ECLI:NL:OGEAC:2021:56

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
CUR202004037
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging bankrelatie tussen RBC en Union Caribe in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is een kort geding aanhangig gemaakt door Union Caribe N.V. tegen RBC Royal Bank N.V. De kern van het geschil betreft de opzegging van de bankrelatie door RBC met Union Caribe. Union Caribe, een geldtransactiebedrijf dat al 17 jaar klant is bij RBC, vordert dat RBC de bankrelatie voortzet, terwijl RBC zich beroept op haar contractsvrijheid en de veranderde wetgeving omtrent witwassen en andere financiële risico's. De rechter heeft in zijn vonnis van 1 april 2021 geoordeeld dat RBC de bankrelatie met Union Caribe moet voortzetten, zolang er geen zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen. De rechter heeft daarbij de belangen van Union Caribe, waaronder het behoud van 35 banen, zwaarder laten wegen dan de belangen van RBC. De rechter heeft ook opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn dat Union Caribe zich niet aan de wetgeving houdt of dat er een risico is voor RBC's correspondent bank. De vordering van Union Caribe is toegewezen, en RBC is veroordeeld tot het voortzetten van de bankrelatie onder de gebruikelijke voorwaarden, met een dwangsom voor elke dag dat zij in gebreke blijft. De voorwaardelijke reconventionele vordering van RBC is afgewezen, en RBC is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202004037
Vonnis in kort geding d.d. 1 april 2021
inzake
de naamloze vennootschap UNION CARIBE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski,
--tegen--
de naamloze vennootschap RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna Union Caribe en RBC worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2020;
- het tussenvonnis van 25 november 2020;
- de e-mailberichten van de gemachtigden van partijen van 6 januari 2021, 1 februari 2021 en 19 en 22 maart 2021, bij welk laatste bericht namens Union Caribe vonnis is gevraagd.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Dit kort geding draait om de vraag of RBC haar bankrelatie met geldtransactiebedrijf Union Caribe rechtsgeldig kan beëindigen, zoals door haar aangekondigd bij haar brief aan Union Caribe van 29 juli 2020.
2.2.
Union Caribe stelt dat dit niet het geval is, en vordert, samengevat, veroordeling van RBC om de bankrelatie op de oude voet voort te zetten.
2.3.
RBC beroept zich op het beginsel van contractsvrijheid: uitgangspunt is dat zij zelf mag bepalen met wie zij (nog langer) zaken doet. Zij wijst daarbij op de verandering en verscherping van nationale en internationale regel- en wetgeving op het gebied van onder meer witwassen, mensenhandel en terrorismefinanciering, en op de omstandigheid dat het handhaven van Union Caribe als klant de relatie van RBC met haar correspondent bank Wells Fargo in gevaar zou brengen. RBC is niet bereid Union Caribe nog langer via haar rekeningen bij RBC zaken te laten doen met andere geldtransactiebedrijven in onder meer Jamaica, Haïti, Dominicaanse Republiek en Peru.
2.4.
Bij het tussenvonnis is dit kort geding aangehouden om partijen - evenals in het met deze zaak vergelijkbare in Aruba aanhangige kort geding - de gelegenheid te bieden te bezien of zij in overleg - ook met de Centrale Bank - tot een zodanige informatieverstrekking door Union Caribe aan RBC konden komen dat RBC haar opzegging kon heroverwegen.
2.5.
Dit overleg heeft niet tot overeenstemming geleid. Union Caribe heeft alsnog vonnis gevraagd.
2.6.
