In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, een inwoner van Curaçao, in beroep ging tegen definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies voor het jaar 2016. De Inspecteur had op 13 maart 2020 deze aanslagen opgelegd, maar belanghebbende maakte op 8 mei 2020 bezwaar. De Inspecteur handhaafde de aanslagen bij uitspraken op bezwaar op 26 juni 2020. Belanghebbende trok zijn beroep in op 28 oktober 2021, maar verzocht tegelijkertijd om vergoeding van de proceskosten. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur vergaand onzorgvuldig had gehandeld door zonder om bewijs te vragen een aanzienlijke correctie aan te brengen in het belastbaar inkomen van belanghebbende. Dit onzorgvuldige handelen werd ook doorgezet in de bezwaarfase, waar de Inspecteur het bezwaar zonder nader onderzoek afwees. Het Gerecht besloot dat belanghebbende recht had op vergoeding van de gemaakte proceskosten, zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase. De kosten in de bezwaarfase werden vastgesteld op NAf 100, terwijl de kosten in de beroepsfase op NAf 2.300 werden vastgesteld. Daarnaast werd het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende vergoed. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de Inspecteur om zorgvuldig te handelen en de rechten van belastingplichtigen te respecteren.