verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd een aanzienlijk bedrag aan belasting en premies niet zou worden geheven. Ter zitting heeft belanghebbende immers desgevraagd verklaard dat zij wist dat zij over het bedrag van NAf 45.600 belasting/premies verschuldigd was. Los van het vorenstaande kan het niet anders zijn dan dat belanghebbende, die immers registeraccountant is, wist dat zij over het bedrag van NAf 45.600 inkomstenbelasting en premies verschuldigd was.
4.8
Uit het vorenstaande moet dan ook worden geconcludeerd dat belanghebbende de vereiste aangifte IB en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ niet heeft gedaan en dat omkering en verzwaring van de bewijslast dient plaats te vinden.
Gegeven het feit dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard reeds op grond van het feit dat de vereiste aangifte niet is gedaan, zal het Gerecht niet ingaan op de stelling van de Inspecteur dat de bewijslast ook moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting.
Wat betekent effectief dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard?
4.9
Toepassing van de omkering en de verzwaring van de bewijslast (artikel 31, lid 3 ALL) betekent dat op belanghebbende de bewijslast rust om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de aanslagen IB en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 onjuist zijn. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op redelijke schattingen. [5] In dat kader rust op de Inspecteur de taak zijn schattingen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schattingen de redelijkheidstoets kunnen doorstaan. [6] Wanneer de Inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, voor zover zij de schattingen betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren. [7]
4.1
Bij het maken van diens schatting is de Inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende haar werkzaamheden persoonlijk dient uit te voeren en dat om die reden de door de Opdrachtgever betaalde vergoeding aan belanghebbende in privé dient te worden toegerekend (en niet aan ABV). In dat verband verwijst de Inspecteur naar een uitspraak van de Raad van beroep voor belastingzaken van 22 februari 2002, ECLI:NL:ORBBNAA:BU4345. Uit de verwijzing naar genoemde uitspraak van de Raad van beroep gaat het Gerecht er vanuit dat de Inspecteur van mening is dat belanghebbende in dienstbetrekking staat tot de Opdrachtgever.
De Inspecteur heeft het volledige bedrag van NAf 145.750 dat door de Opdrachtgever is betaald als belastbaar inkomen en premie-inkomen in aanmerking genomen bij belanghebbende.
4.11
Naar het oordeel van het Gerecht dient de schatting door de Inspecteur als redelijk te worden beschouwd en kan de Inspecteur er in redelijkheid vanuit gaan dat belanghebbende voor het jaar 2018 in dienstbetrekking staat tot de Opdrachtgever. In het hierna volgende zal het Gerecht uitleggen waarom dat het geval is.
4.12
Belanghebbende heeft onder de ‘kop’ OVEREENKOMST VAN OPDRACHT een overeenkomst gesloten met de Minister van SOAW. Of sprake is van een overeenkomst van opdracht dan wel van een ‘gewone’ arbeidsovereenkomst dient te worden bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden.
4.13
Van een overeenkomst van opdracht is ingevolge artikel 400 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van Curaçao sprake indien de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt buiten dienstbetrekking werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. Uit deze definitie volgt dat eerst bekeken moet worden of de arbeidsverhouding als arbeidsovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Als dat het geval is, wordt aan de overeenkomst van opdracht niet toegekomen en is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2, lid 1 van de wet op de loonbelasting: werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staat.
4.14
Bij een arbeidsovereenkomst is sprake van een doorlopend gezag, hetgeen betekent dat de werkgever doorlopend instructies en aanwijzingen kan geven. Bij een overeenkomst van opdracht heeft de opdrachtnemer een grotere mate van vrijheid ter zake van de te leveren prestatie, zonder dat daarbij een beschikbaarheid van arbeid gedurende een bepaalde tijdsduur wordt bedongen. Andere feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het bepalen of sprake is van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht zijn vervangbaarheid (overeenkomst van opdracht), de aanwezigheid van meerdere opdrachtgevers (bij één opdrachtgever zal sneller sprake zijn van een arbeidsovereenkomst), de wijze van betaling (bij een vaste maandelijkse betaling zal sneller sprake zijn van een arbeidsovereenkomst; indien vooraf een vaste vergoeding is overeengekomen die bijvoorbeeld in twee termijnen wordt betaald, halverwege en bij beëindiging van het werk, zal eerder sprake zijn van een overeenkomst van opdracht), de maatschappelijke positie van de opdrachtnemer en het gelopen risico (een werknemer loopt vrijwel geen risico, de opdrachtnemer loopt veelal een (groot) risico).
