ECLI:NL:OGEAC:2020:235

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201802139
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van naheffingsaanslag en vergrijpboete in belastingzaak van coöperatie

In deze zaak, uitgesproken op 14 oktober 2020 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is een coöperatie in geschil met de Inspecteur der Belastingen over de tijdigheid van een naheffingsaanslag en een vergrijpboete. De coöperatie, opgericht op 11 juli 1963, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag voor de winstbelasting van het jaar 2010, die op 29 december 2015 was opgelegd, en een vergrijpboete van 25% die daarbij was vastgesteld. De coöperatie stelde dat de aanslag en de boete te laat waren opgelegd, omdat de aanslag pas op 14 januari 2016 zou zijn bezorgd. Het Gerecht oordeelde dat de dagtekening van het aanslagbiljet, 29 december 2015, als de datum van vaststelling van de naheffingsaanslag moet worden beschouwd, en dat de aanslag en de boete tijdig zijn opgelegd. De coöperatie voerde ook aan dat zij als vereniging moest worden aangemerkt, wat zou leiden tot een beperkte belastingplicht. Het Gerecht verwierp deze stelling, aangezien de coöperatie volgens haar statuten als coöperatie was opgericht en de rechtsvorm niet was gewijzigd. De hoogte van de aanslag werd door het Gerecht vastgesteld op NAf 827.641, en de vergrijpboete werd vernietigd omdat er geen sprake was van grove schuld. Het Gerecht verklaarde het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de coöperatie.

Uitspraak

Uitspraak van 14 oktober 2020
BBZ nr. CUR201802139
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 december 2015 voor het jaar 2010 een naheffingsaanslag winstbelasting opgelegd ten bedrage van NAf 1.589.785. Daarbij is een vergrijpboete van 25% opgelegd ten bedrage van NAf. 397.446.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 februari 2016 tegen de naheffingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 29 juni 2018 beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.4
Op 21 juni 2019 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.5
De Inspecteur heeft op 20 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 21 januari 2020 een aanvulling op het beroepschrift ingediend. De Inspecteur heeft op 30 januari 2020 een nader stuk ingediend.
1.7
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] (gemachtigde), [B] en [C]. Namens de Inspecteur is verschenen [D]. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
De zitting is geschorst om de Inspecteur de gelegenheid te geven te reageren op het nader stuk. De inspecteur heeft op 19 mei 2020 gereageerd (aanvulling op verweerschrift).
1.9
Belanghebbende heeft op 20 mei 2019 een nader stuk ingediend. De Inspecteur heeft op 14 juni 2020 een stuk ingediend. Vervolgens heeft belanghebbende op 16 juni 2020 en 13 augustus 2020 nadere stukken ingediend.
1.1
Het Gerecht heeft bij e-mailbericht van 22 juni 2020 aan partijen om nadere informatie verzocht.
1.11
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingediend. De inspecteur heeft op 25 augustus 2020 een nader stuk ingediend.
1.12
De mondelinge behandeling is hervat op 26 augustus 2020. Namens belanghebbende zijn verschenen [gemachtigde], [penningmeester] [Algemeen directeur], [Stille curator] en [Facilities medewerker]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [D] en [E] bijgestaan door [F] van de Ontvanger.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is op 11 juli 1963 in Curaçao opgericht. Volgens haar statuten is belanghebbende opgericht als een coöperatieve vereniging (cv).
2.2
De statuten zijn daarna in 1994, 2002 en 2006 gewijzigd. In de laatste wijziging van de statuten zijn de naamswijziging en de wijziging van de rechtspersoon (naar coöperatie) opgenomen. Ingevolge artikel 5 heeft de coöperatie ten doel:
“ a. het bevorderen van de spaarzin onder haar leden door hen in de gelegenheid te stellen om te sparen en de mogelijkheid te creëren om aan hen leningen en voorschotten te verstrekken in hun belang en tegen voordelige voorwaarden;
b. het bevorderen van de stoffelijke belangen van haar leden;
c de handhaving van het beginsel van voortdurende opvoeding, in de zin van het behouden van de coöperatieve gedachte, het bijbrengen van de techniek der coöperatie en de opvoeding van haar leden in de ruimste zin des woord.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar ruim 15.000 leden.
