ECLI:NL:OGEAC:2023:27

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
CUR202200384
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • M.M.M. Faro MSc
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting 2018 en verzoek om kostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018. De belanghebbende, wonende in Frankrijk, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die op 14 mei 2021 was opgelegd. De Inspecteur der Belastingen had de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2021 gehandhaafd. De belanghebbende heeft vervolgens op 10 januari 2022 beroep ingesteld bij het Gerecht, waarbij hij griffierecht heeft betaald.

Tijdens de zitting op 20 januari 2023 is de Inspecteur niet verschenen, en de belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding van NAf 7.500, bestaande uit adviseurskosten en rentederving. Het Gerecht oordeelde dat het handelen van de Inspecteur vergaand onzorgvuldig was, maar dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de gevraagde kostenvergoeding. De belanghebbende had geen facturen overgelegd en het Gerecht achtte de kosten die redelijkerwijs gemaakt hadden moeten worden niet hoger dan NAf 1.400.

Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de Inspecteur inmiddels aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet was gekomen door de aanslag te verminderen. De Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van NAf 1.400 en het griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en griffier M.M.M. Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 1 maart 2023
BBZ nr. CUR202200384
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Frankrijk,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 14 mei 2021 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 524.725, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 217.398.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 juni 2021 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2021 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 10 januari 2022 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 17 januari 2021 een schermprint naar belanghebbende en naar het Gerecht gestuurd, waaruit blijkt dat de aanslag inkomstenbelasting is verminderd, resulterende in een teruggave van NAf 11.573 in plaats van een te betalen bedrag van NAf 217.398.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is, zonder voorafgaand bericht, niemand verschenen.
1.7
Op 24 januari 2023 is een proces- verbaal van de zitting naar partijen verzonden. Aan de Inspecteur is verzocht om binnen twee weken op het proces- verbaal te reageren. Het Gerecht heeft geen reactie van de Inspecteur op het proces- verbaal ontvangen.

2.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

2.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
2.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
2.3
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 5 november 2021. Het beroepschrift is op 10 januari 2022 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
2.4
De regel dat beroep moet worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar leidt uitzondering indien de uitspraak na de datum van dagtekening is bekendgemaakt. In dat geval vangt de termijn voor het instellen van beroep op de dag na bekendmaking. Bekendmaking van de uitspraak kan geschieden door terpostbezorging (vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102).
2.5
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de uitspraak op bezwaar pas na de datum van dagtekening ter post is bezorgd. Hij heeft als bewijs een kopie van de voorzijde van de enveloppe waarin de uitspraak op bezwaar volgens belanghebbende is verzonden, overgelegd. Op de enveloppe staat een poststempel met de datum 27 december 2021.
2.6
Gelet op de poststempel moet aangenomen worden dat de uitspraak op 27 december 2021 ter post is bezorgd (vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op 28 december 2021. Het beroepschrift is ingediend op 10 januari 2022, dat is binnen de termijn van twee maanden. Het beroep is ontvankelijk.
2.7
De Inspecteur heeft hangende deze beroepsprocedure per e-mail aan belanghebbende meegedeeld dat de aanslag inkomstenbelasting overeenkomstig het beroepschrift zal worden verminderd. De Inspecteur is daarmee aan belanghebbendes bezwaren tegemoet gekomen. Dit brengt mee dat het beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden.
2.8
Daarmee komt het belang aan deze beroepsprocedure te ontvallen (vgl. HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43). Nu belanghebbende geen belang meer heeft bij een uitspraak op het beroep, dient dit beroep blijkens voornoemde jurisprudentie niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

3.1
In gevallen, zoals het onderhavige, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat de Inspecteur geheel aan de bezwaren van de belanghebbende is tegemoet gekomen dient als hoofdregel de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht te vergoeden (vgl. HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045; HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494). Het Gerecht vindt daarom aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bezwaarfase
3.2
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
3.3
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Belanghebbende heeft niet voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Beroepsfase
3.4
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.5
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
3.6
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
3.7
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Belanghebbende heeft eerst verzocht om een integrale kostenvergoeding van USD 10.000. Hij heeft dit ter zitting bijgesteld naar een bedrag van NAf 7.500, bestaande uit NAf 6.000 aan adviseurskosten en NAf 1.500 aan rentederving. De Inspecteur heeft aangevoerd dat hij niet ernstig onzorgvuldig gehandeld heeft en dat daarom geen recht bestaat op een integrale vergoeding van kosten en dat bovendien de gemaakte kosten niet aannemelijk zijn gemaakt.
3.8
Het Gerecht overweegt als volgt. Belanghebbende heeft loon uit dienstbetrekking genoten en heeft bij zijn aangifte een door de werkgever verstrekte loonbelastingkaart gevoegd. Volgens die tot de gedingstukken behorende loonbelastingkaart is op het loon een bedrag van NAf 228.971 aan loonbelasting ingehouden. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag en bij het doen van de uitspraak op bezwaar geen rekening gehouden met een bedrag aan ingehouden loonbelasting, met als argument dat door de werkgever geen loonbelasting zou zijn ingehouden en afgedragen. Slechts enkele dagen voor de zitting heeft de Inspecteur aan belanghebbende bericht dat, na contact met de werkgever, is gebleken dat inhouding en afdracht van loonbelasting wel hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende alsnog geheel in het gelijk wordt gesteld. Het Gerecht acht dit handelen van de Inspecteur waarbij hij pas enkele dagen voor de zitting voor het eerst onderzoek doet naar de (on)juistheid van de loonbelastingkaart en dan er achter komt dat zijn tot dan toe ingenomen standpunt onjuist is, vergaand onzorgvuldig. Er bestaat dan ook aanleiding tot toekenning van een integrale kostenvergoeding.
3.9
Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij in redelijkheid een bedrag aan NAf 7.500 aan proceskosten heeft gemaakt. Daarin is hij niet geslaagd. Het Gerecht stelt daarbij voorop dat in het door belanghebbende genoemde bedrag van NAf 6.000 ook de niet voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de bezwaarfase zijn begrepen en dat rentederving niet voor vergoeding . in aanmerking komt. Bovendien heeft belanghebbende geen enkele factuur overgelegd. Los daarvan constateert het Gerecht dat het hier om een zeer kort en eenvoudig beroepschrift gaat en dat ter zitting alleen nog maar de kostenvergoeding onderwerp van geschil was. Gelet hierop acht het Gerecht de kosten die belanghebbende in de beroepsfase redelijkerwijs heeft moeten maken niet hoger dan NAf 1.400.
3.1
Verder dient de Inspecteur, gelet op hetgeen het Gerecht in 3.1 heeft overwogen, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 niet- ontvankelijk;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 1 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc .
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500