ECLI:NL:OGEAC:2020:175

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
CUR201902621 tot en met CUR201902625
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes

In deze zaak is belanghebbende, een ondernemer in Curaçao, in geschil met de Inspecteur der Belastingen over naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2016. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd vanwege het opzettelijk niet (tijdig) betalen van de verschuldigde belasting, wat resulteerde in vergrijpboetes van 50%. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en boetes, maar de Inspecteur heeft de aanslagen in een uitspraak op bezwaar verminderd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

Tijdens de zitting is gebleken dat de administratie van belanghebbende gebreken vertoont, waaronder het ontbreken van een sluitende kasadministratie en jaarrekeningen. De rechter heeft geoordeeld dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de schatting van de Inspecteur onjuist is. De rechter heeft de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes verminderd, maar niet verder dan door de Inspecteur bepleit. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is gedaan op 1 juli 2020, waarbij de rechter de beroepen gegrond heeft verklaard en de boetes heeft verminderd.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie voor belastingplichtigen en de gevolgen van het niet voldoen aan de administratieplicht. De rechter heeft de vergrijpboetes vastgesteld op 25% van de nageheven belasting, rekening houdend met de grove schuld van belanghebbende. De proceskosten zijn toegewezen aan belanghebbende, en de Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2020
BBZ nrs. CUR201902621 tot en met CUR201902625
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 augustus 2017 naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2016 opgelegd van respectievelijk NAf 8.711 (2012), NAf 11.932 (2013), NAf 10.173 (2014), NAf 8.018 (2015) en NAf 5.878 (2016). Daarbij zijn vergrijpboetes (50%) opgelegd van respectievelijk NAf 4.355 (2012), NAf 5.966 (2013), NAf 5.086 (2014), NAf 4.009 (2015) en NAf 2.939 (2016) vanwege het opzettelijk niet (tijdig) betalen van de verschuldigde belasting.
1.2
Belanghebbende heeft op 9 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 januari 2019 de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2016 verminderd tot NAf 8.144 (2012), NAf 7.490 (2013), NAf 8.742 (2014), NAf 6.925 (2015) en NAf 5.161 (2016). Daarbij zijn de vergrijpboetes (50%) verminderd tot NAf 4.072 (2012), NAf 3.745 (2013), NAf 4.371 (2014), NAf 3.462 (2015) en NAf 2.580 (2016).
1.4
Belanghebbende heeft op 9 juli 2019 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 25 mei 2020 verweerschriften ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [Q], alsmede belanghebbendes zoon [C]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [D] en E. Stephens. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft sinds 2010 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een toko, het verrichten van de betaalservicediensten Pagafasil en Pagomatiko, en het verhuren van onroerende zaken.
2.2
Bij belanghebbende is in 2017 een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2012 tot en met 2016. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 24 mei 2017. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:
2.4
Eerder ingesteld(e) Waarneming(en) ter plaatse/Boekenonderzoek(en)
Op 26 november, 1 december en 21 december van het jaar 2015 hebben bij belastingplichtige drie WTP’s plaatsgevonden. Deze WTP's hadden ten doel:
- het vastleggen van alle procedures en handelingen rondom de verkopen/ kassa;
- het opnemen van de kas aan het begin en einde van de dag;
- het registreren van de verkoopinformatie.
Tijdens de waarnemingen ter plaatse is een gemiddelde dagomzet exclusief OB berekend van 1.212. Belastingplichtige zal een afschrift van het rapport ontvangen. (…)
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
Omdat een (groot) deel van de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constatering blijkt dat dit niet het geval is: Er ontbreekt een (klad)kasboek met dagelijkse kassaldi over de jaren 2012 tot en met 2014.
Er wordt geen kascontrole toegepast.
Er is geen jaarrekening over de jaren 2012 tot en met 2016 samengesteld;
Er is geen grootboek over de jaren 2012 tot en met 2016 opgemaakt;
Er zijn geen salarisslips van de maandelijks uitbetaald lonen over de jaren 2012 tot en met 2015 opgemaakt;
Er is geen LB ingehouden en afgedragen over de jaren 2012 tot en met 2016;
Over de jaren 2015 en 2016 is er geen aansluiting tussen de aangegeven OB volgens het kasboek en de OB volgens de aangiften omzetbelasting. Er zijn verschillen van 6.318 respectievelijk 3.292 geconstateerd. Voor een specificatie hiervan verwijs ik naar bijlage 2.
