ECLI:NL:OGEAC:2023:321

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
CUR202204102
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelasting 2019 en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2019 ontvangen, vastgesteld op een waarde van NAf 550.000. Na bezwaar door belanghebbende op 3 december 2021, heeft de Inspecteur de waarde op 23 maart 2022 verlaagd naar NAf 515.000. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2022 beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om uitspraak te doen op het bezwaar. De centrale geschilpunten zijn of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld, of de Inspecteur de waarde te hoog heeft vastgesteld, en of de hoorplicht is geschonden.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft geoordeeld dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep. De kennisgeving van de vermindering van de aanslag kan niet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar tijdig is ingediend. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur de door hem verdedigde waarde van NAf 515.000 niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl belanghebbende ook zijn waarde van NAf 425.000 niet kon onderbouwen. Uiteindelijk heeft het Gerecht de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld op NAf 500.000.

De uitspraak van 6 december 2023 concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, maar het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond is. De aanslag OZB 2019 wordt verminderd tot een waarde van NAf 500.000, en de Inspecteur moet het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2023
BBZ nr. CUR202204102
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak [de onroerende zaak] (hierna: de onroerende zaak) op 7 oktober 2021 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2019 opgelegd naar een waarde van NAf 550.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 3 december 2021 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 23 maart 2022 de waarde verminderd naar een waarde van NAf 515.000.
1.4
Belanghebbende heeft op 21 oktober 2022 beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om te beslissen op het bezwaar tegen de aanslag OZB 2019. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 11 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende en de Inspecteur hebben nadere stukken ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].
1.8
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overlegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.
2.2
Belanghebbende heeft op 18 april 2021 aangifte OZB 2019 gedaan en daarbij de door hem verdedigde waarde toegelicht.
2.3
Voor het jaar 2014 is ter zitting van het Hof (hoger beroep) tussen belanghebbende en de Inspecteur een compromis bereikt, waarbij de belastbare waarde is bepaald op NAf 515.000.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of
I. belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld (ontvankelijkheidsvraag);
II. belanghebbende terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door de Inspecteur;
III. de Inspecteur de hoorplicht geschonden heeft;
IV. de Inspecteur de waarde per waardepeildatum 1 januari 2019 te hoog heeft vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt alle vragen bevestigend en komt tot een vermindering van de aanslag conform de door hem ingediende aangifte naar een waarde van NAf 425.000.
De Inspecteur beantwoordt alle vragen ontkennend en persisteert bij de door hem, na vermindering, vastgestelde waarde van NAf 515.000.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

I. Ontvankelijkheidsvraag

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De Inspecteur heeft op 23 maart 2022 de waarde van de onroerende zaak verminderd naar een belastbare waarde van NAf 515.000. In de ‘kop’, op pagina 1 van de kennisgeving waarbij de aanslag is verminderd is onder andere vermeld ‘
VERMINDERING DEFINITIEVE /NAVORDERING AANSLAG OZB’.
4.3
Belanghebbende heeft op 21 oktober 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
4.4
Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of de kennisgeving, zoals vermeld onder 4.2, moet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar, zoals de Inspecteur stelt, dan wel als een (niet voor bezwaar vatbare) ambtshalve (verminderings)beschikking, zoals belanghebbende stelt.
