(4.7) Artikel 3:6 BW omschrijft vermogensrechten als rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
(4.8) Gelet op de combinatie van begunstiging, zeggenschap en de bevoegdheid de oprichtersrechten te doen overgaan op derden, hebben de oprichtersrechten in RSA te gelden als een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW. De oprichtersrechten zijn in die zin vergelijkbaar met de rechten van een enig aandeelhouder in een besloten of naamloze vennootschap.
(4.9) Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat de oprichtersrechten op het moment van diens faillietverklaring bij [de failliet] berustten, brengt het voorgaande mee dat deze rechten thans tot zijn faillissementsboedel behoren en dat de Curatoren de daaruit voortvloeiende rechten kunnen uitoefenen, de rechten die eerder door [de failliet] konden worden uitgeoefend. Gelet op de volledige en uitsluitende zeggenschap en gerechtigdheid van [de failliet] met betrekking tot RSA, zijn de Curatoren in de positie van RSA en haar bestuurder Covenant Managers te verlangen dat aan hen inzage in de volledige administratie van RSA wordt verstrekt en dat zij zich onthouden van het vervreemden van vermogen van RSA.
(...)
(4.11) RSA, Corporate Agents en Covenant Managers hebben nog aangevoerd dat de oprichtersrechten op grond van de Letter of Wishes als gevolg van het faillissement van [de failliet] zijn overgegaan op zijn echtgenote [naam echtgenote]. Daargelaten dat deze stelling zich niet lijkt te verhouden met de stelling van RSA, Corporate Agents en Covenant Managers dat voor overgang van de oprichtersrechten een akte van overdracht is vereist, kan de betreffende “wish” van [de failliet] niet in de weg staan aan het dwingendrechtelijke uitgangspunt van de artikelen 20 en 23 van de Zuid-Afrikaanse
Insolvensiewet 1936(en artikel 19 Faillissementsbesluit 1931), dat de schuldenaar door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen verliest. De ‘wish’ is met andere woorden niet faillissementsbestendig."
(2.12) (…) Het GEA heeft overwogen dat de oprichtersrechten in RSA hebben te gelden als een vermogensrecht in de zin van art. 3:6 BW. Naar het oordeel van het GEA behoort dit vermogensrecht tot de failliete boedel, althans behoort het recht van [betrokkene 1] op levering van dit vermogensrecht daartoe. De in de letter of wishes opgenomen voorziening dat in geval van faillissement van [betrokkene 1] zijn echtgenote de oprichtersrechten overneemt, staat daaraan niet in de weg, aldus het GEA. De grieven 3 en 4 zijn gericht tegen deze overwegingen en oordelen.
(…)
(2.14) Beoordeeld dient te worden wat tussen [betrokkene 1] enerzijds en RSA c.s. anderzijds is overeengekomen. Uit overeenkomsten kunnen immers vermogensrechten voortvloeien. Hiertoe moeten de statuten van RSA in samenhang beschouwd worden met de source of wealth declaration en de letter of wishes. Daarbij is ook de aard van de dienstverlening van een trustkantoor van belang, omdat die nadere invulling geeft aan hetgeen geacht moet worden tussen [betrokkene 1] enerzijds en RSA c.s. anderzijds te zijn overeengekomen, gelet op hetgeen partijen over en weer redelijkerwijs mogen verwachten en moeten begrijpen in verband met de aard van de dienstverlening.
(2.15) De statuten van RSA vermelden in art. 2 niets waaruit kan worden afgeleid dat het doel van RSA in enig opzicht afwijkt van het doel de belangen van de ultimate beneficial owner te dienen bij het maken van "distributions out of its assets". De bevoegdheden die art. 5 van de statuten aan de oprichter toekent, geven de oprichter volledige zeggenschap over RSA. Art. 10 lid 2 van de statuten maakt het mogelijk dat deze bevoegdheden worden overgedragen aan de ultimate beneficial owner. De combinatie van art. 5 en 10 van de statuten maakt het mogelijk de volledige zeggenschap over RSA aan de ultimate beneficial owner toe te kennen zonder dat deze in de statuten wordt genoemd.
(…)
(2.16) De source of wealth declaration stelt buiten twijfel dat [betrokkene 1] ultimate beneficial owner van RSA is en blijft. Nu niets is aangevoerd ten betoge van het tegendeel, wordt dit geacht tussen [betrokkene 1] en RSA c.s. te zijn overeengekomen.
