ECLI:NL:OGEAC:2021:15

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
CUR201904167
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangschrift vanwege verjaring belastingschuld met verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft [eiseres], gevestigd in Curaçao, verzet aangetekend tegen een dwangschrift dat door de LANDSONTVANGER VAN CURAÇAO was uitgevaardigd in verband met een loonbelastingschuld uit 2012. De eiseres stelde dat de belastingschuld was verjaard en dat het dwangschrift ten onrechte was uitgevaardigd. De zaak begon met een inleidend verzoekschrift dat op 20 september 2019 werd ingediend, na een pro forma bezwaar op 7 augustus 2019 en een verzetschrift op 19 augustus 2019. De Ontvanger voerde aan dat het verzet niet ontvankelijk was omdat het geding niet tijdig was aanhangig gemaakt, maar de eiseres betoogde dat een systeemcrash op de griffie haar had belet om tijdig een hardcopy van het verzoekschrift in te dienen. Het Gerecht oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de eiseres niet verantwoordelijk was voor de vertraging.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201904167
Vonnis van 8 februari 2021
inzake
[eiseres],
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigden: mr. A.C. van Hoof en mr. L.S. Davelaar,
tegen
de LANDSONTVANGER VAN CURAÇAO,
zetelende in Curaçao,
gedaagde,
hierna te noemen: de Ontvanger,
gemachtigde: mr. R.L. Rosario.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met bijlagen (hierna: producties), op 20 september 2019 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord met een productie;
  • de akte wijziging van eis;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating producties van [eiseres] met producties;
  • de akte uitlating producties van de Ontvanger.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 24 juli 2019 heeft de Ontvanger een dwangschrift laten betekenen aan [eiseres] in verband met een loonbelastingschuld uit 2012 van NAf 10.533 (hierna: het dwangschrift).
2.2. [
eiseres] heeft op 7 augustus 2019 pro forma bezwaar aangetekend tegen de loonbelastingaanslag uit 2012.
2.3. [
eiseres] heeft op 19 augustus 2019 een verzetschrift tegen het dwangschrift laten betekenen aan de Ontvanger.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert – na wijziging van haar eis – dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. haar ontvankelijk verklaart;
II. primair: het dwangschrift vernietigt;
III. subsidiair: het dwangschrift schorst totdat de Inspecteur der Belastingen heeft beslist op haar bezwaarschrift van 7 augustus 2019;
IV. de Ontvanger veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [
eiseres] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. De (invordering van de) belastingschuld, op grond waarvan het dwangschrift is uitgevaardigd, is verjaard. De Ontvanger heeft het dwangschrift dan ook ten onrechte uitgevaardigd.
3.3.
De Ontvanger heeft als verweer het volgende aangevoerd. [eiseres] moest dit geding op straffe van nietigheid binnen een maand na betekening van het verzet aanhangig maken, maar heeft dat nagelaten. Daarnaast kan een verzet niet zijn gegrond op het niet ontvangen van een aanslagbiljet. Ten slotte heeft de Inspecteur der Belastingen voor het verstrijken van de termijn een naheffingsaanslag Loonbelasting 2012 opgelegd, zodat de invordering hiervan nog niet is verjaard.

4.De beoordeling

Nietigheid verzet
4.1.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Landsverordening Dwanginvordering moet een geding op straffe van nietigheid binnen een maand na betekening van het verzet aan de Ontvanger aanhangig worden gemaakt.
4.2.
Het verzet van [eiseres] is op 19 augustus 2019 betekend aan de Ontvanger. Dit betekent dat het geding uiterlijk op 19 september 2019 aanhangig had moeten worden gemaakt (vgl. ECLI:NL:HR:2017:2225). Het verzoekschrift is blijkens de aantekening van de griffier op 20 september 2019 en dus te laat ingediend. Op grond van artikel 113, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden vorderingen immers pas op de dag van deze aantekening geacht te zijn ingesteld.
