In deze zaak heeft belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2019 ontvangen, vastgesteld op een waarde van NAf 550.000. Na bezwaar door belanghebbende op 3 december 2021, heeft de Inspecteur de waarde op 23 maart 2022 verlaagd naar NAf 515.000. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2022 beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om uitspraak te doen op het bezwaar. De centrale geschilpunten zijn of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld, of de Inspecteur de waarde te hoog heeft vastgesteld, en of de hoorplicht is geschonden.
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft geoordeeld dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep. De kennisgeving van de vermindering van de aanslag kan niet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar tijdig is ingediend. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur de door hem verdedigde waarde van NAf 515.000 niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl belanghebbende ook zijn waarde van NAf 425.000 niet kon onderbouwen. Uiteindelijk heeft het Gerecht de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld op NAf 500.000.
De uitspraak van 6 december 2023 concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, maar het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond is. De aanslag OZB 2019 wordt verminderd tot een waarde van NAf 500.000, en de Inspecteur moet het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende vergoeden.