Belastingplichtige maakt geen onderscheid tussen belaste en onbelaste verkopen over de jaren 2012 tot en met 2014.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43. lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
(…)
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen -Administratieplicht" en "Bewaarplicht- genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
- Over de jaren 2012 tot en met 2016 is er geen aansluiting tussen de totale omzet volgens administratie (kasschriften, kasboek) en de omzet volgens de aangiften omzetbelasting. Voor de naheffing OB verwijs ik naar onderdeel 5.2 OB.
- Tijdens de WTP is geconstateerd dal de verkoop van pastechi en belegde broodjes werden aangeslagen tegen 6%, terwijl deze goederen tegen 9% belast zijn voor de OB. Het te weinig aan OB afgedragen wordt nageheven. Voor de naheffing OB verwijs ik naar onderdeel 5.3 OB.
- De ontvangen commissie voor het verrichten van diensten van Pagafasil en Pagomatiko zijn niet in de administratie als omzet verantwoord. Voor de naheffing OB verwijs ik naar onderdeel 5.4 OB.
- Tijdens de WTP's is geconstateerd dat de verkoop van Lotto powerball niet wordt aangeslagen op de kassa en zijn als gevolg hiervan niet in de administratie als omzet verantwoord. Voor de naheffing OB verwijs ik naar onderdeel 5.5 OB.
- De ontvangen huur in het jaar 2016 is niet in de administratie als omzet verantwoord. Voor de naheffing OB verwijs ik naar onderdeel 5.6 OB.
De in dit hoofdstuk genoemde bevindingen ten aanzien van de administratie en administratieve verplichtingen hebben gevolgen voor de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften. Ik verwijs naar het onderdeel 5 OB. Zie in dit verband ook artikel 30, lid 6 ALL (omkering bewijslast).
5 OMZETBELASTING
5.1
Algemeen
Belastingplichtige exploiteerde tot en met 31 juli 2016 een toko waar levensmiddelen, dranken en huishoudelijke producten verkocht worden en is tevens pandverhuurder sinds 1 februari 2016. Belastingplichtige verricht zowel belaste als vrijgestelde prestaties. De vrijgestelde prestaties bestaat uit de verkoop van brood en water. De levering van brood is vrijgesteld op grond van artikel 7, lid 20 LOB. Water is vrijgesteld op grond van een aanschrijven genummerd RNA/5910b 18-9-2003.
Uit het registratiesysteem van de Inspectie der Belastingen blijkt dat belastingplichtige per 31 juli 2016 niet actief is voor de OB. Tijdens het onderzoek is gebleken dat belastingplichtige wel actief is voor de OB als pandverhuurder sinds 1 augustus 2016. Om die reden is belastingplichtige met ingang van 1 augustus 2016 geheractiveerd voor de OB (…).
5.2
Aansluiting tussen totale omzet administratie en omzet waarover OB is aangegeven
lk heb vastgesteld dat met betrekking tot de jaren 2012 tot en met 2016 er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de administratie (kasschriften, kasboek) en de omzet waarover OB is aangegeven.
Deze berekening luidt als volgt:
2012
2013
2014
2015
2016
Totale omzet aangiften OB
521.734
413.957
329.567
268.655
100.557
Totale omzet administratie
646.824
586.853
474.094
379.023
172.958
Verschillen
-125.09
-172.896
-144.527
-110.368
-72.401
Belastingplichtige kan het verschil niet verklaren. Ik stel daarom voor de OB over deze omzet na te heffen.
Hierbij zal ik verder rekening houden met de volgende punten:
Omzet Toko [K]
In het jaar 2012 zijn de verkopen van water en brood vrijgesteld voor de omzetbelasting. Vanaf 1 mei 2013 zijn de vrijgestelde prestaties uitgebreid met meer producten zoals fruit en groenten. Voor de toko adviseer ik over het jaar 2012 10% van de omzet aan te merken als onbelaste omzet voor de omzetbelasting. Het OB tarief is 6% gedurende het jaar 2012 tot en met april 2013.
Voor de periode 1 mei 2013 tot en met 2016 adviseer ik de volgende verhouding te hanteren voor het berekenen van de na te heffen OB:
  • 20% van de omzet toko is belast met 0%.
  • 50% van de omzet toko is belast met 6%.
  • 30% van de omzet toko is belast met 9%.
