In deze zaak is belanghebbende, een ondernemer in Curaçao, in geschil met de Inspecteur der Belastingen over naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2016. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd vanwege het opzettelijk niet (tijdig) betalen van de verschuldigde belasting, wat resulteerde in vergrijpboetes van 50%. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en boetes, maar de Inspecteur heeft de aanslagen in een uitspraak op bezwaar verminderd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.
Tijdens de zitting is gebleken dat de administratie van belanghebbende gebreken vertoont, waaronder het ontbreken van een sluitende kasadministratie en jaarrekeningen. De rechter heeft geoordeeld dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de schatting van de Inspecteur onjuist is. De rechter heeft de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes verminderd, maar niet verder dan door de Inspecteur bepleit. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is gedaan op 1 juli 2020, waarbij de rechter de beroepen gegrond heeft verklaard en de boetes heeft verminderd.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie voor belastingplichtigen en de gevolgen van het niet voldoen aan de administratieplicht. De rechter heeft de vergrijpboetes vastgesteld op 25% van de nageheven belasting, rekening houdend met de grove schuld van belanghebbende. De proceskosten zijn toegewezen aan belanghebbende, en de Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.