ECLI:NL:OGEAC:2023:156

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
CUR202300013 en CUR202204522 tot en met CUR202204529
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2022

In deze zaak is belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, in beroep gegaan tegen de aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2022. De waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op NAf. 450.000, wat door partijen niet in geschil is. Belanghebbende betwist echter de rechtmatigheid van de aanslagen, stellende dat deze te laat zijn opgelegd en dat er geen wettelijke basis voor de aanslagen is. De Inspecteur heeft de aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2018 verminderd, maar de aanslagen voor de jaren 2019 tot en met 2022 zijn gehandhaafd.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de aanslagen voor de jaren 2019 tot en met 2022 tijdig zijn opgelegd en dat het onvermeld laten van de status van de aanslag 2019 als eerste aanslag van het vijfjarige tijdvak geen grond biedt voor vernietiging van de aanslagen. Ook de benaming 'definitieve' aanslag is niet onjuist, en de Inspecteur heeft geen tariefverlaging hoeven toepassen, aangezien de ontwerplandsverordening niet is gepubliceerd en dus niet in werking is getreden. Het beroep tegen de aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2017 is ingetrokken, en het beroep tegen de aanslag 2018 is niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft het beroep tegen de aanslagen voor de jaren 2019 tot en met 2022 ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan op 29 juni 2023 door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, in aanwezigheid van de griffier mr. A. Vellema-Meijers. Belanghebbende heeft recht op terugbetaling van het griffierecht voor de ingetrokken beroepen.

Uitspraak

Uitspraak 29 juni 2023
BBZ nr. CUR202300013 en CUR202204522 tot en met CUR202204529
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], woonachtig te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn, gedagtekend 9 november 2018 (2014), 9 juli 2019 (2015), 30 november 2019 (2016) 21 januari 2020 (2017), 16 november 2018 (2018) en 31 mei 2022 (2019 tot en met 2022) aanslagen onroerendezaakbelasting ter zake van de woning [adres], (hierna: de onroerende zaak), opgelegd naar een belastbare waarde van NAf. 465.000 (2014, 2015 en 2018) en NAf. 450.000 (2016, 2017 en 2019 tot en met 2022); hierna: de aanslagen.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen tijdig bezwaar gemaakt.
1.3.
De Inspecteur heeft op 16 juni 2020 (2014, 2015 en 2018), 19 april 2022 (2016 en 2017), en 28 september 2022 (2019 tot en met 2022) uitspraak op bezwaar gedaan en de belastbare waarde van de onroerende zaak verminderd naar NAf. 450.000 (2014, 2015 en 2018) en NAf. 225.000 (2016 en 2017) en de aanslagen 2014 tot en met 2018 dienovereenkomstig verminderd. De belastbare waarde en de aanslagen voor de jaren 2019 tot en met 2022 zijn gehandhaafd.
1.4
Op 19 april 2022 heeft de Inspecteur de belastbare waarde van de onroerende zaak voor wat betreft de jaren 2014, 2015 en 2018 verminderd tot een belastbare waarde van NAf. 225.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
1.5
Op 25 april 2022 heeft belanghebbende voor wat betreft de jaren 2014 tot en met 2018 opnieuw bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar op 21 december 2022 (2014) en 28 september 2022 (2015 tot en met 2018) de belastbare waarde en de aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2018 gehandhaafd.
1.6
Op 5 januari 2023 (2014) en op 24 november 2022 (2015 tot en met 2022) heeft belanghebbende beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf.150, te weten NAf. 50 voor het beroep ingesteld voor het jaar 2014, NAf. 50 voor het beroep ingesteld voor de jaren 2015 tot en met 2018 en NAf. 50 voor de jaren 2019 tot en met 2022.
Op 1 februari 2023 heeft belanghebbende zijn beroepschrift aangevuld.
1.7
De Inspecteur heeft op 12 april 2023 een verweerschrift ingediend voor de jaren 2014 tot en met 2018 en op 6 april 2023 voor de jaren 2019 tot en met 2022.
1.8
Op 13 april 2023 heeft belanghebbende gereageerd op het verweerschrift.
1.9
Partijen zijn op 8 mei 2023 uitgenodigd voor de zitting van 15 juni 2023.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.
2.2
Voor het tijdvak tot en met 2013 is de waarde van de onroerende zaak voor de toepassing van de toenmalige grondbelasting bepaald op NAf. 225.000.
