In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan over de definitieve aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2014, opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar het Gerecht oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd. De waarde van de onroerende zaak was niet in geschil en de belanghebbende stelde dat er sprake was van dubbele heffing, omdat bij de verkoop van de onroerende zaak door de notaris een bedrag aan OZB reeds was ingehouden. Het Gerecht oordeelde echter dat de voorlopige aanslagen niet op naam van de belanghebbende stonden en dat deze om die reden niet met de definitieve aanslag konden worden verrekend. Bovendien waren de voorlopige aanslagen vernietigd, waardoor verrekening niet mogelijk was.
De belanghebbende had ook geklaagd over restituties die aan haar ex-echtgenoot waren gedaan, maar het Gerecht merkte op dat zij zich over deze kwestie diende te wenden tot de civiele rechter. De belanghebbende trok haar beroep inzake de aanslag OZB voor het jaar 2015 in, omdat de Inspecteur aan haar bezwaar was tegemoetgekomen. Het Gerecht besloot dat de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende diende te vergoeden, maar wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat er geen kosten waren aangetoond die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Jansen en is openbaar gemaakt op 12 oktober 2022.