ECLI:NL:OGEAC:2021:141

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202004028, CUR202004029 en CUR202004116
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over kindertoeslag en aftrekbaarheid premie overlijdensrisicoverzekering in belastingzaak

In deze zaak heeft belanghebbende, wonende te Curaçao, een beroep ingesteld tegen de Inspecteur der Belastingen naar aanleiding van een aanslag inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2017. De Inspecteur heeft de kindertoeslag voor twee van de drie kinderen van belanghebbende geweigerd, omdat niet was aangetoond dat deze kinderen tot het huishouden van belanghebbende behoren. Het Gerecht heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat een kind pas tot het huishouden van een ouder behoort als het gemiddeld 3 tot 3,5 dag per week bij die ouder verblijft. Aangezien de kinderen van belanghebbende niet aan deze voorwaarde voldeden, was er geen recht op kindertoeslag.

Daarnaast was er een geschil over de aftrekbaarheid van de premie voor een overlijdensrisicoverzekering. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat het ging om een met de looptijd dalende verzekering, wat noodzakelijk is voor aftrekbaarheid. De Inspecteur had de aanslag inkomstenbelasting verminderd, maar het Gerecht heeft de aanslag uiteindelijk vastgesteld op een belastbaar inkomen van NAf 86.020 en een verschuldigde belasting van NAf 22.306. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak werd gedaan op 28 juni 2021 door mr. drs. M.M. de Werd, met de griffier mr. S.C.M.J. Bucx aanwezig. De kosten van het beroep werden vergoed en het griffierecht werd terugbetaald aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 28 juni 2021
BBZ nrs. CUR202004028, CUR202004029 en CUR202004116
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 20 december 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 86.020, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 13.225.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 20 december 2019 aanslagen premies AOV/AWW en premie AVBZ voor het jaar 2017 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 86.014, resulterend in een te betalen bedrag van respectievelijk NAf 2.399 (AOV/AWW) en NAf 300 (AVBZ).
1.3
Belanghebbende heeft op 13 februari 2020 daartegen bezwaren gemaakt.
1.4
De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2020 gedeeltelijk aan het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting tegemoet gekomen.
1.5
Belanghebbende heeft op 14 oktober 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Tegelijkertijd heeft belanghebbende beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen de premies AOV/AWW en premie AVBZ. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Belanghebbende heeft op 19 mei 2021 nadere stukken ingebracht.
1.7
De Inspecteur heeft op 26 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 26 mei 2021 nadere stukken ingebracht.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 65.946. Hij heeft daarbij, samen met zijn echtgenote, geopteerd voor de zogenaamde gescheiden heffing in de zin van artikel 20, lid 5 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB).
2.2
Belanghebbende heeft een totaal bedrag van NAf 219 aan kindertoeslag in zijn aangifte opgevoerd. Dit bedrag is samengesteld uit driemaal de toeslag van categorie IV (NAf 73) voor drie kinderen: [TA], geboren op [geboortedatum], [RA], geboren op [geboortedatum] en [JA], geboren op [geboortedatum]. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting een bedrag van twee maal NAf 73 aan kindertoeslag niet geaccepteerd.
2.3
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van NAf 2.057 aan persoonlijke vermindering in aftrek gebracht. Dit betreft een premie (inclusief kosten) ter zake van een overlijdensrisicoverzekering bij verzekeraar [H]. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen de premie van NAf 942 niet in aftrek toegestaan.
2.4
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van NAf 18.048 aan persoonlijke lasten in aftrek gebracht. Het betreft alimentatie-uitkeringen aan zijn ex-echtgenote. De Inspecteur heeft deze aftrekpost bij het opleggen van de aanslag niet geaccepteerd.
2.5
De aanslag inkomstenbelasting is, rekening houdende met het voorgaande, opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 86.020 en een verschuldigde belasting van NAf. 23.156. De aanslagen premieheffing zijn vastgesteld naar een premie-inkomen van NAf 86.014.
2.6
In de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting is het belastbaar inkomen ongewijzigd vastgesteld op NAf. 86.020, maar is de aanslag verminderd tot een belastingbedrag van NAf. 22.711.
3.GESCHIL
3.1
In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat hij recht heeft op aftrek van kindertoeslag van in totaal NAf 219 en de aftrek van premie overlijdensrisicoverzekering van NAf 2.057.
3.3
De Inspecteur stelt dat de aanslag inkomstenbelasting juist is vastgesteld en dat het premie-inkomen vastgesteld moet worden op NAf 67.972. De Inspecteur stelt dat er geen recht is op kindertoeslag voor twee kinderen en dat de premie overlijdensrisicoverzekering niet aftrekbaar is.
3.4
Gedurende de beroepsfase zijn belanghebbende en de Inspecteur tot overeenstemming gekomen over de aftrek van partneralimentatie (NAf 18.048) bij de echtgenote in plaats van bij belanghebbende. In geschil zijn enkel nog de kindertoeslag en de aftrek van premie overlijdensrisicoverzekering.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar premies AOV/AWW en premie AVBZ 2017