4.15
In de onderhavige zaak zijn belanghebbende en de Minister overeengekomen dat voltijds gedurende de wekelijkse werkdagen tussen 08.00 uur en 17.00 uur verricht. Met andere woorden: belanghebbende is full time ‘in dienst’, zij heeft slechts één opdrachtgever. De werkzaamheden dienen door belanghebbende te worden uitgevoerd in overeenstemming met schriftelijke en mondelinge instructies van de Minister of van een door de Minister aangewezen functionaris. Belanghebbende dient gedurende de periode van de overeenkomst gedetailleerde schriftelijke voortgangsrapportages uit te brengen, er een overzichtelijke documentenstructuur op na te houden, zich te kunnen verantwoorden door een logboek bij te houden van de door haar besteedde tijd en zij ontvangt een vast ‘salaris’ per maand. Uit hetgeen is opgemerkt onder ‘
Overwegende’ maakt het Gerecht op dat belanghebbende de werkzaamheden zelf dient uit te voeren en dat zij zichzelf dus niet kan laten vervangen. Het zich niet kunnen laten vervangen volgt overigens ook al uit het feit dat belanghebbende tot geheimhouding is gehouden ter zake van alles wat zij onder ogen krijgt. Verder loopt belanghebbende geen enkel risico. Niet ten aanzien van haar maandelijkse ‘salaris’ en evenmin tot de (kapitaal)goederen die zij nodig heeft om haar werkzaamheden te verrichten. Immers, werkruimte en de voor het werk benodigde apparatuur, software en kantoorartikelen worden ter beschikking gesteld door de Minister. En tot slot, na de oprichting van ABV is de overeenkomst van opdracht niet gewijzigd. In het verzoek van 11 december 2017 schrijft belanghebbende dat zij de werkzaamheden persoonlijk zal blijven uitvoeren, dat de overeenkomst van opdracht is gebonden aan haar persoonlijke CV en dat daar geen verandering in komt.
Al deze feiten en omstandigheden wijzen erop dat de Minister en belanghebbende een arbeidsovereenkomst hebben gesloten en niet een overeenkomst van opdracht, wat er ook zij van de ‘kop’ boven de overeenkomst en de wijze waarop de overeenkomst is geredigeerd. Uitgaande van die arbeidsovereenkomst heeft de Inspecteur de maandelijks genoten vergoeding van NAf 12.500 bij belanghebbende als loon uit dienstbetrekking in aanmerking mogen nemen en heeft hij in alle redelijkheid het belastbaar inkomen en het premie-inkomen mogen schatten op een bedrag van NAf 145.250. Aan het bestaan van ABV kent het Gerecht geen betekenis toe.
4.16
Nu de schatting van de Inspecteur de redelijkheidstoets doorstaat, is het aan belanghebbende, voor zover zij de schatting door de Inspecteur betwist, te doen blijken dat, en in hoeverre, de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Belanghebbende is in die (verzwaarde) bewijsopdracht niet geslaagd nu zij, anders dan de stelling dat zij in het jaar 2018 slechts NAf 45.600 uit ABV heeft opgenomen, met welke stelling het vereiste bewijs niet is geleverd, in wezen niets heeft aangevoerd.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld aan te voeren dat het belastbaar inkomen en het premie-inkomen verminderd hadden moeten worden, omdat geen rekening is gehouden met de aftrek van kosten voor studerende kinderen, faalt ook die stelling nu belanghebbende voor die kosten geen enkel bewijs heeft geleverd.
Slotsom
4.17
De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
Ten overvloede
4.18
Indien deze uitspraak onherroepelijk komt vast te staan, dan dient de naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2018 te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 17 juli 2025 in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500

Voetnoten

1.Met de term ‘
2.Indien belanghebbende te kwader trouw is wordt de naheffingstermijn van vijf jaar verlengd tot tien jaar. Zie art. 17, lid 2 ALL.
3.vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1312; GHvJ 6 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:105.
4.Zie Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH:1083, overweging 3.3.1, laatste volzin, waaruit volgt dat het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen bepalend zijn indien sprake is van een gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/
5.vgl. HR 29 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5466.
6.vgl. HR 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
7.vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.