ECLI:NL:OGEABES:2024:27

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
BON202000261
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag motorrijtuigenbelasting en schadevergoeding bij wanbeheer

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die aan belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [K], had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, omdat hij stelde dat de auto was gestolen en hij daarom geen MRB verschuldigd was. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 van de Motorrijtuigenbelastingverordening Bonaire 2011 (MRBV), waardoor de aanslag terecht was opgelegd. De heffingsambtenaar had de aanslag gehandhaafd, en het Gerecht volgde het oordeel van het Hof dat het beroep ontvankelijk was, ondanks de eerdere niet-ontvankelijk verklaring van het Gerecht in 2022.

Het Gerecht heeft ook de verzoeken van de belanghebbende om schadevergoeding van USD 50 miljoen wegens wanbeheer, nalatigheid en onrechtmatig handelen afgewezen. Het Gerecht concludeerde dat er geen recht op schadevergoeding bestond, omdat het beroep niet gegrond was verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig en correct te voldoen aan de wettelijke vereisten bij het indienen van bezwaar en beroep, en bevestigt dat de heffingsambtenaar niet ambtshalve kan oordelen over de tijdigheid van een bezwaar als deze inhoudelijk op het bezwaar beslist.

De uitspraak is vastgesteld door rechter P.A.M. Pijnenburg en is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot belastingzaken in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

Uitspraak van 22 maart 2024
BBZ nr. BON202000261
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende], woonachtig in Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE HEFFINGSAMBTENAAR VAN HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,zetelend in Bonaire,
de heffingsambtenaar.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan [belanghebbende] is met dagtekening 31 januari 2018 ter zake van de auto, Toyota Hilux SR, met nummerplaat V-[000] [1] (hierna: de auto) een aanslag [2] motorrijtuigenbelasting (MRB) voor het jaar 2018 opgelegd, ten bedrage van USD 838.
1.2 [
belanghebbende] is op 15 januari 2019 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2020 de aanslag gehandhaafd.
1.4 [
K] (hierna: [K]) heeft op 9 juni 2020 een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 14 april 2020. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft hij een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.5
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 2 augustus 2022 [3] het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6
Door [K] is tegen deze uitspraak op 19 september 2022 hoger beroep ingediend.
1.7
Het Hof heeft bij uitspraak van 28 juni 2023 [4] als volgt geoordeeld:
“Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van het Gerecht;
- verklaart het beroep ontvankelijk;
- wijst het geding terug naar het Gerecht ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de Griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan het Gerecht;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende voor het hoger beroep betaalde griffierecht van USD 60 vergoedt.”
Procesverloop na terugwijzing
1.8
De heffingsambtenaar heeft op 25 september 2023 een nader stuk ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024 te Kralendijk. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen, [A] en [B]. Ten behoeve van [K] is ter zitting gebruik gemaakt van een tolk.

