In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2014. De belanghebbende, wonende te Curaçao, heeft bezwaar gemaakt tegen een definitieve aanslag OZB die op 19 november 2018 was opgelegd, waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op NAf 225.000. De belanghebbende heeft op 17 december 2018 bezwaar aangetekend en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. De zitting vond plaats op 25 september 2020, waarbij de rechter via videoverbinding vanuit Aruba de zitting leidde vanwege coronamaatregelen.
De rechter oordeelt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald naar de werkelijke toestand op de waardepeildatum, en dat deze waardebepaling ook achteraf kan plaatsvinden. De belanghebbende betwist de aanslag en stelt dat de belastbare waarde niet correct is vastgesteld. De Inspecteur heeft echter de belastbare waarde in de beroepsfase verlaagd naar NAf 90.000, wat overeenkomt met de waarde in voorgaande jaren. De rechter concludeert dat de aanslag voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de klachten van de belanghebbende niet gegrond zijn.
Uiteindelijk verklaart het Gerecht het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien er geen kosten zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen op 12 november 2020, in aanwezigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.