2.3
Uit de jaarcijfers van de jaren 2007 tot en met 2011 blijkt dat belanghebbende een gemiddeld nettoresultaat per jaar van NAf 3,7 miljoen realiseert. De winsten worden grotendeels aan de leden uitgekeerd. Belanghebbende heeft het verlenen van kredieten aan leden als hoofdactiviteit. Zij participeert via deelnemingen in commerciële bedrijven, beschikt over eigen pinautomaten op Curaçao, en biedt ook werknemers van private bedrijven de mogelijkheid lid te worden. Blijkens haar financiële rapportages is de wens van belanghebbende om haar financieel pakket uit te breiden om zo competitief te blijven met andere financiële instellingen.
2.4
Belanghebbende is lid van de overkoepelende organisatie van de spaar- en krediet coöperaties op Curaçao genaamd: [Fekoskan] (hierna: Fekoskan).
2.5
Door de Inspectie is bekendgemaakt dat met ingang van 2006 coöperaties in de heffing van winstbelasting zullen worden betrokken. Tot deze bekendmaking was belanghebbende nog nimmer in de heffing van winstbelasting betrokken. Nadien zijn aanslagen voor de jaren 2005 en 2006 opgelegd. Deze aanslagen zijn in bezwaarfase verminderd naar nihil. De verminderingsaanslag van 2005 dateert van 10 december 2010. Voor het jaar 2009 is een boeteaanslag opgelegd.
2.6
Naar aanleiding van de bekendmaking van de Inspecteur heeft belanghebbende in samenwerking met Fekoskan bewerkstelligd dat in oktober 2007 een initiatief ontwerp-landsverordening bij de Staten werd ingediend tot wijziging van de Landsverordening op de winstbelasting 1940. De initiatief ontwerp-landsverordening (hierna: ook olv) strekt ertoe de in de Nederlandse Antillen gevestigde spaar- en kredietcoöperaties met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 van de winstbelasting vrij te stellen.
2.7
De initiatief-landsverordening werd in maart 2009 door de Staten goedgekeurd. De initiatief-landsverordening is niet overeenkomstig artikel 80 en 81 van de Staatsregeling van Curaçao bekrachtigd en bekendgemaakt.
2.8
Aan belanghebbende is een aangiftebiljet voor het jaar 2010 uitgereikt. Belanghebbende heeft op 15 maart 2011 de aangifte ingediend. Belanghebbende heeft een nihil-aangifte ingediend. Bij de aangifte zijn geen jaarcijfers gevoegd. De jaarcijfers voor het jaar 2010 zijn op verzoek van de Inspecteur op 20 september 2012 ingediend.
In de toelichting op de aangifte is het volgende opgenomen:
“Algemene Spaar- en Kredietcoöperatie komt in aanmerking voor de vrijstelling van winstbelasting op basis van bijgevoegde landsverordening tot wijziging van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (P.B. 2002, no. 54), welke is goedgekeurd door de Staten van de Nederlandse Antillen. Deze Landsverordening treedt in werking met ingang van de dag na der uitgifte van het Publicatieblad, waarin de afkondiging is geschied en werkt terug tot en met 1 januari 2005”.
2.9
In zijn brief van 29 juli 2011 geeft de Minister van Financiën van Curaçao over de bekendmaking van de olv aan Fekoskan te kennen, dat de Regering de landsverordening niet zal bekrachtigen. In de brief is vermeld dat de olv door de Staten van de Nederlandse Antillen is goedgekeurd en niet door de Staten van het Land Curaçao. Volgens artikel IV, tweede lid van de Staatsregeling van Curaçao moet de Staten van het Land Curaçao daarom beslissen om door te gaan met de initiatief-landsverordening. Indien dat gebeurt moet het concept aangepast worden aan de nieuwe staatkundige structuur en ook moet de Staten wederom advies vragen aan de Raad van Advies en van de Sociaal Economisch Raad.
2.1
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 december 2015 de onderhavige naheffingsaanslag met boete opgelegd. De naheffingsaanslag is op 16 december 2015 op kohier gebracht (in het systeem verwerkt als aanslag). Het kohiernummer van de naheffingsaanslag is volgens de door de Inspecteur overgelegde schermprint (bijlage C van de brief van 19 mei 2020), RP10511036.