2.FEITEN

2.1 [
K] is directeur en grootaandeelhouder van [Belanghebbende]. [K] heeft op 6 juli 2016 de auto verkocht aan [K]. [K] heeft de auto voorzien van nummerplaat V-[000].
2.2
Met dagtekening 31 januari 2018 is aan [belanghebbende] ter zake van de auto een aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) voor het jaar 2018 opgelegd, ten bedrage van USD 838.
2.3 [
Belanghebbende] heeft op 15 januari 2019 een brief gestuurd aan het Openbaar Lichaam Bonaire (hierna: OLB) waarin onder andere bezwaren worden geuit tegen het feit dat het OLB haar of [K] als de houder van de auto met kentekenplaat V-[000] aanmerkt. Het OLB heeft tijdens een eerdere zitting bij het Gerecht gesteld dat dit schrijven mogelijk als een bezwaarschrift tegen de aanslag MRB 2018 kan worden opgevat.
2.4
Het bezwaarschrift van 15 januari 2019 is ondertekend door [K] gevolgd door “In person and for and on behalf of [belanghebbende]”. Ook op een tot de gedingstukken behorend schrijven van [K] aan de heffingsambtenaar van 11 november 2019 is de toevoeging “For and on behalf of [belanghebbende]” opgenomen. Tot de gedingstukken in behoort een civiel vonnis van 26 februari 2020 (BON201800010) van het Gerecht waarbij [belanghebbende] procespartij is; als gemachtigde van [belanghebbende] is [K] vermeld.
2.5
Het OLB heeft tijdens een eerdere zitting voor het Gerecht bevestigd dat de door haar op 14 april 2020 aan [K] verzonden e-mail als uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt.
2.6 [
K] heeft op 7 januari 2020 een proces-verbaal van aangifte aan het OLB overgelegd van 27 december 2017 waarin staat dat hij aangifte heeft gedaan van diefstal van het voertuig met kentekenplaat V-[0000].
2.7 [
K] heeft op 30 maart 2020 het formulier “inleveren kentekenplaat” voor nummerplaat V-[000] bij het OLB ingediend.
2.8 [
K] heeft bij brief met dagtekening 9 juni 2020, bij het Gerecht binnengekomen op 10 juni 2020, een beroepschrift ingediend. Aan het hoofd van het beroepschrift staat vermeld: “Notice of Appeal OLB matter relating to B-[0001]”. In het beroepschrift is niet vermeld op welke beschikking of uitspraak het beroep ziet. Het beroepschrift is ondertekend door [K].
2.9
Het Gerecht heeft [K] er bij brief van 18 juni 2020 op gewezen dat het beroepschrift niet voldoende is gemotiveerd, dat het geen conclusie bevat omtrent het naar de mening van [K] verschuldigde bedrag en dat een afschrift ontbreekt van het bezwaarschrift en van de beschikking/uitspraak op bezwaar.
2.10 [
K] heeft bij brief van 25 juni 2020 gereageerd op de brief van het Gerecht van 18 juni 2020. Dit schrijven is ondertekend door [K] met als toevoeging: “For and on behalf of ALL persons and parties”.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag MRB 2018 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding of ‘counterclaim’.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto op 16 juli 2016 is gestolen. Als gevolg daarvan stelt hij geen houder geweest te zijn van de auto, zodat hij ook geen MRB verschuldigd was. Verder eist belanghebbende als counterclaim een vergoeding van het OLB van USD 50 miljoen vanwege wanbeheer, nalatigheid en onrechtmatig handelen.
3.3
De heffingsambtenaar stelt primair dat het bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. De heffingsambtenaar stelt subsidiair dat belanghebbende pas in het jaar 2020 heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 van de Motorrijtuigenbelastingverordening Bonaire 2011 (hierna: MRBV) en de aanslag MRB 2018 daarom terecht is opgelegd. Verder stelt de heffingsambtenaar dat de procedure zich niet leent voor een ‘counterclaim’.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153 overwogen:
“(…) zal de Hoge Raad voortaan het uitgangspunt hanteren dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar of beroep in een vorige instantie niet ambtshalve behoort te beoordelen. (…) Dit betekent dat de rechtbank het bij het bestuursorgaan gemaakte bezwaar niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk mag verklaren.”
4.2
De Centrale Raad van beroep heeft in haar uitspraak van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, in gelijke zin beslist en daarbij overwogen:
“Als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, dan vergt zijn rechtszekerheid dat hem niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was.”
4.3
Vaststaat dat de e-mail van 14 april 2020 als uitspraak op bezwaar heeft te gelden (zie 2.5). De heffingsambtenaar heeft met deze uitspraak inhoudelijk op het bezwaar beslist. Hij heeft verder in de uitspraak op bezwaar niet vermeld dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk was. Als er al onzekerheid kan bestaan over de vraag of de heffingsambtenaar het bezwaar al dan niet ontvankelijk heeft verklaard dan mag die onzekerheid niet ten nadele van belanghebbende werken. Het Gerecht gaat er dan ook van uit dat de heffingsambtenaar het bezwaar ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep kan de heffingsambtenaar dan in de beroepsfase niet meer tegenwerpen dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk is en is het Gerecht gebonden aan de beslissing van de heffingsambtenaar dat het bezwaar ontvankelijk is.