2.3
In opdracht van de zoon van belanghebbende, [K], is de onroerende zaak getaxeerd door de heer [L] van [X] N.V, gevestigd in Willemstad, Curaçao. De taxatie (opname) heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. De onderhandse verkoopwaarde (in de toenmalige staat en vrij van huur en gebruik), bepaald naar het prijspeil januari 2017, is door de heer [L] getaxeerd op NAf. 450.000.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2022 in stand kunnen blijven.
3.2
belanghebbende is van mening dat de aanslagen vernietigd moeten worden, omdat deze niet als wettig zijn aan te merken.
3.3
Voor wat betreft de jaren 2014 tot en met 2018 is de Inspecteur primair van mening dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroep te laat is ingediend, subsidiair dat belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroep niet is gericht tegen de eerste aanslag van het vijfjarige tijdvak en meer subsidiair dat de door belanghebbende bepleite waarde – de door de heer [L] getaxeerde waarde van NAf. 450.000 – leidt tot een verhoging van de aanslag, hetgeen niet mogelijk is.
Voor wat betreft de jaren 2019 tot en met 2022 concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de bestreden uitspraak op bezwaar.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid van het beroep

4.1.
Alvorens de zaak aan een inhoudelijk oordeel te onderwerpen zal het Gerecht eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen.
4.2
Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen (vgl. HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844).
4.3
Bij een persbericht van 3 april 2023 heeft de Minister van Financiën officieel het invorderingsbeleid van de Belastingdienst aangepast. [1] De aanpassing van dit beleid heeft tot doel ‘het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau terug te brengen alsmede om de belastingdienst als geheel de gelegenheid te bieden om in de actualiteit te gaan werken (…).’ In de kern komt de aanpassing erop neer dat aanslagen die betrekking hebben op jaren de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd.
4.4
Met deze aanpassing van het invorderingsbeleid is naar het oordeel van het Gerecht in beginsel het belang komen te ontvallen aan een rechtelijke beslissing over de hoogte van de (belasting)schuld over belastingjaren van 2017 en ouder, omdat belanghebbende deze aanslagen niet meer hoeft te betalen. Ter zitting is het vorenstaande voorgehouden aan belanghebbende. Na daarvan kennis te hebben genomen heeft belanghebbende zijn beroep voor de jaren 2014 tot en met 2017 ingetrokken.
4.5
Voor wat betreft het jaar 2018 dient belanghebbende niet-ontvankelijk te worden verklaard. Immers, belanghebbende heeft voor het jaar 2018 niet tijdig, dat wil zeggen niet binnen twee maanden na de dagtekening van de (eerste) uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep is ingesteld op 24 november 2022, terwijl de uitspraak op bezwaar is gedagtekend 16 juni 2020. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is niet gebleken.
In dit verband merkt het Gerecht nog op dat, ingevolge Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516, met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling eindigt. Dit betekent dat een nadere beslissing van de Inspecteur, zoals in dit geval de tweede uitspraak op bezwaar van 28 september 2022, niet is aan te merken als een beslissing die vatbaar is voor beroep.
De jaren 2019 tot en met 2022 (inhoudelijk)
4.6
Tussen partijen is de waarde op zichzelf niet in geschil en bedraagt deze NAf. 450.000. Belanghebbende is evenwel van mening dat de ter zake van die waarde opgelegde aanslagen moeten worden vernietigd omdat daaraan niet een wettelijke basis ten grondslag ligt. Hiertoe voert belanghebbende, kort samengevat, het volgende aan.
- de aanslagen zijn alle te laat opgelegd;
- op het aanslagbiljet voor het jaar 2019 is ten onrechte niet vermeld dat het de eerste aanslag is van het vijfjarige tijdvak;
- de benaming ‘definitieve’ aanslag is onjuist, omdat daarmee ten onrechte de indruk wordt gewekt dat ook sprake is van een ‘voorlopige’ aanslag;
- de Inspecteur heeft ten onrechte verzuimd een tariefverlaging toe te passen.
Het Gerecht zal in de overweging 4.7 tot en met 4.15 ingaan op de door belanghebbende aangevoerde grieven.
Zijn de aanslagen te laat opgelegd?
4.7
Volgens belanghebbende zijn de aanslagen 2019 tot en met 2022 te laat opgelegd. In dat verband verwijst belanghebbende naar het bepaalde in artikel 5, lid 1, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB).