2.11
De Inspecteur heeft bij schrijven van 25 augustus 2020 uitleg gegeven van de procedure inzake de postafhandeling. In voormeld schrijven is over de procedure voor zover van belang – het volgende vermeld:
“1. Afdeling ‘Facility management’ (…) van de Inspectie der Belastingen bezorgt de ‘batch’ met aanslagen met een aanbiedingsbrief aan de Ontvanger.
2. Afdeling ‘massale invordering’ neemt dit in ontvangst.
3. Afdeling ‘massale invordering’ verwerkt de aanslagen in de digitale systemen van de Ontvanger.
4. Na verwerking worden de aanslagen aan afdeling ‘algemene zaken’ overhandigd.
5. Afdeling algemene zaken verwerkt de ‘batch’.
6. Afdeling algemene zaken zorgt voor de overhandiging van de aanslagen aan C-post.
7. C-post plaats een stempel en noteert de ontvangstdatum in een daarvoor bestemde schrift.
8. C-post zorgt voor een service-order.
9. C-post verzoekt de geadresseerde de enveloppe te komen ophalen bij hun postkantoor.
10. C-post retourneert de enveloppen die niet zijn opgehaald door de geadresseerde.”
2.12
Op het aanslagbiljet is het adres van belanghebbende (Postbus 497 Curaçao) vermeld. Op het aanslagbiljet is met de hand geschreven “Bestuur, Ontvangen 14 januari 2016” met daaronder de handtekening van de directeur.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag (i) of de naheffingsaanslag en de boete tijdig zijn opgelegd. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord zijn de vervolgvragen of
(ii) de winst van belanghebbende onderhevig is aan winstbelasting en of (iii) de aanslag en de boete naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.2
Belanghebbende stelt dat:
(i) de naheffingsaanslag en de boete te laat zijn opgelegd. Volgens belanghebbende is de aanslag pas op 14 januari 2016 bezorgd bij ACU. In het beroepschrift van 21 januari 2020 is daarover vermeld: “Op de dag dat de aanslag is bezorgd heeft een medewerker van ACU de datum van ontvangst opgenomen op de aanslag. Hiermee is komen vast te staan dat de aanslag niet uiterlijk op 31 december 2015 ter post is bezorgd en dus bekend is gemaakt”;
(ii) de rechtsvorm van belanghebbende niet een coöperatie is maar een vereniging. Belanghebbende is als coöperatieve vereniging opgericht. Omzetting naar een andere rechtsvorm (coöperatie) kan alleen plaatsvinden middels een statutenwijziging. Omdat belanghebbende een vereniging is, geldt een beperkte belastingplicht in de zin van artikel 1 lid 1b van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (hierna: LWB). Van belang is of belanghebbende een onderneming drijft. Dit is niet het geval. Er is namelijk geen ‘deelname aan het economisch verkeer’ omdat haar activiteiten niet buiten de eigen kring worden verricht.
(iii) Met betrekking tot de hoogte van de aanslag voert belanghebbende aan dat de fiscale winst moet worden vastgesteld op een bedrag van NAf 2.398.958. De aanslag moet worden vastgesteld op een bedrag van NAf 827.641. De Inspecteur is bij de vaststelling van de aanslag ten onrechte uitgegaan van de commerciële winst ten bedrage van NAf 4.608.076. Daarbij is geen rekening gehouden met de fiscaal hogere afschrijving en de toegestane reserve voor dubieuze debiteuren. Volgens belanghebbende moet de boete vervallen. Zij voert daartoe - samengevat aan - dat geen sprake is van grove schuld, en dat zij met het doen van een nihil-aangifte, een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Ook moet de boete vervallen omdat het bijna vier jaar heeft geduurd voordat de Inspecteur zich heeft uitgelaten over het bezwaarschrift. Er is strijd met artikel 6 EVRM wegens termijnoverschrijding, aldus belanghebbende.
3.3
Belanghebbende heeft in het beroepschrift van 29 juni 2018 de stelling ingenomen dat zij vrijgesteld is van winstbelasting en heeft ter onderbouwing hiervan een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. In de aanvulling op het beroepschrift van 21 januari 2020 en op de mondelinge behandeling van 31 januari 2020 heeft zij deze stelling uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. In het schrijven van 21 januari 2020 is het volgende vermeld: “Opgemerkt wordt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel in het beroepschrift van 29 juni 2018 bij deze wordt ingetrokken”. In haar pleitaantekeningen van 26 augustus 2020 (onder 31 t/m 35) doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep wordt buiten beschouwing gelaten.
