ECLI:NL:OGEAC:2021:220

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202004347 tot en met CUR202004351
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar en aftrekbaarheid van studiekosten in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de mededelingen 'geen aanslag' voor de inkomstenbelasting van 2015 en de aanslagen voor 2016 aan de orde. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Inspecteur der Belastingen, die geen aanslagen had opgelegd voor het jaar 2015 en de aftrek van studiekosten voor 2016 had geweigerd. Het Gerecht oordeelt dat de onduidelijkheid over de ontvankelijkheid van het bezwaar niet ten nadele van belanghebbende mag werken. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep, gaat het Gerecht ervan uit dat het bezwaar ontvankelijk is verklaard door de Inspecteur. Voor het belastingjaar 2015 is in geschil of terecht geen aanslagen zijn opgelegd, terwijl voor 2016 de hoogte van de aftrekbare studiekosten ter discussie staat. Het Gerecht concludeert dat de Inspecteur terecht geen aanslagen voor 2015 heeft opgelegd, omdat belanghebbende te laat aangifte heeft gedaan. Voor 2016 is de aftrek van studiekosten geweigerd, omdat de kosten voor levensonderhoud niet als aftrekbare studiekosten kunnen worden aangemerkt. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 17 november 2021
BBZ nrs. CUR202004347 tot en met CUR202004351
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 6 december 2019 bij beschikking een mededeling “geen aanslag” inkomstenbelasting 2015 gedaan. Gelijktijdig heeft belanghebbende een afwijkingsbrief aangifte inkomstenbelasting 2015 ontvangen. Tevens is aan belanghebbende op 6 december 2019 bij beschikking een mededeling “geen aanslag” AVBZ gedaan.
1.2
Aan belanghebbende is op 10 januari 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 119.198 resulterend in een te ontvangen bedrag van NAf 6.455.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 10 januari 2020 aanslagen premies AOV/AWW en premie AVBZ voor het jaar 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 126.110, resulterend in verschuldigde premies AOV/AWW van NAf 16.261 en een verschuldigde premie AVBZ van NAf 2.522.
1.4
Belanghebbende heeft op 21 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de mededelingen “geen aanslag” inkomstenbelasting en premie AVBZ 2015 en tegen de afwijkingsbrief voor het jaar 2015.
1.5
Belanghebbende heeft op 21 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ 2016.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 augustus 2020 meegedeeld dat de aanslagen voor het jaar 2015 blijven gehandhaafd.
1.7
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 augustus 2020 de aanslagen voor het jaar 2016 gehandhaafd.
1.8
Belanghebbende heeft op 27 oktober 2020 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.9
Belanghebbende heeft op 24 november 2020 het beroep nader gemotiveerd.
1.1
De Inspecteur heeft op 16 september 2021 verweerschriften ingediend.
1.11
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2021 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is zonder bericht van verhindering niemand verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft een dochter, [TR]l, geboren op [geboortedatum]. [TR] studeerde in de onderhavige jaren aan de Universiteit van Leiden. Zij ontving studiefinanciering van Dienst Uitvoering Onderwijs tot bedragen van respectievelijk EUR 10.249,56 (2015) en EUR 10.350 (2016).
2.2
Belanghebbende heeft op 7 juli 2019 voor het jaar 2015 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 110.452. Hij heeft daarbij een bedrag van NAf 7.378 als buitengewone lasten in aftrek gebracht. Het betreft studiekosten van zijn dochter.
2.3
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2015 bij beschikking mededelingen gedaan “geen aanslag”. Er zijn voor het jaar 2015 geen aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd.
2.4
Belanghebbende heeft op 17 juli 2019 voor het jaar 2016 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 112.737. Hij heeft daarbij een bedrag van NAf 9.139 als studiekosten van zijn dochter in aftrek gebracht.
2.5
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 2016 een bedrag van NAf 2.678 ter zake van studiekosten in aftrek toegestaan. De aanslag inkomstenbelasting 2016 is, rekening houdende met het voorgaande, opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 119.198. De aanslagen premieheffing 2016 zijn vastgesteld naar een premie-inkomen van NAf 126.110.
2.6
De Inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 2015 het volgende vermeld:
“Beschikking op te laat ingediend bezwaarschrift
(…)
Beoordeling van het bezwaar
U heeft tijdig bezwaar gemaakt.
De door u aangevoerde argumenten geven mij echter geen aanleiding de aanslag te verminderen.
De door u overlegde informatie voor aftrek studiekosten is niet voldoende. U bent ook te laat met uw bezwaar.
De aanslag blijft gehandhaafd.”

3.GESCHIL

3.1
Voor het jaar 2015 is in geschil of terecht geen aanslagen zijn opgelegd en zo nee, in hoeverre recht bestaat op aftrek van studiekosten. Voor het jaar 2016 is slechts de hoogte van de aftrekbare studiekosten in geschil.