Blijkens het door partijen overgelegde vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 februari 2021 (AUA202002387, ECLI:NL:OGEAA:2021:86,
Union Caribe Aruba vs RBC Aruba) is de Arubaanse zaak evenmin in der minne afgedaan. Bij dat vonnis is de bank veroordeeld de bankrelatie met de Arubaanse zustervennootschap van Union Caribe voort te zetten. Het Arubaanse gerecht overwoog daartoe onder meer, na een vervolgzitting waarbij ook een vertegenwoordiger van de Centrale Bank van Aruba aanwezig was:
“Belangenafweging in het licht van vorenstaande brengt reeds mee dat de vordering van UC moet worden toegewezen. Tegen de achtergrond van de door de CBA gegeven informatie valt zonder nadere doch ontbrekende uitleg niet in te zien waarom RBC op betrekkelijk korte termijn de bankrelatie met UC zou mogen opzeggen, welke opzegging de ondergang betekent van UC en daarmee het verlies van 35 banen. Dit klemt temeer om het navolgende.
De bankrelatie tussen partijen betreft een duurovereenkomst welke in beginsel opzegbaar is. Alvorens tot de beslissing te komen om de bankrelatie met UC op te zeggen dient RBC terdege rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van UC bij de instandhouding daarvan en ook met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Die eisen brengen mee dat RBC gezien de gerechtvaardigde zwaarwegende belangen van UC bij behoud van haar bankrelatie met RBC niet tot opzegging mag overgaan indien geen sprake is van een zwaarwegende grond daartoe. Die grond is in het licht van voormelde verklaringen van de CBA […] niet komen vast te staan, terwijl het Gerecht in verband met die verklaringen evenmin aanleiding ziet om zo’n grond voorshands aanwezig te oordelen.”
2.7.
Ook in het onderhavige kort geding geldt dat tussen partijen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd van kracht is. Ingevolge vaste rechtspraak (zie bijv. HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141
Goglio/SMQ) is een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst in beginsel opzegbaar, ook indien de wet en die overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, dat een voldoende lange opzegtermijn in acht wordt genomen of dat de opzegging gepaard gaat met het aanbod tot compenserende maatregelen.
2.8.
Union Caribe is ongeveer 17 jaar cliënt bij RBC. Zij beschikt als geldtransactiebedrijf over een vergunning van de Centrale Bank. Niet is gebleken dat de toezichthouder - de Centrale Bank - maatregelen tegen Union Caribe heeft genomen, aangekondigd of overwogen. Het bedrijf dat Union Caribe uitoefent is legaal. Er is voorzien in regelgeving en toezicht in verband met het aan haar bedrijfstak inherente risico van zwart geld (zoals de
Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld, PB 1993 no. 52, de
Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, PB 2010 no. 10, en de
Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening, PB 2010 no 40). Er zijn geen aanwijzingen dat Union Caribe zich niet houdt aan deze wetgeving en aan de eisen van de Centrale Bank, of dat zij niet voldoet aan redelijke verzoeken van RBC tot het verstrekken van informatie en inzicht in haar bedrijfsvoering. Uit de na het tussenvonnis van partijen ontvangen e-mailberichten maakt het gerecht op dat Union Caribe inmiddels de in dit kort geding door RBC in voorwaardelijke reconventie van haar gevraagde gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de buitenlandse geldtransactiebedrijven waarmee zij zaken doet, en dat Union Caribe doende is in samenspraak met RBC een extern accountantskantoor een audit te laten doen. Voorts heeft Union Caribe benadrukt dat haar bedrijfsvoering zodanig is ingericht dat meer waarborgen zijn ingebouwd tegen ontduiking en misbruik - zoals door ‘smurfing’, het opdelen van grote hoeveelheden contant geld in kleine transacties - dan door de toezichthouder vereist en dat zij RBC graag inzage geeft in haar werkwijze en systemen. Ten slotte blijkt uit de overgelegde stukken dat Union Caribe bij geen enkele andere bank als nieuwe klant welkom is. Zonder bankrekening kan Union Caribe haar bedrijf niet uitoefenen en zal zij haar activiteiten moeten staken, met baanverlies van haar 13 werknemers.
2.9.