3.4
De Inspecteur stelt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet-tijdig doen uitspraak

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag is op 25 februari 2016 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 25 november 2016, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 25 februari 2017, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 29 juni 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is te laat ingesteld en derhalve niet-ontvankelijk.
4.5
Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 20 januari 2020 het bezwaar afgewezen. Hiervan heeft de Inspecteur een schermprint overgelegd. Een dagtekening van de uitspraak op bezwaar is niet bekend. Het door belanghebbende ingestelde beroep van 29 juni 2018 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar (vgl. GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Dit beroep wordt niet niet–ontvankelijk verklaard op de grond dat het voor het begin van de beroepstermijn is ingediend tegen de nadien gegeven (reële) uitspraak. Ook deze uitspraak is derhalve onderwerp van onderhavige procedure.
Tijdigheid vaststelling aanslagen
4.6
Ingevolge artikel 16, lid 1 van de ALL kan de Inspecteur, indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen niet of niet volledig is betaald, de niet of te weinig betaalde belasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag ten name van degene die de belasting had behoren te betalen.
4.7
Ingevolge artikel 17, lid 1 van de ALL vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend. Voor de bevoegdheid tot het opleggen van de boete geldt ingevolge artikel 19, lid 3 van de ALL dezelfde termijn.
4.8
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag en de boete buiten de wettelijke termijn zijn vastgesteld. Het aanslagbiljet is volgens belanghebbende pas in januari 2016 bezorgd, derhalve buiten de termijn van vijf jaar. De Inspecteur stelt dat de naheffingsaanslag en boete wel tijdig zijn opgelegd omdat zij op 16 december 2015 op kohier zijn gebracht. Die datum moet aldus de Inspecteur gelden als datum waarop de aanslag en de boete zijn opgelegd. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Raad van beroep voor Belastingzaken van 16 december 2005, ECLI:NL: ORBBNAA:2005:BT6292. In die uitspraak zag de Raad reden om af te wijken van de Nederlandse jurisprudentie over het tijdstip waarop de aanslag wordt vastgesteld in de omstandigheid dat de Inspecteur en de Ontvanger – die de verantwoordelijk is voor de verzending van de aanslagbiljetten - twee geheel afzonderlijke bestuursinstanties zijn.
4.9
Als dagtekening van vaststelling van een belastingaanslag geldt de dagtekening van het aanslagbiljet (artikel 5 ALL). De naheffingsaanslag heeft als dagtekening 29 december 2015. Het GHvJ heeft in de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:223 in navolging van jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930) over de tijdigheid van de aanslag geoordeeld dat de dagtekening van het aanslagbiljet beslissend is voor de vaststelling van de aanslag. De door de Inspecteur aangehaalde uitspraak van de Raad met kohierdatum als datum voor vaststelling van de aanslag is derhalve achterhaald. Het Gerecht merkt hierbij op dat de aanslagbiljetten in Nederland - evenals in Curaçao - niet door de heffende instantie worden verstuurd maar door een afzonderlijke bestuursinstantie (Belastingdienst/Centrale Administratie).
4.1
De regel dat de dagtekening van het aanslagbiljet heeft te gelden als de dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag, lijdt uitzondering indien de aanslag pas na de dagtekening van het aanslagbiljet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Voor de toepassing van artikel 5 in verbinding met de artikel 10, lid 2 (vaststellen van de aanslag), artikel 13, lid 3 (opleggen navorderingsaanslag) en artikel 17, lid 1 (opleggen naheffingsaanslag) ALL komt de datum van bekendmaking dan in de plaats van de dagtekening van het aanslagbiljet (vgl GHvJ 5 november 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:223). Indien de bekendmaking geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Die regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan deze dienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden (vgl. HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5064, met betrekking tot de bezwaartermijn, en HR 6 december 1989, nr. 25909, met betrekking tot de toepassing van artikel 5 AWR in het kader van de aanslagtermijn).