4.3. [
eiseres] stelt onder verwijzing naar haar producties 4, 5 en 6 dat zij een digitale versie van het verzoekschrift op 18 september 2019 aan het Gerecht heeft gefaxt en gemaild met de toezegging om de volgende dag een hardcopy exemplaar daarvan bij het Gerecht in te dienen. Zij stelt dat het zaakregistratiesysteem van het Gerecht op 19 september 2019 was gecrasht, waardoor zij het hardcopy exemplaar van haar verzoekschrift niet kon indienen, omdat dit niet geregistreerd kon worden. Na herstel van het systeem op 20 september 2019 heeft [eiseres] dit exemplaar alsnog ingediend. De Ontvanger voert aan dat op [eiseres] op 18 september 2019 alleen pro forma haar verzoekschrift heeft ingediend, omdat de onderliggende producties niet zijn overgelegd. Aangezien de Ontvanger de door [eiseres] gestelde feitelijke gang van zaken verder niet heeft betwist, zal daarvan uit worden gegaan.
4.4.
In het belang van een goede rechtspleging moet aan termijnen voor het indienen van rechtsmiddelen strikt de hand worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Een uitzondering is met name gerechtvaardigd als iemand een rechtsmiddel instelt na afloop van de daarvoor geldende termijn als gevolg van een door (de griffie van) het Gerecht begane fout of verzuim en dus niet als gevolg van een aan deze persoon toe te rekenen fout of verzuim (vgl. ECLI:NL:HR:2014:1682).
4.5. [
eiseres] had de intentie om haar verzoekschrift op 19 september 2019 en dus tijdig in te dienen. Vervolgens bleek deze tijdige indiening onmogelijk vanwege een omstandigheid, te weten het crashen van een systeem van het Gerecht, die niet aan haar is toe te rekenen maar aan het Gerecht. Gelet hierop bestaat er aanleiding om de termijnoverschrijding, die hiervan het rechtstreekse gevolg is geweest, verschoonbaar te achten. Het beroep van de Ontvanger op nietigheid van het verzet vanwege deze termijnoverschrijding zal dan ook worden verworpen.
Grondslag verzet
4.6.
De Ontvanger voert aan dat, voor zover [eiseres] betoogt dat zij nooit kennis heeft genomen van de naheffingsaanslag Loonbelasting 2012, een verzet gelet op artikel 4, derde lid, van de Landsverordening Dwanginvordering niet gegrond kan zijn op het niet ontvangen van een aanslagbiljet.
4.7.
Aan een fiscaal verzet als bedoeld in artikel 4 van de Landsverordening Dwanginvordering kan, zoals [eiseres] in dit geval heeft gedaan, ten grondslag worden gelegd dat de belastingschuld is verjaard (vgl. ECLI:NL:OGEAC:2020:61 en ECLI:NL:PHR:2018:1424, ro. 3.57). Dat [eiseres] ter motivering van haar beroep op verjaring onder meer stelt, dat zij het naheffingsaanslagbiljet niet heeft ontvangen, doet hier niet aan af. Haar bezwaren richten zich immers niet tegen de (hoogte van de) naheffingsaanslag als zodanig, maar tegen het (dwang)invorderingsrecht van de Ontvanger. Dit verweer van de Ontvanger zal dan ook worden verworpen.
Verjaring
4.8. [
eiseres] stelt dat de vermeende loonbelastingschuld uit 2012 is verjaard, omdat zij voor het eerst op 24 juli 2019 door de betekening van het dwangschrift kennis heeft genomen van deze schuld. De Ontvanger voert aan dat de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag met betrekking tot de loonbelasting over 2012 op grond van artikel 17, eerste lid, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) verviel op 1 januari 2018. Het naheffings-aanslagbiljet voor [eiseres] met als dagtekening 29 november 2017 is volgens de Ontvanger op 1 december 2017 aan Cpost International afgegeven ter post-bezorging, waarna deze bezorging op 18 december 2017 werd afgerond en waarbij het adres werd gebruikt waarop [eiseres] bij de Ontvanger, de Inspecteur der Belastingen en de Kamer van Koophandel staat ingeschreven.
