In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018. De belanghebbende, wonende in Frankrijk, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die op 14 mei 2021 was opgelegd. De Inspecteur der Belastingen had de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2021 gehandhaafd. De belanghebbende heeft vervolgens op 10 januari 2022 beroep ingesteld bij het Gerecht, waarbij hij griffierecht heeft betaald.
Tijdens de zitting op 20 januari 2023 is de Inspecteur niet verschenen, en de belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding van NAf 7.500, bestaande uit adviseurskosten en rentederving. Het Gerecht oordeelde dat het handelen van de Inspecteur vergaand onzorgvuldig was, maar dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de gevraagde kostenvergoeding. De belanghebbende had geen facturen overgelegd en het Gerecht achtte de kosten die redelijkerwijs gemaakt hadden moeten worden niet hoger dan NAf 1.400.
Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de Inspecteur inmiddels aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet was gekomen door de aanslag te verminderen. De Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van NAf 1.400 en het griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en griffier M.M.M. Faro MSc.