In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 mei 2018 uitspraak gedaan over het beroep van een belanghebbende tegen aanslagen in de grondbelasting voor de jaren 2014, 2015 en 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die waren opgelegd naar een waarde van USD 600.000. Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde verlaagd tot USD 465.000. De belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 oktober 2017 was de belanghebbende niet aanwezig, maar op 24 april 2018 was hij wel aanwezig, bijgestaan door zijn vader. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door een advocaat en twee assistenten.
De kern van het geschil was of de waardevaststelling in overeenstemming was met de Eilandsverordening grondbelasting Bonaire. De belanghebbende betwistte de waardevaststelling, terwijl de heffingsambtenaar deze bevestigde. Het Gerecht oordeelde dat de bezwaren van de belanghebbende ontvankelijk waren, ondanks dat de waarde voor een tijdvak van vijf jaar was vastgesteld. Het Gerecht concludeerde dat de aanslagen geldig waren, ook al was de waardepeildatum niet vermeld. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.
De uitspraak benadrukt dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet slechts éénmaal vaststelt bij de eerste aanslag van het vijfjarige tijdvak, en dat de waardepeildatum niet noodzakelijkerwijs voorafgaand aan het tijdvak hoeft te worden vastgesteld. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen twee maanden hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.