4.9.
De regel, dat de dagtekening van het (naheffings)aanslagbiljet op grond van artikel 5, eerste lid, ALL heeft te gelden als de datum van de vaststelling van de aanslag, lijdt uitzondering als dit biljet pas na dagtekening op de juiste wijze is bekendgemaakt. In dat geval geldt de datum van bekendmaking als de datum van de vaststelling van de aanslag. In de regel kan ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dit biljet bekendmaking op de juiste wijze heeft plaats-gevonden. De bewijslast met betrekking tot het tijdstip en de wijze van de bekendmaking van het (naheffings)aanslagbiljet rust bij de Ontvanger (vgl. ECLI:NL:OGHACMB:2019:223 en ECLI:NL:OGEAC:2020:235).
4.10.
Op grond van de bij conclusie van dupliek overgelegde producties kan het volgende worden vastgesteld. Het naheffingsaanslagbiljet Loonbelasting 2012 voor [eiseres] is op 29 november 2017 gedagtekend. De Ontvanger heeft op 1 december 2017 in totaal 992 poststukken met de omschrijving ‘Loonbelasting’ en met dagtekening 29 november 2017 ter postbezorging afgegeven aan Cpost International. Op 18 december 2017 is de in dit verband afgegeven
Service orderdoor Cpost International ondertekend. Wat op grond van deze producties niet kan worden vastgesteld, is of het naheffingsaanslagbiljet voor [eiseres] juist is geadresseerd. Weliswaar kan uit de producties genoegzaam worden afgeleid dat het juiste adres van [eiseres] aan de [adres] in de systemen van de Ontvanger en de Inspectie der Belastingen staat, maar niet kan worden vastgesteld of dit adres ook op het naheffingsaanslagbiljet voor [eiseres] staat, aangezien dit biljet zelf niet is overgelegd. Bovendien kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of het naheffingsaanslagbiljet voor [eiseres] zich bevond onder de poststukken die de Ontvanger op 1 december 2017 ter postbezorging heeft afgegeven aan Cpost International. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een bijlage waaruit kan worden afgeleid welke aanslagnummers zich onder de poststukken bevonden.
4.11.
Gelet op het bovenstaande en omdat het partijdebat over dit onderwerp nog niet volledig is gevoerd, zal de Ontvanger in de gelegenheid worden gesteld om bij akte nader toe te lichten en/of te onderbouwen dat het naheffingsaanslagbiljet voor [eiseres] juist was geadresseerd en vervolgens op 1 december 2017 ter postbezorging is aangeboden. [eiseres] mag hierop bij antwoordakte reageren.
4.12.
Als vast komt te staan dat het naheffingsaanslagbiljet voor [eiseres] juist was geadresseerd en vervolgens op 1 december 2017 ter postbezorging is aangeboden, dan zal de primaire vordering onder II worden afgewezen. Aangezien [eiseres] bij haar vordering onder I geen zelfstandig belang heeft en haar subsidiaire vordering onder II niet heeft toegelicht, zal dit leiden tot een volledige afwijzing van haar vorderingen en een proceskostenveroordeling voor [eiseres]. Als na bovenbedoelde aktewisseling niet kan worden vastgesteld, dat het naheffingsaanslagbiljet voor [eiseres] juist was geadresseerd en vervolgens op 1 december 2017 ter postbezorging is aangeboden, dan zal de primaire vordering onder II worden toegewezen en de Ontvanger in de proceskosten worden veroordeeld.
4.13.
Het Gerecht zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
stelt de Ontvanger in de gelegenheid om een
aktete nemen als bedoeld in rechtsoverweging 4.11 van dit vonnis en verwijst de zaak daartoe naar de rol van
22 februari 2021 om 09.00 uur;
5.2.
bepaalt dat [eiseres] op deze akte mag reageren bij
antwoordakteuiterlijk twee weken na deze akte;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel, rechter, en op 8 februari 2021 bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.