In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan over de voorlopige aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de belastingjaren 2014 en 2015. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur had nog geen uitspraken op bezwaar gedaan. De belanghebbende stelde dat de voorlopige aanslagen niet rechtsgeldig waren, omdat de OZB een tijdstipbelasting is en geen tijdvakbelasting, waardoor artikel 11 van de Algemene Landsverordening Landsbelasting (ALL) geen grond biedt voor het opleggen van voorlopige aanslagen.
Het Gerecht oordeelde dat de voorlopige aanslagen OZB niet opgelegd hadden mogen worden, omdat de wettelijke basis ontbrak. De Inspecteur had betoogd dat er onder bepaalde omstandigheden wel voorlopige aanslagen opgelegd konden worden, maar het Gerecht verwierp dit standpunt. De rechter concludeerde dat de OZB geen tijdvakbelasting is en dat de voorlopige aanslagen vernietigd moesten worden. De uitspraak bevatte ook bepalingen over de proceskosten en het griffierecht, waarbij werd vastgesteld dat de belanghebbende recht had op vergoeding van het griffierecht van NAf 50, omdat het beroep gegrond werd verklaard.