(2.17) In de letter of wishes duidt [betrokkene 1] zichzelf aan als de "sole holder of the Founders Authorities". Dit betekent dat hij volgens die door RSA voor akkoord ondertekende brief geldt als degene die door de combinatie van art. 5 en 10 van de statuten de volledige zeggenschap over RSA heeft. Hij geeft in de brief ook "instructions". Weliswaar staat aan het slot van de letter of wishes dat RSA (of het bestuur van RSA) niet rechtens gebonden is aan de "wishes" van [betrokkene 1] en dat het bestuur van RSA zijn statutaire bevoegdheden kan uitoefenen, maar gelet op de inhoud van de statuten, zoals hiervoor in rov. 2.15 omschreven en gelet op de aard van de dienstverlening van een trustkantoor, komt daaraan in normale omstandigheden geen of geringe betekenis toe.
(2.18) Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat [betrokkene 1] een zodanige contractueel gevestigde zeggenschap heeft verkregen over RSA en over het vermogen van RSA dat sprake is van in Curaçao aanwezig vermogen dat tot de failliete boedel behoort, en dat de curatoren met betrekking tot dat vermogen beheers- en beschikkingshandelingen kunnen verrichten.
(2.19) Door de faillietverklaring heeft [betrokkene 1] van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot de failliete boedel behorende vermogen verloren, en hebben de curatoren die beschikking en dat beheer verkregen.
De in de letter of wishes opgenomen voorziening dat in geval van faillissement van [betrokkene 1] zijn echtgenote de oprichtersrechten overneemt, is in strijd met deze regel van dwingend recht. Daarom staat die voorziening niet in de weg aan voornoemd oordeel.
(2.20) De omstandigheid dat art. 10 lid 1 van de statuten vermeldt dat de oprichtersrechten persoonlijk zijn, staat aan voornoemd oordeel evenmin aan de weg. Deze vermelding doet er immers niet aan af dat [betrokkene 1] de zeggenschap over RSA heeft die hiervoor is omschreven.
De omstandigheid dat art. 10 lid 1 van de statuten vermeldt dat de oprichtersrechten worden opgeschort bij faillissement van de oprichter, staat aan voornoemd oordeel ook niet in de weg. Deze vermelding laat onverlet dat de faillietverklaring van [betrokkene 1] het dwingendrechtelijke gevolg heeft dat de curatoren met betrekking tot het vermogen van [betrokkene 1] beheers- en beschikkingshandelingen kunnen verrichten, ook waar dit de zeggenschap van [betrokkene 1] over RSA en het vermogen van RSA betreft.
(2.21) Bij pleidooi in hoger beroep hebben RSA c.s. betoogd dat sprake is van rechten van [betrokkene 1] die naar hun aard hoogstpersoonlijk zijn. Dat kan niet als juist worden aanvaard. Er is geen reden om aan te nemen dat de zeggenschap die [betrokkene 1] heeft over RSA en over het vermogen van RSA, naar haar aard hoogstpersoonlijk is. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat deze gestelde hoogstpersoonlijke aard van de rechten in de weg zou staan aan toewijzing van de vorderingen van de curatoren.
(2.22) Voor het hiervoor in rov. 2.18 gegeven oordeel is ook niet van belang dat er geen akte is aangetroffen waarbij oprichtersrechten van Corporate Agents aan [betrokkene 1] zijn overgedragen. Opnieuw geldt immers dat dit er niet aan af doet dat hij de hiervoor omschreven (contractueel gevestigde) zeggenschap heeft. Om dezelfde reden is niet van belang of een eventueel recht van [betrokkene 1] op levering van oprichtersrechten is verjaard.
(2.23) Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285, NJ 2017/124 (Resort of the World/Maple Leaf), rov. 3.4.3, heeft de wetgever misbruik of oneigenlijk gebruik van de rechtsvorm stichting particulier fonds willen voorkomen. Met het oog daarop heeft hij deze stichtingsvorm ingebed in het algemene rechtspersonenrecht. De wettelijke regeling van deze rechtsvorm bevat niets wat kan afdoen aan voornoemde oordelen.
Voor zover ernaar gestreefd is RSA als stichting particulier fonds zodanig vorm te geven en in te richten dat in geval van faillissement van [betrokkene 1] enerzijds de curatoren geen beheers- en beschikkingshandelingen zouden kunnen verrichten met betrekking tot het vermogen van RSA, maar anderzijds [betrokkene 1] wel de hiervoor omschreven zeggenschap over RSA en het vermogen van RSA zou behouden, biedt het algemene rechtspersonenrecht en ook deze stichtingsvorm geen ruimte voor die opzet.
Aan een vergelijking met de positie van een enig aandeelhouder in een besloten of naamloze vennootschap waagt het Hof zich niet.