3.2
Belanghebbende is van mening dat voor het jaar 2015 wel aanslagen opgelegd moeten worden en dat voor beide jaren de door hem opgevoerde studiekosten in mindering moeten komen op het inkomen.
3.3
De Inspecteur is van mening dat aan belanghebbende terecht geen aanslagen voor het jaar 2015 zijn opgelegd. Voor het jaar 2016 is de Inspecteur van mening dat van de opgevoerde studiekosten terecht een bedrag van NAf 6.461 niet in aftrek is toegestaan. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen voor het jaar 2016.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar 2015

4.1
In de uitspraken op bezwaar staat zowel vermeld dat het bezwaar tijdig is als dat het te laat is. Tevens is erin opgenomen dat de overgelegde informatie niet voldoende is om aftrek van studiekosten te bewerkstelligen en dat de aanslag blijft gehandhaafd. Hieruit heeft belanghebbende afgeleid dat de Inspecteur het bezwaar als tijdig heeft aangemerkt. Om die reden heeft hij ook op 28 september 2020 een email gestuurd naar de Inspecteur om te bespreken wat er nog meer aan informatie over de studiekosten overgelegd moet worden.
4.2
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153 overwogen:
“(…) zal de Hoge Raad voortaan het uitgangspunt hanteren dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar of beroep in een vorige instantie niet ambtshalve behoort te beoordelen. (…) Dit betekent dat de rechtbank het bij het bestuursorgaan gemaakte bezwaar niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk mag verklaren.”
4.3
De Centrale Raad van beroep heeft in haar uitspraak van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, in gelijke zin beslist en daarbij overwogen:
“Als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, dan vergt zijn rechtszekerheid dat hem niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was.”
4.4
De Inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar inhoudelijk op de bezwaren beslist. Hij heeft verder in de uitspraken op het bezwaar niet vermeld dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk was. Als er al onzekerheid kan bestaan over de vraag of de Inspecteur de bezwaren al dan niet ontvankelijk heeft verklaard dan mag die onzekerheid niet ten nadele van belanghebbende werken. Het Gerecht gaat er dan ook van uit dat de Inspecteur de bezwaren ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep kan de Inspecteur dan in de beroepsfase niet meer tegenwerpen dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk is en is het Gerecht gebonden aan de beslissing van de Inspecteur dat het bezwaar ontvankelijk is.
Terecht geen aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2015?
4.5
Ingevolge artikel 41B, lid 1 aanhef en letter c Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) wordt een aanslag niet vastgesteld en blijft verrekening van voorheffingen achterwege, tenzij de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan. Op grond van beleid van de Belastingdienst is de termijn van 18 maanden verlengd tot 36 maanden. In artikel 20, lid 3 van de Lv AVBZ is artikel 41B, lid 1 LIB van overeenkomstige toepassing verklaard.
4.6
Aan belanghebbende is op 1 april 2016 een aangiftebiljet inkomstenbelasting voor het jaar 2015 uitgereikt. Dit biljet had uiterlijk 1 juni 2016 ingediend moeten worden. Belanghebbende heeft dit aangiftebiljet op 7 juli 2019 ingediend, derhalve 42 maanden na afloop van het belastingjaar.
4.7
Nu belanghebbende niet binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan, worden op grond van artikel 41B, lid 1 aanhef en letter c LIB en artikel 20, lid 2 LAVBZ geen aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ vastgesteld en blijft verrekening van voorheffingen achterwege. De Inspecteur heeft terecht beschikkingen “geen aanslag” voor het jaar 2015 afgegeven.
4.8
Belanghebbende heeft betoogd dat wel aanslagen opgelegd hadden moeten worden en verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:20219:438. Het Gerecht verwerpt dit betoog. Het betreffende arrest had betrekking op de situatie waarin, ondanks het overschrijden van de termijn van 36 maanden, toch een aanslag was opgelegd. In dat geval mag volgens de Hoge Raad verrekening van voorheffingen niet achterwege blijven. In het onderhavige geval is nu juist geen aanslag opgelegd en dan zijn de in artikel 41, lid 1 aanhef en letter c LIB en artikel 20, lid 3 LAVBZ opgenomen bepalingen onverkort van toepassing. De omstandigheid dat de Inspecteur in meerdere stukken opmerkt dat door belanghebbende onvoldoende informatie is verstrekt over de in de aangifte in aftrek gebrachte studiekosten, maakt dat niet anders. Door die omstandigheid is niet het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat een aanslag zal worden opgelegd en dat voorheffingen voor verrekening in aanmerking komen. Temeer niet nu de Inspecteur van meet af aan duidelijk te kennen heeft gegeven dat geen aanslag zal worden opgelegd.
Aanslag inkomstenbelasting 2016
4.9
Ingevolge artikel 16A, lid 1, aanhef en letter e LIB zijn als buitengewone lasten aftrekbaar de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van de kosten van studie van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen, kinderen van de echtgenoot en pleegkinderen tot 27 jaar tot een bedrag van ten hoogste
f.10.000 per kind.
