ECLI:NL:OGEAC:2021:191

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201901887
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoogte proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak is het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan over de hoogte van de proceskostenvergoeding in een belastingzaak. Belanghebbende, gevestigd te Curaçao, had een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2015 ontvangen, waartegen zij bezwaar had gemaakt. De Inspecteur der Belastingen had de naheffingsaanslag en de verzuimboete in een uitspraak op bezwaar van 22 mei 2018 verminderd naar nihil. Belanghebbende had echter op 24 mei 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, waarvoor zij griffierecht had betaald. Tijdens de procedure heeft belanghebbende verzocht om een bovenforfaitaire vergoeding van de proceskosten, die zij in bezwaar en beroep had gemaakt.

Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende geen recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat zij niet tijdig had verzocht om vergoeding. Voor de beroepsfase oordeelde het Gerecht dat de handelwijze van de Inspecteur ernstig onzorgvuldig was, wat leidde tot extra kosten voor belanghebbende. Het Gerecht stelde de bovenforfaitaire vergoeding vast op NAf 900. Daarnaast werd vastgesteld dat belanghebbende niet in aanmerking kwam voor een vergoeding van immateriële schade, omdat het bezwaarschrift vóór 1 oktober 2018 was ingediend. De uitspraak concludeerde met de toewijzing van de proceskostenvergoeding en de veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

BBZ nr. CUR201901887
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 29 juni 2017 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2015 opgelegd van NAf 6.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 300.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2017 pro forma bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2018 de naheffingsaanslag en verzuimboete verminderd naar nihil.
1.4
Belanghebbende heeft op 24 mei 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
Belanghebbende heeft op 31 juli 2019 het pro forma bezwaar nader gemotiveerd.
1.6
De Inspecteur heeft op 11 mei 2020 een schermprint overgelegd waaruit blijkt dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete op 22 mei 2018 zijn verminderd naar nihil.
1.7
Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 18 mei 2020 het beroep ingetrokken. Tegelijk met deze intrekking is verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
1.8
De griffier heeft op 18 mei 2020 de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden te reageren op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten. De Inspecteur heeft niet gereageerd.
1.9
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 20 juli 2020 het beroep kennelijk gegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 175 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
1.1
Belanghebbende heeft op 12 augustus 2020 verzet tegen de uitspraak van het Gerecht aangetekend.
1.11
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 17 november 2020 het verzet gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de beroepsfase.
1.12
De Inspecteur heeft op 12 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
1.13
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2021 een pleitnota met nadere stukken ingediend.
1.14
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
1.15
Aan belanghebbende is gelegenheid gegeven na afloop van de zitting nadere stukken in te dienen. Afgesproken is dat na indiening van de stukken en van de reactie daarop van de Inspecteur het onderzoek gesloten zal worden. Belanghebbende heeft op 31 augustus 2021 nadere stukken ingediend.
1.16
De Inspecteur heeft op 7 september 2021 op de nadere stukken van belanghebbende gereageerd. Vervolgens heeft het Gerecht het onderzoek gesloten.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Tussen partijen is enkel in geschil de hoogte van de toe te kennen proceskosten. Belanghebbende heeft verzocht om een bovenforfaitaire vergoeding van de in bezwaar en beroep gemaakte kosten van NAf 1.724,40. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat slechts recht bestaat op een forfaitaire kostenvergoeding.
Kosten bezwaarfase
2.2
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
2.3
Belanghebbende heeft in de motivering van zijn pro forma bezwaarschrift van 31 juli 2019 voor het eerst verzocht om een kostenvergoeding. Belanghebbende heeft aldus niet voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar van 22 mei 2018 verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase zodat, gelet op het bepaalde in artikel 32a, lid 1, ALL, deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
2.4
Ingevolge artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.5
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
2.6
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Op grond van artikel 2, lid 1 en lid 2 van het Besluit en de daarbij behorende bijlage bestaat recht op een forfaitaire vergoeding voor deze kosten.
2.7
Belanghebbende heeft verzocht om een bovenforfaitaire kostenvergoeding. Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Van bijzondere omstandigheden is onder meer sprake bij ernstig onzorgvuldig handelen van de Inspecteur. In onderhavig geval heeft belanghebbende een beroep niet tijdig beslissen op bezwaar ingediend terwijl de Inspecteur al een uitspraak op bezwaar had gedaan. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat deze uitspraak naar het juiste adres is verzonden. De omstandigheid dat deze uitspraak belanghebbende niet bereikt heeft levert geen verregaande onzorgvuldigheid van de zijde van de Inspecteur op.
2.8
Belanghebbende heeft nadat uitspraak op bezwaar is gedaan het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar ingediend. De Inspecteur had aldus kunnen weten dat belanghebbende niet op de hoogte was van de uitspraak op bezwaar. Omdat belanghebbende niet op de hoogte was van de uitspraak op bezwaar, heeft zij tijdens de beroepsfase haar pro forma bezwaarschrift nader gemotiveerd. Daarnaast is er in de beroepsfase meermaals contact geweest tussen belanghebbende en de Belastingdienst over de naheffingsaanslag en de verzuimboete, zonder dat belanghebbende in kennis werd gesteld van de reeds verminderde naheffingsaanslag en boete. Dat heeft de Inspecteur uiteindelijk pas op 11 mei 2020, dat is twee jaar na de uitspraak op bezwaar, gedaan. Het Gerecht acht die handelwijze van de Inspecteur ernstig onzorgvuldig. Het gevolg daarvan is dat belanghebbende in de beroepsfase extra kosten heeft moeten maken. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, stelt het Gerecht de bovenforfaitaire vergoeding in goede justitie vast op NAf 900.
2.9
Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt (vgl. GEA Curaçao 1 november 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:310).
Immateriële schadevergoeding
2.1
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
2.11
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 25 augustus 2017 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 11 oktober 2021. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal meer dan vier jaar geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt.
2.12
Een vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn wordt echter pas toegekend in procedures waarin op of na 1 oktober 2018 een bezwaarschrift is ingediend (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). Het bezwaarschrift is ingediend op 25 augustus 2017. Dit betekent dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- wijst het verzoek tot het toekennen van een proceskostenvergoeding toe;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 900; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 11 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500