4.8
Artikel 5, lid 1, LOZB bepaalt dat de waardepeildatum aan het begin van het vijfjarige tijdvak ligt waarvoor de waarde wordt vastgesteld. Naar het Gerecht begrijpt, leest belanghebbende het bepaalde in artikel 5, lid 1, LOZB aldus dat alle aanslagen aan het begin van het vijfjarige tijdvak dienen te zijn opgelegd. Zulks is onjuist. Artikel 5, lid 1, LOZB handelt over het
tijdstipwaarop de waarde moet worden bepaald. Daarvan dient te worden onderscheiden de datum waarop de aanslagen uiterlijk moeten zijn vastgesteld. In dat verband bepaalt artikel 7, lid 1, LOZB dat de onroerendezaakbelasting een aanslagbelasting is, waarvoor ingevolge artikel 10, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De belastingschuld ontstaat bij de onroerendezaakbelasting (een tijdstipbelasting) op 1 januari van het betreffende belastingjaar. In dit geval derhalve op 1 januari 2019, 2020, 2021 en 2022. Geconcludeerd kan dan ook worden dat alle aanslagen (2019 tot en met 2022) ruimschoots op tijd zijn opgelegd.
Het onvermeld laten dat de aanslag 2019 de eerste aanslag is van het vijfjarige tijdvak
4.9
Belanghebbende voert terecht aan dat ingevolge artikel 7, lid 4, LOZB de Inspecteur op het aanslagbiljet 2019 dient te vermelden dat het de eerste aanslag is van het vijfjarige tijdvak, en dat een dergelijke vermelding niet is opgenomen op het aanslagbiljet 2019. Dat betekent evenwel niet dat het Gerecht gevolg zal geven aan de wens van belanghebbende om de aanslagen 2019 tot en met 2022 te vernietigingen. De aanslagen zijn namelijk opgelegd naar een belastbare waarde die tussen partijen niet in geschil is. Bovendien heeft het onvermeld laten dat de aanslag 2019 de eerste aanslag is van het vijfjarige tijdvak er niet toe geleid dat belanghebbende niet of niet tijdig bezwaar heeft gemaakt; belanghebbende is derhalve niet geschaad in zijn rechtspositie.
4.1
Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat het onvermeld laten dat de aanslag 2019 de eerste aanslag van het vijfjarige tijdvak is, door het Gerecht wordt beschouwd als een ernstige verzuim, hetgeen ter zitting door de Inspecteur ook is beaamd. Naar het Gerecht veronderstelt, is het bepaalde in artikel 7, lid 4, LOZB opgenomen om belastingplichtigen nog eens nadrukkelijk erop te wijzen dat de LOZB een afwijkende bezwaarprocedure kent, waarbij alleen over het eerste jaar van het vijfjarige tijdvak een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak (artikel 9, lid 1, LOZB). Het Gerecht roept de belastingdienst dan ook op om maatregelen te treffen die voorkomen dat dit verzuim zich in de toekomst nog kan voordoen. Daarbij wijst het Gerecht er met nadruk op dat het hier gaat om een wettelijke verplichting.
Welke gevolgen moeten worden verbonden aan de term ‘definitieve’ aanslag?
4.11
Voor wat betreft het tijdvak 2014 tot en met 2018 zijn zowel voorlopige als definitieve aanslagen opgelegd. Naar aanleiding van jurisprudentie, waaronder Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 10 augustus 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:220, heeft de Inspecteur alle opgelegde voorlopige aanslagen vernietigd, waaronder ook de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslagen. [2]
Voor wat betreft de jaren 2019 tot en met 2022 zijn aan belanghebbende geen voorlopige aanslagen opgelegd, maar alleen definitieve aanslagen.
4.12
Het enkele feit dat op het aanslagbiljet is vermeld ‘definitieve’ aanslag, maakt niet dat, zoals bepleit door belanghebbende, de aanslag moet worden vernietigd omdat daaraan niet een wettelijke basis ten grondslag ligt. Bovendien is de conclusie die belanghebbende kennelijk trekt, namelijk dat een ‘definitieve’ aanslag impliceert dat daaraan een ‘voorlopige’ aanslag is voorafgegaan, niet juist.
Had de Inspecteur een tariefverlaging moeten toepassen
4.13
In de aanvulling op zijn beroepschrift verwijst belanghebbende naar de ontwerplandsverordening tot wijziging van artikel 6 van de LOZB die door de Staten van Curaçao op 11 maart 2021 is goedgekeurd en die zou terugwerken tot 1 januari 2019. Materieel zou deze wijziging van de verordening ertoe leiden dat de aan belanghebbende opgelegde aanslagen voor de jaren 2019 tot en met 2022 zouden moeten worden verminderd van NAf. 1.900 naar NAf. 1.100.
