3.4.3Het gerecht gaat hieronder - zij het kort - in op enkele afzonderlijke overtredingen. Het gerecht hanteert daarbij de volgorde van (vermeende) overtredingen zoals weergegeven in de primaire beschikking (pp. 42/43) en de pleitnota van appellanten (pp. 6/7).
Boete 1: geen systematische analyse van de integriteitsrisico’s. Het gerecht is van oordeel dat de Bank in de primaire beslissing (onderdelen 3.2 - 3.8, 4.3 - 4.7 en 5.1 - 5.7) voldoende heeft onderbouwd dat het beleid van appellanten op dit onderdeel te kort schoot om een integere bedrijfsuitoefening te waarborgen. Tegelijk is het niet zo dat appellanten op dit onderdeel geheel hebben stilgezeten. Zo hebben appellanten in 2019 controles uitgevoerd en daarvan rapporten opgesteld. Zie hiervoor de drie rapporten genoemd in de pleitnota van appelanten (p. 8). Van een systematische analyse van integriteitsrisico’s is echter niet gebleken.
Boetes 2 en 6: geen eigen beleid toegesneden op de Arubaanse N.V.’s. Het gerecht stelt vast dat de Nagico-group ten tijde van het onderzoek beschikte over integriteits- en beloningsbeleid. Tegelijk moet worden vastgesteld dat de ‘Renumeration Policy’ van 8 november 2019 alleen betrekking heeft op senior executive functies en niet op het overige personeel, en niet ziet op de vestigingen van Nagico in Aruba. Daarom is sprake van een overtreding, maar tevens van omstandigheden die reden geven een boete te matigen.
Boete 3: gebrekkige informatievoorziening. Het gerecht is van oordeel dat de Bank in de primaire beslissing de geconstateerde overtreding voldoende heeft onderbouwd. Tegelijk is het gerecht van oordeel dat de Bank te weinig gewicht heeft toegekend aan de inspanningen die de Nagico-entiteiten op het vlak van informatievoorziening wel hebben gepleegd, zoals trainingen en informatiesessies (over AML/CFT-naleving, fraude, klokkenluiders en incidentmeldingen) en een vierdaagse training over integriteitsbeleid. De Bank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de beschikbare documenten standaard door de HR-afdeling van Nagico aan (nieuw) personeel werd gegeven. Tevens hebben de beboete bedrijven een ‘Employee handbook’, waarin ook passages over integriteit zijn opgenomen, zij het dat dit handboek pas in 2019 onder het personeel is verspreid. Omstandigheden die reden geven de standaardboete matigen, althans niet te verhogen.
Boetes 4, 6 tot en met 8: geen systematische toetsing, evaluatie en herziening van integriteitbeleid en procedures. Het gerecht is met appellanten van oordeel dat indien integriteitsbeleid ontbreekt of tekort schiet en daarvoor een boete wordt opgelegd, het tot een ongepaste cumulatie leidt indien ook een boete wordt opgelegd voor het nalaten om dit beleid systematisch te toetsen. Het ontbreken van beleid en procedures en het niet toetsen van (ontbrekend) beleid zijn twee kanten van dezelfde overtreding. Dat is mogelijk anders indien er wel adequaat beleid is, maar wordt nagelaten dit beleid periodiek te toetsen, evalueren en zo nodig te herzien. Die situatie doet zich bij Nagico echter niet voor. Het gerecht is daarom van oordeel dat de Bank beboeting van deze overtreding op vier onderdelen en het opleggen van vier boetes of achterwege had dienen te laten, of de boetes sterk had dienen te matigen.
Boete 5: ernstige belangenverstrengelingen binnen de Arubaanse entiteiten. Anders dan appellanten is het gerecht van oordeel dat de Bank de beide Arubaanse Nagico entiteiten terecht verantwoordelijk heeft geacht voor het handelen en nalaten van de toenmalig [directeur/manager]. Het ontbreken van een deugdelijk governance-beleid heeft er aan bijgedragen dat [directeur/manager] “zijn gang kon gaan”. Dit is treffend beschreven in onderdeel 3.5 van de primaire beschikking.