Dit leidt tot de volgende totaal verschuldigde OB:
2012
2013
2014
2015
2016
Totaal omzet excl OB van Toko [K]
125.09
172.896
144.527
110.368
72.401
Onbelaste omzet van 10% over 2012
12.509
Belaste omzet toko excl OB
112.581
Tarieven OB over de jaren
6%
6% & 9%
6% & 9%
6% & 9%
6% & 9%
Verschuldigde OB 6% (50%)
6.755
6.57
4.336
3.311
2.172
Verschuldigde OB 9% (30%)
3.112
3.902
2.98
1.955
Totaal verschuldigde OB inzake Toko
6.755
9.682
8.238
6.291
4.127
Correctie
2012
2013
2014
2015
2016
Aansluiting administratie
6.755
9.682
8.238
6.291
4.127
5.3
Verkoop van pastechi en belegde broodjes
Tijdens de WTP is geconstateerd dat de verkoop van pastechi en belegde broodjes werden aangeslagen tegen 6%, terwijl deze goederen tegen 9% belast zijn voor de OB. Het te weinig aan OB afgedragen wordt hierna nageheven.
(…)
5.4
Ontvangen commissie
(…)
5.5
Verkoop van Lotto powerball
(…)
5.6
De ontvangen huur in 2016 als pandverhuurder
Belastingplichtige is sinds 1 februari 2016 pandverhuurder. De ontvangen huur in het jaar 2016 is niet in de administratie als omzet verantwoord. De hiermee verband houdende OB moet afgedragen worden.
(…)
5.7
Recapitulatie
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulaties:
Onderdeel
Omschrijving
2012
2013
2014
2015
2016
5.2
Aansluiting administratie
6.755
9.682
8.238
6.291
4.127
5.3
Verkoop broodjes en pastechi
567
567
567
596
348
5.4
Ontvangen commissie
1.389
1.683
1.212
819
342
5.5
Verkoop van Lotto Powerball
156
312
182
5.6
Pandverhuurder
879
Totaal
8.711
11.932
10.173
8.018
5.878
7 BOETEN
7.2
OB
De voorgestelde naheffingsaanslagen OB over de jaren 2012 tot en met 2016 zijn het gevolg van de handelwijze van belastingplichtige. Belastingplichtige heeft te weinig OB aangegeven en/of voldaan.
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in het hoofdstuk 5 van het rapport. zijn zodanig dat sprake is van onzorgvuldig handelen. van ernstige nalatigheid van belastingplichtige.
Bij het beoordelen van de omzet in de jaren 2012 tot en met 2016 bleek dat belastingplichtige te weinig omzet heeft aangegeven. Over de jaren 2012 tot en met 2016 is er geen jaarrekening opgesteld en er is ook geen grootboek. Daarnaast vertoont de administratie over de gecontroleerde jaren gebreken. Er is geen aansluiting tussen de omzet volgens primaire vastleggingen en de omzet volgens de aangiften omzetbelasting. lk ben dan ook van mening dat door deze onjuiste handelwijze sprake is van (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige.
Op grand van artikel 21 ALL juncto artikel 4.8, lid 2 MRFB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen OB de jaren 2012 tot en met 2016 zoals vermeld in het hoofdstuk 6 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 50%.
De grondslag voor de vergrijpboete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat niet (tijdig) is betaald. voor zover dit een gevolg is van (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige.
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn de onderhavige naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd.
2.4
De Inspecteur heeft in een brief van 25 september 2017 het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
“Belastingplichtige voldeed niet aan haar administratieplicht. U heeft aan de hand van haar administratie welke niet voldeed, de verhouding van de verschillende OB-percentages berekend. U weet niet of alle verkopen in de kassa zijn aangeslagen en of de juiste OB-tarieven zijn gebruikt. U bent tot de volgende verhouding gekomen:
Onbelast (0%) 29%
OB 6% 56%
OB 9% 15%
Ik heb aan de hand van de uitgevoerde WTP door de BAB de verhouding van de verschillende OB-tarieven berekend. Ik kom tot de volgende verhouding:
Onbelast (0%) 25%
OB 6% 56%
OB 9% 19%
De verschillen zijn minimaal en gezien u drie maanden heeft genomen en de WTP’s waren drie dagen, ga ik alsnog akkoord met uw verhoudingen.
De verhouding van het jaar 2012 blijft 10% onbelast en 90% belast tegen 6%.”

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Tussen partijen is uitsluitend de correctie ‘aansluiting administratie’ in geschil, en dan met name de vraag welk deel van de omzet onbelast, laag belast (6%) en hoog belast (9%) is. Over de omzetverhouding nemen partijen het volgende standpunt in:
2012
2013
2014
2015
2016
Blh
Insp
Blh
Insp
Blh
Insp
Blh
Insp
Blh
Insp
Onbelast
19%
10%
30%
29%
29%
29%
26%
29%
29%
29%
Laag belast (6%)
81%
90%
62%
56%
60%
56%
59%
56%
56%
56%
Hoog belast (9%)
n.v.t.
n.v.t.