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslagen AOV/AWW en AVBZ 2017 is op 13 februari 2020 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 39, lid 2, Landsverordening (Lv) AVBZ en de Lv AOV en artikel 40, lid 2 Lv AWW doet de Inspecteur indien de feiten en omstandigheden die in geding zijn tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, op een bezwaarschrift betreffende de premieheffing AOV/AWW en AVBZ eerst uitspraak op bezwaar nadat de aanslag inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan.
4.3
Belanghebbende heeft op 14 oktober 2020 beroep ingesteld. Omdat op dat moment nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan zal het Gerecht dit beroep aanmerken als een beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen premies AOV/AWW 2017 en premie AVBZ 2017.
4.4
In het onderhavige geval staat de aanslag inkomstenbelasting 2017 nog niet onherroepelijk vast. Met betrekking tot de AOV/AWW en de AVBZ zijn feiten en omstandigheden in geding die tevens van belang zijn voor de inkomstenbelasting. Dat betekent dat de Inspecteur nog geen uitspraak op het bezwaar tegen de aanslagen premies AOV/AWW en premie AVBZ mag doen. De beslistermijn voor de Inspecteur is nog niet aangevangen. Het beroep tegen het niet tijdig doen van een uitspraken op het bezwaar tegen aanslagen premies AOV/AWW en premie AVBZ 2017 is dus voortijdig ingediend en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. GEA Curaçao 26 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:278). Het Gerecht komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling. Het Gerecht merkt hierbij op dat de Inspecteur in zijn verweerschrift en vervolgens ook ter zitting heeft bevestigd dat het premie-inkomen voor de berekening van de sociale premies in ieder geval verlaagd moet worden naar NAf. 67.972.
Inkomstenbelasting
Kindertoeslag
4.5
Op grond van artikel 23A, lid 1 Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) geniet de binnen de Nederlandse Antillen wonende belastingplichtige voor een eigen kind, een kind van zijn echtgenoot en een pleegkind tot 27 jaar een kindertoeslag op de basiskorting, bedoeld in artikel 24A, afhankelijk van de categorie waartoe het kind behoort.
4.6
Artikel 23A, lid 2, letter d LIB bepaalt dat in categorie IV ingedeeld wordt een kind jonger dan 16 jaar dat tot het huishouden van de belastingplichtige behoort. Artikel 24A lid 7, letter d LIB bepaalt vervolgens dat de hoogte van de kindertoeslag voor categorie IV NAf 73 bedraagt.
4.7
Belanghebbende heeft, op grond van artikel 23A, lid 2, letter d LIB, kindertoeslag gevraagd voor drie kinderen. De Inspecteur heeft voor de kinderen [TA] en [RA] de kindertoeslag geweigerd, omdat belanghebbende niet het bewijs heeft geleverd dat zij tot het huishouden van belanghebbende behoren.
4.8
Belanghebbende heeft daartegenover verklaard dat de betreffende kinderen om het weekend, gedurende minimaal één dag in de week en minimaal de helft van alle vakanties bij hem verbleven en hij heeft daaruit de conclusie getrokken dat zij deel uitmaakten van zijn huishouden. Het Gerecht deelt die conclusie niet. Een kind behoort niet tot het huishouden van een belastingplichtige als het verblijf van dat kind bij die belastingplichtige te bijkomstig is. Als een kind van niet samenwonende ouders behoort tot het huishouden van een der ouders, kan slechts worden aangenomen dat het verblijf bij de andere ouder niet te bijkomstig is in deze zin – en derhalve dat het kind ook behoort tot het huishouden van die andere ouder – indien het kind in gelijke of vrijwel gelijke mate, dat wil zeggen doorgaans tenminste 3 tot 3,5 dag per week, in het huishouden van die ander heeft verbleven. Dat is beslist in Hoge Raad, 2 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5044. Weliswaar ziet dat arrest op een andere wettelijke bepaling dan artikel 23A, lid 2, letter d LIB, maar het Gerecht ziet geen reden om de zinsnede “tot het huishouden behoren” in het onderhavige geval anders uit te leggen. De twee kinderen van belanghebbende behoren tot het huishouden van de moeder en verblijven niet gemiddeld 3 tot 3,5 dag per week bij belanghebbende. Het verblijf bij belanghebbende is aldus te bijkomstig, zodat de twee kinderen niet tot het huishouden van belanghebbende horen. Voor hen bestaat dus geen recht op kindertoeslag.
Premie overlijdensrisicoverzekering
4.9
Ingevolge artikel 16, lid 1, letter h LIB zijn als persoonlijke lasten aftrekbaar de rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat, alsmede de premies voor een aan die geldlening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering. Enkel in gevallen waarin sprake is van een met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering, is aftrek van de premie mogelijk (vgl. GEA Curaçao 9 februari 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:22).
4.1
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, daarvan de bewijslast draagt.
4.11
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat er sprake is van een met de looptijd dalende verzekering. Belanghebbende is aldus niet in zijn bewijslast geslaagd. Dat een dergelijke verzekering in de praktijk niet voorkomt, zoals belanghebbende heeft gesteld, doet daar niet aan af. Daar komt bij dat belanghebbende die stelling tegenover de betwisting van de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt. Het bedrag van NAf 2.057 ter zake van de overlijdensrisicoverzekering bij [H] is dan ook niet aftrekbaar.
Overig
4.12
In hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, ziet het Gerecht geen aanleiding om te oordelen dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft geschonden.
Vermindering aanslag
4.13
Het voorgaande houdt in dat het gelijk aan de Inspecteur is. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift een herberekening gemaakt van de verschuldigde belasting, in die zin dat deze vastgesteld moet worden op NAf 22.306 in plaats van op NAf 22.711. Het Gerecht acht dit juist. In zoverre is het beroep gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2 LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor de bijstand ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Ook dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen niet-tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 86.020 en bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 22.306;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 28 juni 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500