ECLI:NL:OGEAC:2020:255

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201904567
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebepaling onroerende zaak en belastingaanslag in Curaçao

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2014. De belanghebbende, wonende te Curaçao, heeft bezwaar gemaakt tegen een definitieve aanslag OZB die op 19 november 2018 was opgelegd, waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op NAf 225.000. De belanghebbende heeft op 17 december 2018 bezwaar aangetekend en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. De zitting vond plaats op 25 september 2020, waarbij de rechter via videoverbinding vanuit Aruba de zitting leidde vanwege coronamaatregelen.

De rechter oordeelt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald naar de werkelijke toestand op de waardepeildatum, en dat deze waardebepaling ook achteraf kan plaatsvinden. De belanghebbende betwist de aanslag en stelt dat de belastbare waarde niet correct is vastgesteld. De Inspecteur heeft echter de belastbare waarde in de beroepsfase verlaagd naar NAf 90.000, wat overeenkomt met de waarde in voorgaande jaren. De rechter concludeert dat de aanslag voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de klachten van de belanghebbende niet gegrond zijn.

Uiteindelijk verklaart het Gerecht het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien er geen kosten zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen op 12 november 2020, in aanwezigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 12 november 2020
BBZ nr. CUR201904567
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van een onroerende zaak te [adres 1] op 19 november 2018 een definitieve aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor 2014 opgelegd naar een waarde van NAf 225.000 en een te betalen bedrag aan onroerendezaakbelasting van NAf 900.
1.2
Belanghebbende is op 17 december 2018 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3
Belanghebbende heeft op 9 december 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
Belanghebbende heeft op 13 september 2020 en op 15 september 2020 nadere stukken ingediend.
1.5
De Inspecteur heeft op 23 september 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2020 te Willemstad. Zowel belanghebbende als de Inspecteur zijn met berichtgeving niet verschenen. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding.
1.7
Belanghebbende heeft desgevraagd op 16 oktober 2020 te kennen gegeven het beroep niet in te trekken. De daarbij door belanghebbende aangevoerde punten (e-mailbericht van 16 oktober 2020 en 19 oktober 2020) laat het Gerecht buiten beschouwing.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft een erfpachtrecht op een perceel grond van 800 m2, gelegen te [adres 1] met daarop gebouwd een woning (hierna: de onroerende zaak).
2.2
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 en 2015 voorlopige aanslagen OZB opgelegd naar een belastbare waarde van telkens NAf 90.000. Bij uitspraak van het Gerecht van 10 augustus 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:220 zijn de voorlopige aanslagen vernietigd wegens het ontbreken van een rechtsgrond voor het opleggen van een voorlopige aanslag OZB.
2.3
Aan belanghebbende zijn vervolgens voor de jaren 2014 tot en met 2018 definitieve aanslagen OZB opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 225.000.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de definitieve aanslag OZB voor het jaar 2014 terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
In de beroepsfase is de belastbare waarde (voor de jaren 2014 t/m 2018) door de Inspecteur verminderd tot NAf 90.000. De aanslagen voor deze jaren zijn verminderd tot NAf 360 voor elk jaar. Van de verminderingen zijn schermprints overgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift is op 17 december 2018 door de Inspecteur ontvangen. Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus 17 september 2019, een uitspraak heeft gedaan.
4.2
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift binnen twaalf maanden na het tijdstip waarop voornoemde negen maanden zijn verlopen, in dit geval dus uiterlijk op 17 september 2020.
4.3
Belanghebbende heeft op 9 december 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar (4 juni 2020). Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.4
De Inspecteur heeft de belastbare waarde verminderd naar NAf 90.000. De aanslag is vastgesteld op een bedrag van NAf 360. Deze waarde is overeenkomstig de waarde die gold in de jaren voorafgaand aan het jaar 2014. Het beroep wordt geacht te zijn gericht tegen deze beslissing (de reële uitspraak op bezwaar).
Wettelijk kader
4.5.1