4.11.1
De Inspecteur heeft de bewijslast met betrekking tot het tijdstip van de bekendmaking van de aanslag. Uit de door de Inspecteur overgelegde stukken (Bijlage C van 19 mei 2020) blijkt dat de naheffingsaanslag het kohiernummer RP10511036 heeft. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de aanslag op 16 december 2015 aan de Ontvanger is verstrekt. Daartoe heeft de Inspecteur een aanbiedingsbrief naheffingsaanslag winstbelasting (kohiernummer RP10511036 met 118 aanslagen met dagtekening van 29 december 2015) met een datumstempel van 16 december 2015 overgelegd (zie bijlage C bij het schrijven van 14 juni 2020). Vervolgens zijn de aanslagen aldus de Inspecteur door de Afdeling massale invordering van de Ontvanger op 21 december 2015 verwerkt in het digitale systeem van de Ontvanger. Hiervan is een schermprint overgelegd (Bijlage C van het schrijven van 19 mei 2020). Volgens de Inspecteur worden de aanslagen na verwerking in het systeem door de Ontvanger onverwijld aangeboden aan C-post. Als bewijs van ontvangst van de aanslag wordt door C-post een stempel geplaatst in het postschrift van de Ontvanger. Hiervan is als voorbeeld een afschrift overgelegd (bijlage D van het schrijven van 19 mei 2020). Bewijs van ontvangst door C-post van de onderhavige naheffingsaanslag (postschrift) is niet te leveren. De Inspecteur heeft aangevoerd dat desbetreffend postschrift verloren is gegaan in de brand bij de Ontvanger in de nacht van 21 op 22 augustus 2019, hetgeen het Gerecht aannemelijk acht. Ook acht het Gerecht aannemelijk dat de naheffingsaanslag op 21 december 2015 in het systeem van de Ontvanger is verwerkt. Vervolgens is het de vraag op welk moment de naheffingsaanslag ter post is bezorgd.
4.11.2
Op de zitting is door [F] van de Ontvanger consistent en geloofwaardig verklaard dat aanslagen na verwerking in het systeem van de Ontvanger doorgaans na twee tot drie dagen aan C-post worden verstrekt. Volgens hem is de naheffingsaanslag uiterlijk op 24 december 2015 aan C-post verstrekt. Belanghebbende heeft op de zitting te kennen gegeven dat de naheffingsaanslag in verband met de feestdagen (halve dag vrij op 24 december 2019 en de vrije dagen in verband met kerst) op zijn vroegst op 28 december 2019 aan C-post kan zijn verstrekt. Het Gerecht acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat de naheffingsaanslag voor de dagtekening (29 december 2019) van het aanslagbiljet ter post is bezorgd. De dagtekening van het aanslagbiljet heeft daarom te gelden als de dagtekening van de vaststelling van de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag en de boete zijn dus tijdig opgelegd.
Vereniging of Coöperatie
4.12
Ingevolge artikel 1 lid 1 letter a van de LWB wordt van binnen Curaçao gevestigde coöperaties, winstbelasting geheven. Ingevolge artikel 1 lid 1 letter b LWB wordt winstbelasting geheven van binnen Curaçao gevestigde verenigingen, die een onderneming drijven. Belanghebbende stelt dat zij niet belastingplichtig is voor de winstbelasting omdat zij de rechtsvorm van een vereniging heeft en geen onderneming drijft.
4.13
Volgens de vaststaande feiten is belanghebbende opgericht als een cv. Met de invoering van het boek 2 burgerlijk wetboek (BW) van Curaçao in 2004 komt de cv niet meer voor als rechtspersoon. Ingevolge artikel 37q van de Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek heeft de in de statuten als coöperatieve vereniging aangeduide rechtspersoon vanaf het in werking treden van Boek 2 als coöperatie te gelden.
4.14
Blijkens de statuten van belanghebbende van 30 januari 2006 heeft zij de rechtsvorm van een coöperatie. Het Gerecht merkt nog op dat in de toelichting op de jaarrekening 2010 (pagina 43) is vermeld dat in de buitengewone ledenvergadering in december 2005, de rechtspersoon en naam van belanghebbende zijn gewijzigd. De stelling van belanghebbende dat zij de rechtsvorm van een vereniging heeft, treft geen doel. Al het overige dat belanghebbende heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het Gerecht merkt nog op dat een vereniging ingevolge artikel 70 lid 3 van het BW onder haar leden bovendien geen winst mag verdelen.