In het geval de Inspecteur gelijk heeft, dan is sprake van een niet-ontvankelijk beroep, omdat alsdan het beroep niet is ingesteld binnen de in artikel 31, lid 1, ALL gestelde termijn. In het geval belanghebbende gelijk heeft, dan dient beoordeeld te worden of belanghebbende terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
4.5
Artikel 30 van de ALL schrijft voor de uitspraak op bezwaar niet een bepaalde vorm voor. Wel van belang is dat uit de beslissing duidelijk blijkt dat de kennisgeving een uitspraak op bezwaar is. In dit verband acht het Gerecht het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 23 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5389 van belang:
‘3.2 Indien de inspecteur naar aanleiding van een bezwaarschrift de belastingplichtige bij brief antwoordt op een wijze die ruimte laat voor de mogelijkheid dat met die brief kennis wordt gegeven van de uitspraak op bezwaarschrift, is voor de vraag of de belastingplichtige bij beroep tegen die brief ontvankelijk is in zijn beroep, niet van belang wat de inspecteur met die brief beoogde maar of de belastingplichtige die brief redelijkerwijs als kennisgeving van de uitspraak op bezwaarschrift heeft kunnen opvatten.’,
alsmede Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1574, al waar de Hoge Raad heeft geoordeeld:
‘Bij de beoordeling van dit middel gaat het om de vraag wanneer een schriftelijke mededeling van de inspecteur aan de belanghebbende heeft te gelden als de uitspraak op het door die belanghebbende gemaakte bezwaar. Bij de beantwoording van die vraag komt het erop aan of die mededeling duidelijk maakt dat de inspecteur op het bezwaarschrift heeft beslist en dat daardoor een einde is gekomen aan de bezwaarfase. Anders dan waarvan het middel kennelijk uitgaat, brengt de enkele schriftelijke kennisgeving van een vermindering van een belastingaanslag en/of een boete, nadat daartegen bezwaar is gemaakt, niet mee dat uitspraak op bezwaar is gedaan, ook niet indien met die vermindering volledig aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen.’
Beoordeeld dient derhalve te worden of de kennisgeving/beschikking redelijkerwijs door belanghebbende opgevat had kunnen worden als een uitspraak op bezwaar als gevolg waarvan de bezwaarfase is geëindigd.
4.5
Naar het oordeel van het Gerecht blijkt uit de kennisgeving ‘VERMINDERING DEFINITIEVE /NAVORDERING AANSLAG OZB’ niet dat sprake is van een uitspraak op een bezwaar. Uit de kennisgeving, een beschikking afkomstig van de Landsontvanger, volgt veeleer dat sprake is van een verminderingsbeschikking. Vermeld is, voor zover van belang, de neerwaarts gecorrigeerde ‘Belastbare waarde 515.000’, het ‘Bedrag 2.225,00’ het ‘Vorig Bedrag 2.400,00’ en ‘Vermindering -175,00’. Daarnaast is informatie betreffende de invordering vermeld, te weten dat de aanslag moet worden voldaan in vier maandelijkse termijnen, dat elke termijn op de laatste dag van het kwartaal vervalt, met dien verstande dat een termijn niet invorderbaar is binnen een maand na dagtekening van het aanslagbiljet, en dat als niet binnen de genoemde termijnen kan worden betaald, om kosten te voorkomen, contact moet worden opgenomen met de Ontvanger.
4.6
Het is het Gerecht uit eigen wetenschap bekend dat de kennisgeving van een door de Inspecteur gegeven uitspraak op bezwaar op een heel andere wijze is vorm gegeven. Het opschrift daarvan luidt, afhankelijk van de tijdigheid van het bezwaar: ‘BESCHIKKING OP TIJDIG INGEDIEND BEZWAARSCHRIFT’ of ‘BESCHIKKING OP TE LAAT INGEDIEND BEZWAARSCHRIFT’. De kennisgeving bevat standaard een oordeel over de tijdigheid van het bezwaar (ontvankelijk dan wel niet-ontvankelijk), een (enigszins) inhoudelijke beoordeling van het bezwaar bij een ontvankelijk geacht bezwaar of een ambtshalve toetsing bij een volgens de Inspecteur niet tijdig ingediend bezwaar, een dictum en een rechtsmiddelenverwijzing. De uitspraak op bezwaar wordt, zoals artikel 30, lid 1, ALL ook voorschrijft, gedaan door de Inspecteur (en door deze ondertekend).
4.7
De verschillen tussen de kennisgeving ‘VERMINDERING DEFINITIEVE /NAVORDERING AANSLAG OZB’ en de kennisgeving ‘BESCHIKKING OP TIJDIG/TE LAAT INGEDIEND BEZWAARSCHRIFT’, zijn zoals volgt uit hetgeen is vermeld in 4.5 en 4.6 evident. Naar het oordeel van het Gerecht kan de kennisgeving ‘VERMINDERING DEFINITIEVE /NAVORDERING AANSLAG OZB’ redelijkerwijs dan ook niet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. Redengevend daarvoor zijn met name:
- het feit dat deze kennisgeving is afgegeven door de Ontvanger, en niet door de Inspecteur, zoals verwacht mag worden bij een uitspraak op bezwaar;
- de invorderingsaspecten waarop wordt gewezen;
- dat op de kennisgeving niet wordt aangegeven dat sprake is van een uitspraak op bezwaar; en
- het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing.
