ECLI:NL:OGEAC:2019:222

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201802562-564
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van studiekosten voor studerende kinderen in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van studiekosten voor de kinderen van belanghebbende. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ ontvangen voor het jaar 2016. Hij kwam in bezwaar tegen deze aanslagen en stelde dat hij recht had op volledige aftrek van de studiekosten van zijn studerende kinderen als buitengewone lasten. De Belastingdienst had echter slechts een deel van de opgevoerde studiekosten in aftrek toegelaten, omdat de kinderen studiefinanciering ontvingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

De zaak draaide om de vraag of de studiekosten, die door de belanghebbende waren betaald, als buitengewone lasten konden worden afgetrokken, gezien het beleid van de Belastingdienst dat een deel van de studiefinanciering geacht wordt betrekking te hebben op de zuivere studiekosten. Het Gerecht oordeelde dat de studiekosten alleen aftrekbaar zijn voor zover ze daadwerkelijk op de belastingplichtige drukken. Aangezien de studiefinanciering door de kinderen was aangewend voor hun studiekosten, was er geen recht op volledige aftrek. De belanghebbende had geen bewijsstukken overgelegd die aantoonden dat de studiefinanciering niet voor de studiekosten was gebruikt.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarmee de eerdere beslissingen van de Belastingdienst werden bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijsstukken in belastingzaken en de toepassing van de relevante wetgeving met betrekking tot studiekosten.

Uitspraak

Uitspraak van 1 oktober 2019
BBZ nrs. CUR201802562-564
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[X], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 27 oktober 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2016 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 19 december 2017 tegen bovengenoemde aanslagen in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 20 juli 2018 uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslag inkomstenbelasting 2016 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 59.678 en de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ beide verminderd tot aanslagen naar een premieinkomen van NAf 63.545.
1.4
Belanghebbende heeft op 7 augustus 2018 beroep ingesteld. Daarbij is NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.5
De Inspecteur heeft op 25 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is mr. [A] verschenen. Aan partijen is de kans gegeven om te overleggen en stukken uit te wisselen. Het Gerecht heeft aangekondigd dat indien op 31 augustus 2019 geen intrekking van de beroepen heeft plaatsgevonden, uitspraak zal worden gedaan.
1.7
Op 28 juni 2019 en 9 augustus 2019 heeft belanghebbende het Gerecht e-mailberichten doen toekomen. Een afschrift hiervan is telkens naar de wederpartij verzonden. In het e-mailbericht van 9 augustus 2019 heeft belanghebbende het Gerecht verzocht om een uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 10 mei 2019 over het jaar 2016 aangifte inkomstenbelasting gedaan.
2.2
Belanghebbende heeft in 2016 drie studerende kinderen: (hierna: de kinderen):
1. B], geboren op [geboortedatum] 1996, wonende te Curaçao en studerende aan de SBO Frater Aurelius;
2. [ C], geboren op [geboortedatum] 1997, wonende te Rotterdam en studerende aan de Erasmus Universiteit; en
3. [ D], geboren op [geboortedatum] 1998, wonende te Leiden en studerende aan de Universiteit Leiden.
2.3
De kinderen van belanghebbende hebben een studiefinanciering bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO).
2.4
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van NAf 12.339 aan studiekosten opgevoerd als buitengewone lasten. De Inspecteur heeft enkel de opgevoerde ticketkosten van NAf 3.678 in aftrek toegelaten. Ook heeft belanghebbende een bedrag aan kosten opgevoerd (parkfee en onderhoudskosten) ter zake van onroerende zaken die door hem worden verhuurd. Deze kosten zijn door de Inspecteur niet geaccepteerd.
2.5
In de toelichting bij het aangifteformulier is -voor zover relevant- vermeld:
‘(…) Let op! U dient de volgende bewijstukken over te leggen. Een berichtenformulier van de DUO (voorheen: IBG) te Groningen voor een in Nederland dan wel in Curaçao studerend kind waarop staat vermeld welke opleiding het kind volgt en de ontvangen studiefinanciering (…).’