8%
15%
11%
15%
15%
15%
15%
15%
3.2
Partijen concluderen tot vermindering van de naheffingsaanslagen tot onderstaande bedragen:
2012
2013
2014
2015
2016
Blh
Insp
Blh
Insp
Blh
Insp
Blh
Insp
Blh
Insp
Aansluiting administratie
406
3.637
54
1.52
708
950
559
-239
1.23
400
Verkoop broodjes en pastechi
378
378
567
567
596
596
348
348
Ontvangen commissie
1.389
1.389
1.683
1.683
1.212
1.212
819
819
342
342
Verkoop van Lotto Powerball
156
156
312
312
182
182
Pandverhuurder
879
879
Totaal
1.795
5.026
2.115
3.581
2.643
2.885
2.286
1.488
2.981
2.151
3.3
Voor de jaren 2015 en 2016 concludeert de Inspecteur tot lagere naheffingsaanslagen dan belanghebbende, zodat daarover tussen partijen geen geschil meer bestaat. Uitsluitend de naheffingsaanslagen over de jaren 2012 tot en met 2014 zijn nog in geschil.
3.4
Verder zijn de vergrijpboetes in geschil. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de boetes en subsidiair tot vermindering van de boetes tot 12,5%. De Inspecteur verdedigt een vermindering van de vergrijpboetes tot 25% wegens het grofschuldig niet (tijdig) betalen van omzetbelasting. De Inspecteur concludeert tot vermindering van de vergrijpboetes tot NAf 1.256 (2012), NAf 942 (2013), NAf 721 (2014), NAf 372 (2015) en NAf 537 (2016).

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 25 januari 2019. Het beroepschrift is op 9 juli 2019 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
4.4
Belanghebbende heeft betoogd dat de uitspraken van de Inspecteur niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, zodat de beroepstermijn later is aangevangen. De uitspraken zijn volgens belanghebbende ten onrechte niet aan de gemachtigde toegezonden, maar naar het adres van belanghebbende.
4.5
De gemachtigde van belanghebbende heeft de bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen ingediend. In dat geval dient de Inspecteur de uitspraken op bezwaar aan de gemachtigde toe te zenden (vgl. GEA Curaçao 20 september 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:204). Is een uitspraak op bezwaar, zoals in het onderhavige geval, niet aan de gemachtigde bekendgemaakt, dan vangt de beroepstermijn van twee maanden pas aan op de dag waarop de gemachtigde een afschrift van de uitspraak onder ogen heeft gekregen (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960).
4.6
Belanghebbende heeft gesteld, hetgeen niet is weersproken, dat zijn gemachtigde nimmer bekend is geworden met de uitspraken. Om die reden heeft de gemachtigde beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, terwijl de uitspraken op bezwaar op dat moment reeds lang waren gedaan. Dit geeft het Gerecht aanleiding om het beroepschrift inzake de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes ontvankelijk te achten.
Administratieplicht
4.7
Ingevolge artikel 43, lid 2, ALL zijn alle lichamen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.8
In artikel 43, lid 6, ALL is bepaald dat administratieplichtigen verplicht zijn hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren.
4.9
Wat betreft de administratieplicht van artikel 43, lid 2, ALL heeft als uitgangspunt te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen reiken dan voor een goede uitvoering van de belastingheffing noodzakelijk is. Belanghebbende is belastingplichtig voor onder meer de omzetbelasting, zodat op grond van artikel 43 ALL van belanghebbende geëist kan worden dat haar administratie inzicht verschaft in de verschuldigde omzetbelasting (vgl. GEA Curaçao 6 maart 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:42).