4.1
Op grond van artikel 16A, lid 3, letter a LIB worden tot de buitengewone lasten ter zake van de studielasten uitsluitend gerekend i) school- of collegegeld, ii) kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal, niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, lid 2, letter a LIB (onder meer computers, printers en geluidsapparatuur), alsmede iii) kosten van interinsulair of internationaal vervoer tot een bedrag van ten hoogste één reis per jaar per kind. Deze studiekosten (hierna te noemen: zuivere studiekosten) zijn slechts aftrekbaar voor zover ze op belastingplichtige drukken.
4.11
Het bedrag van NAf 9.139 dat belanghebbende in zijn aangifte in aftrek heeft gebracht, is als volgt opgebouwd: maandelijkse overmaking ter zake van levensonderhoud tot een totaalbedrag van NAf 2.400, collegegeld NAf 4.061,59 en kosten ticket van NAf 2.678.
4.12
Het bedrag ter zake van het ticket van NAf 2.678 is door de Inspecteur in aftrek toegelaten. Dit bedrag is niet in geschil.
4.13
Het bedrag van NAf 2.400 ter zake van maandelijkse overboekingen ter zake van levensonderhoud aan belanghebbendes dochter, vormt geen kosten die op grond van artikel 16A, lid 1 aanhef en letter e in samenhang met lid 3 als buitengewone last in aftrek gebracht kunnen worden. De Inspecteur heeft dit bedrag dan ook terecht niet in aftrek toegestaan.
4.14
Belanghebbende stelt dat hij het door hem betaalde collegegeld van NAf 4.061,59 (EUR 1.988,20) als buitengewone last in aftrek mag brengen. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.15
De kosten voor het collegegeld vormen zuivere studiekosten. Deze studiekosten zijn slechts aftrekbaar voor zover ze op belanghebbende drukken. Voor zover genoten studiefinanciering betrekking heeft op studiekosten, moeten die kosten geacht worden daaruit te zijn voldaan en drukken ze niet op de ouders van de student, ook al hebben zij die kosten voor hun rekening genomen (zie GEA Curaçao 27 juni 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:144). Het vorenstaande geldt ook indien, zoals hier de studiefinanciering slechts voor een gedeelte uit een beurs bestaat en voor het overige uit een studielening (zie GEA Curaçao 1 oktober 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:222).
4.16
De studiefinanciering heeft voor een deel betrekking op de zuivere studiekosten (college- en boekengeld, lesmateriaal), en voor het overige gedeelte op andere kosten zoals de kosten voor levensonderhoud, huisvesting en ziektekostenverzekering. De Belastingdienst voert een beleid op grond waarvan studiefinanciering die wordt genoten door een in het buitenland studerend kind aan een MBO-instelling respectievelijk een HBO-instelling of universiteit, voor 20% respectievelijk 25% geacht wordt betrekking te hebben op de zuivere studiekosten (college- en boekengeld, lesmateriaal).
4.17
Voormeld beleid bindt de Inspecteur, zodat dit aan de Inspecteur kan worden tegengeworpen, maar zij kan niet aan de belastingplichtigen worden tegengeworpen. Dit brengt mee dat in het geval een belastingplichtige aannemelijk maakt dat de door zijn kind genoten financiering voor een kleiner deel betrekking heeft op de zuivere studiekosten, afwijking van het beleid gerechtvaardigd is.
4.18
Gelet op het beleid van de Inspecteur wordt een bedrag van EUR 2.587 (25% van EUR 10.350) van de studiefinanciering van belanghebbendes dochter geacht betrekking te hebben op de zuivere studiekosten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een kleiner deel van de studiefinanciering betrekking heeft op de zuivere studiekosten. Dat betekent dat belanghebbendes dochter met een bedrag van EUR 2.587 de zuivere studiekosten heeft kunnen financieren. Die zuivere studiekosten bestaan in het geval van belanghebbendes dochter slechts uit het betaalde collegegeld (NAf 4.061,59), dat minder bedraagt dan EUR 2.587. Deze kosten worden dan geacht niet op belanghebbende te hebben gedrukt (zie 4.15). De Inspecteur heeft de aftrek van het collegegeld als buitengewone last terecht geweigerd.
4.19
Belanghebbende heeft ook nog gesteld dat de Inspecteur voor het jaar 2014 wel met alle buitengewone lasten rekening gehouden heeft. Voor zover belanghebbende hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel verwerpt het Gerecht dit beroep. Belanghebbende heeft immers niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat de Inspecteur enige uitlating heeft gedaan waaruit belanghebbende kon opmaken dat in 2014 sprake was van een bewuste standpuntbepaling over de aftrek van studiekosten. De enkele stelling dat de Inspecteur voor het jaar 2014 rekening gehouden zou hebben met alle buitengewone lasten kan niet leiden tot in rechte te honoreren gewekt vertrouwen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 17 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500