Tegenover het zwaarwegend belang van Union Caribe bij voortzetting van de bankrelatie, staat naar voorlopig oordeel onvoldoende concreet belang van RBC bij beëindiging daarvan. Aanwijzingen dat de correspondent bank van RBC een punt achter de samenwerking met RBC wil (en kan) zetten zijn er in dit kort geding niet. Door RBC is ook niet toegelicht wat de consequenties daarvan zouden zijn en welke alternatieven haar ten dienste zouden staan. Daarbij komt dat niet is gebleken dat Union Caribe niet aan haar contractuele verplichtingen jegens RBC voldoet.
2.10.
Bij deze stand van zaken verzetten de redelijkheid en billijkheid zich tegen de opzegging door RBC. RBC heeft op zichzelf gelijk waar zij stelt dat de wereld er wat betreft de acceptatie van contant geld en anti-witwasregels anders uitziet dan twintig jaar geleden, maar dat geldt ook voor de jurisprudentie over de zorgplicht van banken, de spilfunctie die zij vervullen in het handelsverkeer en, daarmee samenhangend, de (contracts)vrijheid van banken om hun relatie met bestaande klanten te beëindigen. In dit verband kan in het bijzonder worden verwezen naar de Sint Maartense en Arubaanse casinozaken, waaronder die van
Artemis c.s. vs RBC(ECLI:NL:OGEAM:2017:3 en ECLI:NL:OGHACMB:2020:134) en van
Cool Casino vs RBC(ECLI:NL:OGEAA:2019:52 en ECLI:NL:OGHACMB:2020:183)
.In die zaken werd de opzegging door de bank op grond van haar gewijzigde ‘risk appetite’ niet aanvaardbaar geacht en werden de belangen van de casino’s bij voortzetting van de bankrelatie zwaarwegender geoordeeld dan die van de bank bij beëindiging van die relatie. Anders was dat in de zaken van
Administratiekantoor Dollar en […] vs MCBen van
Jamaroma Lotteries c.s. vs WIB(CUR201900469 en CUR 201900470, ECLI:NL:OGEAC:2019:63), maar in die zaken speelde de strafrechtelijke veroordeling van de cliënt een doorslaggevende rol. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake.
2.11.
Na het voorgaande kan in het midden blijven of, zoals RBC stelt en Union Caribe betwist, tussen partijen de algemene voorwaarden 36 en 37 van RBC gelden, volgens welke voorwaarden RBC te allen tijde bevoegd is de rekening van een cliënt te sluiten met inachtneming van een termijn van een maand. Ook indien de gelding van deze algemene voorwaarden wordt aangenomen, is het beroep daarop in het onderhavige geval naar voorshands oordeel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
2.12.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van Union Caribe worden toegewezen als hierna omschreven, met een daarbij passende beslissing over de (niet specifiek betwiste) dwangsom.
2.13.
De voorwaardelijke reconventionele vordering van RBC om Union Caribe te veroordelen gegevens te verschaffen over de via haar kantoor verrichte geldtransacties en over buitenlandse geldtransactiebedrijven waarmee zij zaken doet, zal worden afgewezen. Voor zover Union Caribe die gegevens hangende deze procedure niet al heeft verstrekt, is onvoldoende gebleken dat zij niet bereid is in der minne aan redelijke verzoeken van RBC te voldoen. Bij een rechterlijke veroordeling heeft RBC bij die stand van zaken onvoldoende belang.
2.14.
RBC zal op de voet van artikel 60 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden veroordeeld in de proceskosten.

3.Beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie
3.1.
veroordeelt RBC de bankrelatie met Union Caribe onder de tussen partijen gebruikelijke voorwaarden en zonder nieuwe beperkingen voort te zetten zolang in een bodemzaak niet anders wordt beslist, zulks onder verbeurte van een dwangsom van NAf 2.500 voor iedere dag dat RBC in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van NAf 250.000;
3.2.
veroordeelt RBC in de kosten van het geding aan de zijde van Union Caribe gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf. 450 aan griffierecht en NAf 1.500 voor salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
3.5.
wijst af het gevorderde;
3.6.
veroordeelt RBC in de kosten van het geding aan de zijde van Union Caribe gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 750 voor salaris gemachtigde;
3.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 1 april 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.