4.14
De ontwerplandsverordening is evenwel niet gepubliceerd en daarmee niet in werking getreden. In een persbericht van het Ministerie van Financiën van 4 november 2021 is onder meer het volgende opgenomen:
“Op 11 maart 2021 is door de Staten van Curaçao goedgekeurd de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (Lv OZB). De goedgekeurde ontwerp is niet gepubliceerd en is dus niet in werking getreden. De goedkeuring door de Staten omvatte tevens een bij de Staten ingediend amendement op het ingediende ontwerp. Het ontwerp hield in de invoering van twee extra belastingschijven en een algehele verlaging van de tarieven onroerendezaakbelasting. Het amendement had als doel een additionele vrijstelling in de Lv OZB in te voeren. Echter, bij invoeging van het amendement aan het ontwerp in de Staten zijn bepaalde onderdelen opgeschoven waardoor er een verschil ontstond tussen de beoogde inwerkingtredingsdatum en de door de Staten goedgekeurde inwerkingtredingsdatum. Het effect hiervan was dat per 1 januari 2019 minder onroerende zaken in de heffing zouden worden betrokken dan oorspronkelijk bedoeld was. Het voornoemde had tot gevolg dat additioneel op de door de tariefsverlaging ontstane belastingderving van ongeveer Naf. 8 miljoen, sprake zou zijn van additionele niet gekwantificeerde derving waar noch in het ontwerp noch in de (suppletoire) begroting rekening mee is gehouden.
Met het oog op de gemaakte afspraken met betrekking tot de toegestane tekort op de begroting 2021, namelijk dat dit tekort gelijk of minder moest zijn dan het begrotingstekort van 2020 en het feit dat in de suppletoire begroting 2021 geen rekening werd gehouden met een (nog) onbekende extra derving van inkomsten als gevolg van voornoemde verschuiving in beoogde en goedgekeurde inwerkingtredingsdatum was bekrachtiging en publicatie van de door de Staten goedgekeurde Landsverordening afgeraden.
Zoals bekend is de financieel-economische situatie van het Land nog steeds precair en als zodanig is verlaging van de bestaande tarieven voor de onroerendezaakbelasting op dit moment geen mogelijkheid. (…).”
4.15
Nu de ontwerplandsverordening nimmer de status van landsverordening heeft verkregen, kan geen rekening worden gehouden met de door de Staten goedgekeurde tariefverlaging en kunnen de aanslagen voor de jaren 2019 tot en met 2022 niet worden verminderd.
Slotsom
4.16
Het beroep tegen de belaste waarde (2014) en de aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn ingetrokken en behoeven derhalve geen oordeel.
Voor zover het beroep ziet op de aanslag 2018 dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard; voor zover het beroep ziet op de aanslagen 2019 tot en met 2022 dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Griffierecht
4.17
Voor zover het griffierecht betrekking heeft op het beroep tegen de aanslag 2014 (NAf. 50) en het beroep tegen de aanslagen 2015 tot en met 2017 (NAf. 50) brengt een redelijke wetstoepassing mee dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoed (totaal NAf. 100). Immers, in materiële zin leidt het niet invorderen door de Ontvanger tot eenzelfde uitkomst als de situatie waarin de Inspecteur geheel tegemoet komt aan belanghebbende, in welk geval het griffierecht eveneens zou worden vergoed.
Voor zover het beroep ziet op de aanslagen 2019 tot en met 2022 zal het Gerecht de Inspecteur niet gelasten het griffierecht te vergoeden (NAf. 50), omdat het beroep ongegrond is.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep, voor zover het betreft de aanslag 2018, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het betreft de aanslagen 2019 tot en met 2022, ongegrond;
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
NAf 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 29 juni 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Vellema-Meijers.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Voordien is de aanpassing van het beleid al aangekondigd en uiteengezet via Facebookberichten door de Minister van Financiën.
2.Hierna wordt geen aandacht meer besteed aan de aanslagen over het tijdvak 2014 tot en met 2018, omdat belanghebbende voor die jaren de zaken heeft ingetrokken (2014 tot en met 2017) dan wel niet-ontvankelijk is verklaard (2018). Zie de overwegingen 4.1 tot en met 4.5.