Omkering bewijslast
4.1
Artikel 31, lid 3, ALL bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien niet is voldaan aan de administratie- of bewaarplicht van artikel 43 ALL, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.11
In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij sprake is van een contante geldstroom, vormt de kasadministratie een onmisbaar onderdeel van de administratie. Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat voor de jaren 2012 tot en met 2014 een kasboek ontbreekt, waardoor een kascontrole niet mogelijk is. Daarbij komt nog dat voor de jaren 2012 tot en met 2016 geen jaarrekening is samengesteld en dat voor die jaren geen grootboek is opgemaakt. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2016 niet voldaan aan de op haar rustende administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 ALL. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
Redelijke schatting
4.12
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de omzetcorrecties gebaseerd op gegevens uit de administratie van belanghebbende en de omzetverhouding gebaseerd op door belanghebbende in de bezwaarfase aangedragen gegevens. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat deze correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
Verzwaard tegenbewijs
4.13
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.14
Belanghebbende heeft haar standpunt omtrent de omzetverhouding gebaseerd op een reconstructie van het kasboek aan de hand van de dagelijkse kassastroken. Het Gerecht acht een dergelijke reconstructie niet dermate overtuigend dat daarmee elke redelijke twijfel is uitgesloten dat deze omzetverhouding juist is. Zo valt niet uit te sluiten dat de kassastroken geen werkelijk beeld geven van de gerealiseerde omzet en omzetverhouding. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De naheffingsaanslagen omzetbelasting 2012 tot en met 2014 zullen derhalve niet verder worden verminderd dan door de Inspecteur bepleit.
Vertrouwensbeginsel
4.15
Belanghebbende heeft gewezen op de brief van 25 september 2017 (zie 2.4) waarin de Inspecteur heeft geschreven dat hij akkoord is met de omzetverhouding van belanghebbende. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. In de brief heeft de Inspecteur immers gerefereerd aan de omzetverhouding die de belanghebbende op dat moment voorstond, namelijk 29% (onbelast), 56% (tarief 6%) en 15% (tarief 9%). Met die verhouding is de Inspecteur akkoord gegaan. Deze toezegging heeft dus geen betrekking op de omzetverhouding die de belanghebbende later in de beroepsprocedure heeft bepleit.
Vergrijpboetes
4.16
Aan belanghebbende zijn vergrijpboetes (50%) opgelegd. In beroep verdedigt de Inspecteur een vermindering van de vergrijpboetes tot 25% wegens het grofschuldig niet (tijdig) betalen van omzetbelasting. De Inspecteur concludeert tot vermindering van de vergrijpboetes tot NAf 1.256 (2012), NAf 942 (2013), NAf 721 (2014), NAf 372 (2015) en NAf 537 (2016).
4.17
Op grond van artikel 21 ALL kan de Inspecteur ter zake van dit vergrijp een boete opleggen van ten hoogste 100%.
4.18
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.8, lid 2 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur een boete op van 25% ingeval van grove schuld.
4.19
Uit de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als ten minste grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4481).
4.2
Belanghebbende betwist dat sprake is van grove schuld. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de Inspecteur de feiten moet stellen en aannemelijk maken die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van grove schuld.
4.21
Bij het boekenonderzoek is gebleken dat de administratie van belanghebbende ondeugdelijk is, omdat onder meer een sluitend kasadministratie ontbreekt. Op basis van deze gebrekkige administratie heeft belanghebbende aangiften omzetbelasting gedaan die tot een te lage betaling hebben geleid. De zoon van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende de maandelijkse aangiften omzetbelasting steeds zelf heeft gedaan uitsluitend aan de hand van de kassastroken en dat de toenmalige adviseur [SK] daarbij geen betrokkenheid had. Deze handelwijze, die heeft geleid tot te lage betalingen aan omzetbelasting, kan worden beschouwd als een grove onachtzaamheid van belanghebbende. Daarom is sprake van grove schuld zijdens belanghebbende, zodat de boete terecht is vastgesteld op 25% van de nageheven belasting.
4.22
De naheffingsaanslagen zijn met behulp van de omkering en verzwaring van de bewijslast komen vast te staan. Voor de beoordeling of een opgelegde boete een passende en geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan, dient ook de omstandigheid in aanmerking te worden genomen dat de omkering van de bewijslast is toegepast (vgl. HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962). Alle feiten en omstandigheden in acht nemend, acht het Gerecht in dit geval boetes van respectievelijk NAf 1.000 (2012), NAf 750 (2013), NAf 500 (2014), NAf 250 (2015) en NAf 250 (2016) passend en geboden.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1, ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslagen en vergrijpboetes opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2012 tot NAf 5.026;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot NAf 3.581;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 tot NAf 2.885;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2015 tot NAf 1.488;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2016 tot NAf 2.151;
- vermindert de boete 2012 tot NAf 1.000;
- vermindert de boete 2013 tot NAf 750;
- vermindert de boete 2014 tot NAf 500;
- vermindert de boete 2015 tot NAf 250;
- vermindert de boete 2016 tot NAf 250;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 1 juli 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500