Ontvankelijkheid beroep
4.4
Het Hof heeft in zijn uitspraak overwogen dat uit de gedingstukken (zie 2.4 van de onderhavige uitspraak) valt af te leiden dat [K] (directeur en grootaandeelhouder van [belanghebbende] BV) namens [belanghebbende] BV beroep heeft ingesteld zodat sprake is van een ontvankelijk beroep. Het Gerecht merkt in navolging van het Hof, [belanghebbende] BV aan als belanghebbende.
Wettelijk kader
4.5
Ingevolge artikel 2 MRBV wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig.
4.6
Ingevolge artikel 3, lid 1 MRBV is belastingplichtig degene die bij aanvang van het belastingtijdvak het motorrijtuig houdt.
4.7
Ingevolge artikel 3, lid 2 MRBV wordt, voor zover hier van belang, als houder van een motorrijtuig aangemerkt de persoon:
a. op wiens naam het voor het motorrijtuig afgegeven bewijs van verzekering bedoeld in artikel 11, eerste lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES, is gesteld;
b. die het motorrijtuig waarvoor geen geldig bewijs als bedoeld onder a is afgegeven en aan wie een nummerplaat is verstrekt, feitelijk ter beschikking heeft;
4.8
Ingevolge artikel 15, lid 4 MRBV eindigt de belastingplicht na melding van de beëindiging door de houder aan de ontvanger. De houder overlegt hierbij de nummerplaten en een bewijs van beëindiging van de verzekering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen BES. Indien de houder niet beschikt over de nummerplaten, overlegt hij een bewijs waaruit blijkt dat hij niet langer houder van het motorrijtuig is, of de platen verloren zijn gegaan.
Inhoudelijk
4.9
Vaststaat dat belanghebbende voorafgaand aan de diefstal de houder was van de auto. Tevens staat vast dat zij in 2018 de kosten van de verzekering voldaan heeft en dat zij de verzekering niet heeft stopgezet. In dat geval wordt belanghebbende aangemerkt als houder van de auto in de zin van artikel 3 MRBV, behoudens voor zover zij heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 MRBV. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder dan in 2020 melding van de beëindiging gedaan als bedoeld in voornoemd artikel. Zij heeft geen bewijs overgelegd van beëindiging van de verzekering. Het proces-verbaal van aangifte van 27 december 2017 heeft belanghebbende eerst op 7 januari 2020 aan het OLB verstrekt (zie 2.6). Nu belanghebbende heeft verzuimd tijdig melding te doen, bleef belanghebbende voor het gehele jaar 2018 aangemerkt als houder van de auto en was zij MRB verschuldigd.
4.1
Eerst ter zitting van het Gerecht op 23 januari 2024 heeft belanghebbende aangevoerd dat zij op 3 augustus 2018 voor de auto een nieuwe kentekenplaat heeft aangevraagd (V-[000]). Voor de maanden augustus tot en met december 2018 MRB heeft belanghebbende MRB betaald. Het Gerecht leidt hieruit af dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat zij voor die periode dubbel belasting heeft betaald. Het Gerecht overweegt dat aangezien belanghebbende deze stelling niet eerder naar voren heeft gebracht en hiervan ook geen bewijs heeft geleverd, ter zitting niet kon worden geconcludeerd of en in hoeverre deze informatie juist is. De stelling van belanghebbende dat sprake zou zijn van dubbele belasting slaagt reeds om die reden niet. Het Gerecht laat verder in het midden of, indien er wel bewijs geleverd was, dat tot vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslag zou leiden.
Schadevergoeding
4.11
In artikel 8.115b, lid 1 Belastingwet BES is bepaald dat een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die een partij lijdt indien het Gerecht het beroep gegrond verklaart. In het onderhavige geval is het beroep niet gegrond verklaard zodat reeds daarom geen recht bestaat op een schadevergoeding. [5]

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 22 maart 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.

Voetnoten

1.Er wordt zowel over nummerplaat V-[0000] als over nummerplaat B-[0001] gesproken. Het betreft dezelfde nummerplaat.
2.Ingevolge artikel 7 van de Motorrijtuigenbelastingverordening Bonaire 2011 wordt de belasting geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Het Openbaar Lichaam Bonaire gebruikt daarvoor de benaming “aanslag”. Het Gerecht zal die term overnemen.
5.Vgl. GEA Bonaire Sint Eustatius en Saba 2 augustus 2022, ECLI:NL:OGEABES:2022:15 r.o. 4.15 en Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 28 juni 2023, BBZ nr. BON20220H00045 r.o. 5.2.