In het geval de ontvanger van de kennisgeving daarnaast bekend is met de vormgeving van een uitspraak op bezwaar, zoals in het geval van belanghebbende, die een voormalig belastingambtenaar is, dan zal de ‘VERMINDERING DEFINITIEVE /NAVORDERING AANSLAG OZB’ nog minder snel worden herkend als een mogelijke uitspraak op bezwaar.
4.8
Ter zitting heeft de Inspecteur nog opgemerkt dat op p. 2 van de kennisgeving, onder het kopje ‘Bezwaar’ het volgende, voor zover hier van belang, is vermeld:
‘>> Bezwaar
Als u het niet eens bent met deze aanslag kunt u bezwaar indienen bij de Inspecteur. Doe dit binnen twee maanden na de dagtekening van de aanslag.
Motiveer uw bezwaar en eventueel bewijsstukken toe.
Als u gedeeltelijk of geheel in uw gelijk gesteld wordt, zal de Inspecteur uw aanslag herzien. Een bezwaarschrift indienen omdat u niet in staat bent om te betalen heeft geen zin. Als dat het geval is, moet u contact opnemen met de Ontvanger.
Uitstel van betaling
(…)
Uitspraak op een bezwaarschrift
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op uw bezwaarschrift, kunt u binnen twee maanden na de dagtekening beroep instellen bij:
(…)’
Aan deze p. 2 verbindt de Inspecteur de conclusie dat de kennisgeving ‘VERMINDERING DEFINITIEVE /NAVORDERING AANSLAG OZB’, ondanks de misleidende ‘kop’ moet worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar.
4.9
Hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd onder 4.8 brengt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Op vermelde p. 2 wordt informatie verstrekt met betrekking tot ‘Betalen’, ‘Teruggave of verrekenen’ en ‘Bezwaar’. Het betreft, zoals ter zitting ook door de Inspecteur is verklaard, informatie in algemene zin welke niet is toegesneden op een specifieke situatie, zoals bijvoorbeeld op een uitspraak op bezwaar. Hetgeen onder ‘Bezwaar’ is opgenomen is zowel van toepassing op de situatie dat een belastingplichtige het niet eens is met de aan hem opgelegde aanslag als op de situatie dat de belastingplichtige het niet eens is met de uitspraak op het door hem ingediende bezwaar. In dit verband heeft de Inspecteur ter zitting te kennen gegeven dat thans wordt gewerkt aan het specifieker maken van de teksten, zodat deze aansluiten op de van toepassing zijnde situatie, maar dat tot heden enkel de standaard bijgevoegde tekst beschikbaar is, die in allerlei verschillende situaties wordt gebruikt.
Naar het oordeel van het Gerecht leidt het bijvoegen van de vermelde p. 2 er evenmin toe dat de kennisgeving ‘VERMINDERING DEFINITIEVE /NAVORDERING AANSLAG OZB’ door belanghebbende redelijkerwijs dient te worden opgevat als een op 23 maart 2022 gedane uitspraak op bezwaar. Het gevolg daarvan is dat het op 21 oktober 2022 ingediende beroep niet kan worden aangemerkt als een te laat ingesteld beroep, zoals door de Inspecteur gesteld, maar dat het beroep moet worden opgevat als een beroep dat is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de uitspraak op bezwaar.
II. Beroep tegen het niet tijdig beslissen
4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag OZB 2019 is op 3 december 2021 door de Inspecteur ontvangen.
4.11
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 3 september 2022, een uitspraak heeft gedaan.
4.12
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 3 september 2023, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien tijdig ingediend.