In artikel 1 van de Landsverordening onroerendezaakbelasting (LOZB) is bepaald dat jaarlijks een belasting wordt geheven ter zake van de waarde van een op Curaçao gelegen onroerende zaak.
4.5.2
Artikel 2, lid 1 LOZB bepaalt dat de belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak.
4.5.3
In artikel 5, lid 1 LOZB is bepaald dat de waardepeildatum ligt aan het begin van het vijfjarig tijdvak.
4.5.4
Ingevolge artikel 7, lid 3 LOZB stelt de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak vast bij de eerst aanslag van het vijfjarig tijdvak genoemd in artikel 5, eerste lid.
4.5.5.
In artikel 8, lid 1 LOZB is bepaald dat indien de onroerende zaak wijzigt als gevolg van onder andere bouw, verbetering, afbraak, in afwijking van artikel 5, eerste lid, en artikel 7, derde lid, de waarde bepaald wordt naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar volgend op dat waarin de genoemde wijziging zich heeft voorgedaan.
4.6
Belanghebbende stelt dat de aanslag moet worden vernietigd omdat de belastbare waarde niet is vastgesteld aan het begin van het vijfjarig tijdvak maar achteraf (bij vaststelling van de aanslag in 2018).
4.7
Het jaar 2014 is voor de OZB het eerste jaar van het nieuwe vijfjarig tijdvak bedoeld in voormelde artikelen 5, lid 1 LOZB en artikel 7, lid 3 LOZB. Anders dan belanghebbende betoogt, volgt uit deze wettelijke bepalingen – al dan niet in combinatie met artikel 8, lid 1 LOZB – niet dat de belastbare waarde feitelijk voorafgaand aan het nieuwe tijdvak moet worden vastgesteld. De waarde van een onroerende zaak dient te worden bepaald naar de werkelijke toestand van die zaak op de waardepeildatum. Dit kan ook achteraf gebeuren (vgl. GEA Bonaire 3 mei 2018, ECLI:NL:OGEABES:2018:5).
4.8
Belanghebbende stelt dat de waarde van de onroerende zaak voor het nieuwe tijdvak ook niet achteraf mag worden gewijzigd. Volgens belanghebbende geldt de ‘oude’ belastbare waarde van NAf 90.000 ook voor het onderhavige vijfjarig tijdvak. Zoals hiervoor is geoordeeld kan de vaststelling van de belastbare waarde voor het vijfjarig tijdvak ook achteraf gebeuren. Dit kan gepaard gaan met een wijziging van de belastbare waarde ten opzichte van het voorgaande tijdvak. De regelgeving verzet zich daar niet tegen.
4.9
Met de vermindering van de belastbare waarde naar NAf 90.000 komt de Inspecteur echter volledig tegemoet aan de grief van belanghebbende. Volgens de Inspecteur is de belastbare waarde van NAf 90.000 gelijk aan de aankoopprijs van de onroerende zaak in het jaar 2003. Het Gerecht acht deze waarde niet te hoog.
4.1
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de door haar betaalde erfpachtcanon op de belastbare waarde in mindering moet komen. Ook deze grief faalt. De erfpachtcanon is belanghebbende als erfpachter krachtens een erfpachtovereenkomst verschuldigd aan het Land Curaçao.
4.11
De vrijstelling van artikel 4, lid 1 letter a LOZB is in het onderhavige geval niet van toepassing. Deze vrijstelling heeft betrekking op onroerende zaken die in volle eigendom zijn van het land Curaçao. Deze bepaling brengt daarom niet mee dat de waarde van de grond (in erfpacht) buiten de heffingsgrondslag moet blijven.
4.12
Belanghebbende klaagt verder onder andere over de (gebrekkige) motivering van de aanlag OZB en over de opzet van het aanslagbiljet OZB waarop de reeds betaalde OZB niet is vermeld. Ook deze grieven leiden niet tot een lager bedrag van de aanslag. Het Gerecht merkt hierbij op dat het aanslagbiljet voldoet aan de in artikel 7 LOZB vermelde vereisten. Met betrekking tot de klacht van belanghebbende over (onjuiste) verrekeningen van de Ontvanger der Belasting is de belastingrechter niet bevoegd te oordelen. Belanghebbende dient zich daarover te wenden tot de civiele rechter (vgl. GEA Curaçao 31 augustus 2020 ECLI:NL:OGEAA:2020:368).
4.13
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de reële uitspraak ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Niet is immers gebleken dat proceskosten zijn gemaakt.
5.2
De beslissing omtrent het griffierecht hangt af van de beslissing over de alsnog genomen reële uitspraak op bezwaar. Alleen indien het beroep daartegen gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht te worden vergoed (HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3504; GEA Curaçao 5 september 2018, ECLI: NL:OGEAC:2018:234). In het onderhavige geval is het beroep tegen de door de Inspecteur alsnog gedane uitspraak op het bezwaar echter ongegrond verklaard, zodat vergoeding van griffierecht niet aan de orde is.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk; en
  • verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 12 november 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500