Hoogte van de aanslag
4.15
Met betrekking tot de hoogte van de aanslag voert belanghebbende aan dat de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslag ten onrechte is uitgegaan van de commerciële winst ten bedrage van NAf 4.608.076. Daarbij is geen rekening gehouden met de fiscaal hogere afschrijving, de investeringsaftrek en de toegestane reserve voor dubieuze debiteuren. De Inspecteur heeft in zijn schrijven van 19 mei 2020 aan belanghebbende verzocht om een aantal punten hierover te verduidelijken en/of aannemelijk te maken. De vragen van de Inspecteur gingen onder andere over de berekening van de dotatie aan de verplichte algemene voorziening van NAf 577.025, de berekening van de (vervroegde) afschrijving, en de berekening van de investeringsaftrek. Belanghebbende heeft in dit verband gewezen op het schrijven en toelichting van Grant Thornton (17 juni 2019) inzake de berekening van het fiscale resultaat. De Inspecteur heeft deze berekeningen op geen enkele wijze betwist. Dat de berekeningen onjuist zijn, is ook niet gebleken. Belanghebbende heeft met haar onderbouwing, de door haar voorgestane belastbare winst aannemelijk gemaakt. De belastbare winst wordt daarom vastgesteld op een bedrag van NAf 2.398.958 en de aanslag op een bedrag van NAf 827.641. Het gelijk op dit punt is aan belanghebbende.
Boete
4.16
Aan belanghebbende is een vergrijpboete van NAf 397.446 (25%) opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de winstbelasting niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald.
4.17
Op grond van artikel 21 ALL kan de Inspecteur ter zake van dit vergrijp een boete opleggen van ten hoogste 100%.
4.18
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.8, lid 2 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur een boete op van 25% ingeval van grove schuld.
4.19
Uit de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als ten minste grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, ECLI:NL:HR:1990: ZC4481).
4.2
Belanghebbende betwist dat sprake is van grove schuld. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de Inspecteur de feiten moet stellen en aannemelijk maken die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van grove schuld.
4.21
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur – samengevat – aangevoerd dat aan belanghebbende en andere coöperaties is medegedeeld dat aanslagen winstbelasting zullen worden opgelegd, dat vanaf het jaar 2005 aangiftebiljetten worden uitgereikt aan belanghebbende, dat zij voor 2010 een nihil aangifte heeft ingediend zonder jaarcijfers, dat zij onmiskenbaar winstbelastingplichtig is, dat tijdens het wetgevingsproces verschillende instellingen zeer negatief waren over het wetsvoorstel, en dat het wetsvoorstel nimmer rechtskracht heeft gekregen.
4.22
Het Gerecht acht de Inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast. Ten tijde van het indienen van de aangifte (15 maart 2011) voor het onderhavige jaar 2010 was de initiatief ontwerp-landsverordening die ertoe strekte coöperaties met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 van de winstbelasting vrij te stellen, door de Staten goedgekeurd. De olv was echter nog niet bekrachtigd. Uit de gedingstukken blijkt dat pas bij schrijven van 29 juli 2011 bekend is gemaakt dat de olv niet kan worden bekrachtigd (zie 2.9). Blijkens de vaststaande feiten (zie 2.5) blijkt voorts dat aan belanghebbende voorafgaand aan de onderhavige naheffingsaanslag enkel voor de jaren 2005 en 2006, aanslagen winstbelasting zijn opgelegd. Deze aanslagen winstbelasting zijn echter in de bezwaarfase verminderd naar nihil. De verminderingsaanslag van 2005 dateert van 10 december 2010. Voor het jaar 2009 is een boeteaanslag opgelegd. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat de handelswijze van belanghebbende – het niet betalen van winstbelasting op aangifte - als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd. De boete wordt om deze reden vernietigd.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL: OGHACMB: 2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf. 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1,5 punt voor het verschijnen op de zittingen, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding – zoals belanghebbende dat voorstaat – zijn geen gronden aanwezig.
5.2
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, vijfde lid van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van NAf 827.641;
- vernietigt de boete;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 14 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500