4.13
Belanghebbende heeft op 21 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag OZB 2019. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat het Gerecht ook een beslissing zal nemen met betrekking tot het inhoudelijke geschil, zijnde de waarde van de onroerende zaak. In dit verband dient hetgeen de Inspecteur heeft ingebracht in diens verweerschrift mede te worden opgevat als diens uitspraak op bezwaar (hierna: de reële uitspraak op bezwaar). Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
III. Is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden?
4.14
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. Ingevolge artikel 30, lid 4, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) dient hij in dat geval voor de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur te worden gehoord. De Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende te horen. De Inspecteur heeft geen omstandigheden aangevoerd die noopten tot afwijking van artikel 30, lid 4, ALL. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende door de gang van zaken bij het horen benadeeld. Nu partijen het Gerecht hebben verzocht zelf in de zaak te voorzien, zal het Gerecht de zaak niet terugwijzen naar de Inspecteur (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495).
IV. Waarde onroerende zaak
4.15
Op grond van artikel 5, lid 2, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.16
De Inspecteur op wie de bewijslast rust heeft ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van NAf 515.000 zich gebaseerd op de voor het jaar 2014 vastgestelde waarde. Voor dat jaar is de waarde tijdens de zitting bij het Hof bij wijze van compromis bepaald op NAf 515.000.
4.17
Belanghebbende heeft een waarde bepleit van NAf 425.000. Deze waarde is afgeleid van de verkoopprijs van NAf 575.000 van het pand [U1] (hierna: het pand U1), zijnde het pand van de overbuurman, dat in december 2018 is verkocht. Belanghebbende gaat er daarbij vanuit dat de onroerende zaak 150.000 minder waard is dan het pand U1. Dit bedrag kan aldus worden verklaard, zo leidt het Gerecht af uit de stukken van belanghebbende:
- Naf 30.000 is het verschil tussen de oorspronkelijk door de Inspecteur vastgestelde waarde per 1 januari 2014 voor het pand U1 van NAf 750.000 en de oorspronkelijk vastgestelde waarde per 1 januari 2014 voor de onroerende zaak van NAf 720.000;
- NAf 120.000 is het bedrag waarmee de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2014 in de bezwaarfase heeft verminderd (van NAf 720.000 naar NAf 600.000) en waarvan belanghebbende aanneemt dat dit waardedrukkende factoren betreffen.
Belanghebbende gaat er derhalve vanuit dat de onroerende zaak per 1 januari 2019 NAf 30.000 + NAf 120.000 = NAf 150.000 minder waard is dan de prijs waarvoor het pand U1 is verkocht.
4.18
Het Gerecht is van oordeel dat beide partijen er niet in zijn geslaagd om de door hen verdedigde waarde aannemelijk te maken.
4.18.1
De Inspecteur onderbouwt de door hem verdedigde waarde per 1 januari 2019 kennelijk enkel op basis van de waarde die per 1 januari 2014 bij compromis is overeengekomen en heeft op geen enkele wijze hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd in zijn waardebepaling meegenomen. De waarde van de onroerende zaak dient aan het begin van elk vijfjarig tijdvak telkens opnieuw te worden bepaald. Een verwijzing naar de waardebepaling van vijf jaar eerder volstaat, zonder een nadere onderbouwing, niet, temeer niet als deze waarde door de wederpartij wordt betwist.
4.18.2
De wijze waarop belanghebbende de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 herleidt uit de verkoopprijs van het pand U1 volstaat evenmin. Dat het pand U1 per 1 januari 2014 tot een bedrag van NAf 30.000 hoger is getaxeerd dan de onroerende zaak, betekent nog niet dat de waarde per 1 januari 2019 van het pand U1 eveneens NAf 30.000 hoger is dan dat van de onroerende zaak. Daarbij komt nog dat genoemd verschil van NAf 30.000 het waardeverschil betreft voor de vermindering naar aanleiding van het ingediende bezwaar. Ook ten aanzien van de door belanghebbende veronderstelde waardedrukkende factoren van NAf 160.000 per 1 januari 2014 staat, zonder enige onderbouwing, allerminst vast dat tot een zelfde bedrag ook in 2019 sprake is van waardedrukkende factoren.
4.19
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 500.000.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag
OZB 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond;
- vernietigt de reële uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag OZB 2019 tot een aanslag naar een waarde van NAf 500.000;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50
te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 6 december 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500