3.GESCHIL

3.1
In geschil is de aftrek van studiekosten voor studerende kinderen.
3.2
Het Gerecht leidt uit het bericht van 9 augustus 2019 van belanghebbende aan de Inspecteur af dat de correcties ter zake van de parkfee en onderhoudskosten niet meer in geschil zijn. Belanghebbende schrijft dat hij de bewijsstukken ter zake van de opgevoerde kosten aan parkfee en onderhoudskosten niet kan vinden en dat hij de correctie van de Inspecteur accepteert.
3.3
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op volledige aftrek van de studiekosten als buitengewone lasten. Zijn studerende kinderen hebben allen een studielening bij de DUO en geen studiebeurs. Die studieleningen worden door de kinderen aangewend om te voorzien in hun normale levensonderhoud. De studiekosten worden door hem vergoed en moeten derhalve in aftrek worden toegelaten. Volgens belanghebbende ontvangen studenten vanaf het jaar 2016 geen studiebeurs meer en daarom kan het beleid van de Belastingdienst omtrent studiekosten niet meer onverkort worden toegepast. Volgens belanghebbende is de studielening geen inkomen. De lening moet immers volledig worden terugbetaald. Dit in tegenstelling tot de studiebeurs, waarbij de DUO een deel van de kosten voor zijn rekening neemt. Belanghebbende meent afdoende bewezen te hebben dat hij de afgetrokken studiekosten betaald heeft.
3.4
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen bewijsstukken van de DUO van de studieleningen van de kinderen heeft overgelegd, terwijl daar wel om wordt verzocht in de aangifte. Tevens is belanghebbende bij afwijkingsbrief en ook in de uitspraak op bezwaar erop gewezen dat bewijsstukken overgelegd dienen te worden. Dit heeft belanghebbende echter nagelaten.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Wettelijke regeling
4.1
Ingevolge artikel 16A, lid 1, aanhef en letter e, Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna LvIB) zijn als buitengewone lasten aftrekbaar de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van een studie voor eigen kinderen tot een bedrag van ten hoogste NAf 10.000 per kind.
4.2
Op grond van artikel 16A, lid 3, letter a, LvIB worden tot de buitengewone lasten ter zake van (zuivere) studiekosten uitsluitend gerekend i) school- of collegegeld, ii) kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal, niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, lid 2, letter a, LvIB (onder meer computers, printers en geluidsapparatuur), alsmede iii) kosten van internationaal vervoer tot een bedrag van ten hoogste één reis per jaar per kind. Deze zogenoemde zuivere studiekosten zijn slechts aftrekbaar voor zover ze op de belastingplichtige drukken.
4.3
In de uitspraak van het Gerecht van 27 juni 2018 (ECLI:NL:OGEAC:2018:144) is in 4.7 het volgende overwogen:
“De hiervoor vermelde studiekosten zijn slechts aftrekbaar voor zover ze op belanghebbende drukken. Voor zover een genoten studiebeurs betrekking heeft op studiekosten, moeten die kosten geacht worden daaruit te zijn voldaan en drukken ze niet op de ouders van de student, ook al hebben zij die kosten voor hun rekening genomen (zie Raad van Beroep voor Belastingzaken, ECLI:NL:ORBBNAAL2008:BR5377)”
Anders dan belanghebbende kennelijk meent, geldt het vorenstaande ook in de gevallen dat de student geen studiebeurs heeft maar een studielening.
4.4
De studiekosten drukken in het jaar waarin zij betaald zijn, ongeacht of die betaling geschiedt uit eigen middelen of uit middelen die via een lening ter beschikking zijn gekomen (vgl. de uitspraak van 26 mei 2016 van het GEA Curaçao, ECLI:NL:OGEAC:2016:29). Indien de studiefinanciering van de kinderen in onderhavige jaar is aangewend voor de betaling van de studiekosten, betekent dit dat deze uitgaven – voor dat deel - niet op belanghebbende hebben gedrukt in de zin van artikel 16A LvIB.
4.5
De Belastingdienst voert een beleid op grond waarvan een studiebeurs of een studielening die wordt genoten door een in het buitenland studerend kind aan een Mbo-instelling respectievelijk een Hbo-instelling of universiteit, voor 20% respectievelijk 25% geacht wordt betrekking te hebben op de zuivere studiekosten (college- en boekengeld, lesmateriaal).
4.6
Belanghebbende stelt dat de studiefinanciering van de kinderen enkel is aangewend voor het levensonderhoud en dat de studiekosten door hem zijn betaald. Dit heeft hij echter niet op enigerlei wijze onderbouwd. Dit betoog faalt derhalve. Het Gerecht overweegt voorts als volgt. Om te bepalen welk deel van de zuivere studiekosten – op basis van het hiervoor vermeld beleid – bij belanghebbende aftrekbaar is, is het bedrag van de studiefinanciering die elk kind heeft ontvangen van belang. De brieven van de Belastingdienst met als onderwerp ‘Verklaring geregistreerd inkomen 2016’ die belanghebbende heeft overgelegd, geven hierover geen informatie. Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de Inspecteur.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken op 1 oktober 2019 ter openbare terechtzitting van, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen heb ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500