Boete 7: geen (kenbare) compliance officer. Het gerecht stelt vast dat de Nagico-group sinds medio 2017 beschikte over een compliance officer, mevrouw [c. officer], werkzaam op Curaçao maar volgens Nagico tevens verantwoordelijk voor de Arubaanse vestigingen. De Bank heeft echter terecht vastgesteld dat deze compliance officer enkel was belast met de AML/CFT-compliance en niet tevens met de naleving van de Ltv. Zie de onderdelen 3.7 en 4.6 van de primaire beschikking. Een boete was daarom op zijn plaats. Het gerecht acht een boete van Afl. 1 miljoen echter onevenredig.
Boete 8: geen doorlopende screening van integriteitsgevoelige functies. Het gerecht is van oordeel dat de Bank in de primaire beslissing afdoende heeft onderbouwd dat appellanten onvoldoende toezicht hebben gehouden op de “handel en wandel” van de leidinggevenden. Het betoog dat ‘conduct reviews’ zijn gehouden doet daaraan niet af. Die waren incidenteel, niet structureel, en beperkt van omvang. Bovendien hebben deze ‘conduct reviews’ geconstateerde ernstige tekortkomingen niet voorkomen.
Boetes 9-15: de overtredingen van artikel 10a Ltv over governance. Het gerecht volgt het oordeel van de Bank dat Nagico op dit vlak verschillende overtredingen kunnen worden aangerekend. Het gaat hier om ernstige overtredingen. Dit volgt uit hetgeen is beschreven in de onderdelen 3.9 - 3.14, 4.8 - 4.12 en 5.8 - 5.13 van de primaire beschikking. Met name de overtredingen over te weinig onafhankelijke opstelling van de Raad van Commissarissen, het gebrekkige toezicht door de RvC, en de gebrekkige informatievoorziening aan de RvC zijn ernstig. De Bank heeft hiervoor dan ook een boete kunnen opleggen. Het gerecht is echter van oordeel dat verweerder vanwege de sterke samenhang van de feiten en de geconstateerde overtredingen of een boete had dienen op te leggen van Afl. 1 miljoen, dan wel de boetes per afzonderlijke overtreding op dit onderdeel sterk had dienen te matigen.
Boetes 16-19: IT-risk management. Het belang van IT-risk management kan niet worden onderschat. De Bank heeft op zich terecht veel aandacht aan besteed, getuige ook de uiteenzetting in de onderdelen 3.15 - 3.19, 4.13 - 4.14 en 5.14 - 5.15 van de primaire beschikking. Het gerecht stelt echter vast dat IT-riskmanagement niet wordt genoemd als onderdeel waarover beleid of richtlijnen moet worden vastgesteld op grond van de artikelen 10a en/of 14d Ltv. Ook in de RIB wordt IT-risk management niet genoemd als zelfstandig beleidsonderdeel. Hierom is het gerecht met appellanten van oordeel dat IT-risk management onderdeel uitmaakt van de algemene verplichtingen voor verzekeringsbedrijven als Nagico op grond van de artikelen 10a en/of 14d Ltv. Het gerecht is daarom van oordeel dat er naast de boete voor de overtreding voor het ontbreken van een systematische analyse van de integriteitsrisico’s geen plaats is voor nog een boete wegens het ontbreken van een systematische analyse van IT-risico’s. Hetzelfde geldt voor het ontbreken van adequaat (IT) beleid en procedures, en voor het nalaten van monitoring / controle op de beheersing van (IT) risico’s. Ook daarvoor zijn naar het oordeel van gerecht ten onrechte afzonderlijke boetes opgelegd. Dit geldt niet voor de boete die is opgelegd voor het nalaten van controle op ‘user access’, welke overtreding wel afzonderlijk beboetbaar wordt geacht, omdat het hier niet alleen gaat om het ontbreken van deugdelijk beleid (‘user access management’), maar ook om mogelijke schending van privacy door inzage in persoonsgegevens door onbevoegden (ex-werknemers).
Matiging
4. Het geheel aan overtredingen overziend, en met name gelet op de sterke onderlinge samenhang van de geconstateerde overtredingen, is het gerecht van oordeel dat de Bank had moeten volstaan met het opleggen van drie boetes. Een boete voor de overtredingen van artikel 10a Ltv, een boete voor de overtredingen van artikel 14d Ltv en een afzonderlijke boete voor het nalaten van controle op user access. Gelet op de aard en ernst van de geconstateerde overtredingen acht het gerecht boetes van respectievelijk Afl. 1 miljoen (2x) en Afl. 750.000,- (1x) op zijn plaats. Dat is tezamen Afl. 2.750.000,-. Het gerecht is van oordeel dat matiging van de boete wegens de duur van het onderzoek met 20% op zijn plaats is, net zoals de Bank dat heeft gedaan bij de aan [directeur/manager] opgelegde boete. Zie daarvoor de boetebeschikking van [directeur/manager] van 19 januari 2024, onderdeel 12. Met 20% matiging komt het boetebedrag op Afl. 2.200.000,-. Gelet hierop en op de compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn, zie hierna, ziet het gerecht voor een verdere matiging geen aanleiding.
Overschrijding van de redelijke termijn
5. Appellante betoogt dat een eventueel op te leggen boete voor (verdere) matiging in aanmerking komt wegens overschrijding van de redelijke termijn.Volgens vaste Nederlandse rechtspraak (onder meer ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan betrokkene de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Nu het Gemeenschappelijk Hof van Justitie ter zake van de redelijke termijn in zijn algemeenheid aansluiting heeft gezocht bij Nederlandse rechtspraak (zie de uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:64), ziet het gerecht aanleiding om bij voormelde rechtspraak ter zake van de redelijke termijn bij punitieve sancties aan te sluiten. Voorts zal het gerecht in aansluiting op de rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie als belastingrechter (zie de uitspraak van 4 januari 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:4), de volgende uitgangspunten toepassen voor de vermindering van een boete wegens overschrijding van de redelijke termijn: - De boete wordt niet verminderd indien deze minder bedraagt dan Afl. 200,-. In dat geval wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
- In alle andere gevallen wordt de vermindering bepaald met behulp van de volgende tabel:
Overschrijding redelijke termijn Vermindering Maximale vermindering
0 tot 6 maanden 5 % Afl. 2.500
6 tot 12 maanden 10 % Afl. 5.000
1. tot 2 jaren 15 % Afl. 10.000
2 jaren en meer 20 % Afl. 20.000
Dat betekent voor deze zaak het volgende. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 3 juni 2022, het moment waarop de Bank het voornemen tot boeteoplegging aan appellanten bekend heeft gemaakt. Het gerecht stelt vast dat de procedure die tot deze uitspraak heeft geleid gerekend vanaf het boetevoornemen langer dan twee jaar heeft geduurd. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan de gebruikelijke termijn van twee jaar rechtvaardigen, is het gerecht niet gebleken. Dit betekent dat de redelijke termijn met ongeveer zeven maanden is overschreden. Gelet hierop en in aanmerking genomen voormelde rechtspraak, ziet het gerecht aanleiding de boete te matigen met Afl. 5.000,-.
6. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat er aanleiding is beide Nagico-entiteiten een boete op te leggen. Het gerecht bepaalt de hoogte van de boete in dit geval zelf en niet aan de hand van het stappenplan beschreven in de ‘Leidraad vaststellen van de hoogte van bestuurlijke boetes’ van 1 februari 2022, omdat toepassing van die Leidraad in combinatie met de boetesystematiek in het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving sectorale toezichtwetgeving leidt tot onaanvaardbare cumulatie van boeten. De hoogte van de op te leggen boete wordt vastgesteld op Afl. 2.195.000,-. Dat boetebedrag wordt passend en geboden geacht, gelet op alle relevante omstandigheden, waaronder de aard, ernst en duur van de overtredingen, maar ook het feit dat Nagico niet eerder is beboet (‘first offender’) en het coöperatieve gedrag van Nagico nadat de overtredingen waren vastgesteld. Het gerecht zal de in totaal op te leggen boete van Afl. 2.195.000,- splitsen en aan elke N.V. afzonderlijk een boete opleggen van Afl. 1.097.500,-.
Proceskosten en griffierecht
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan appellanten te worden teruggegeven. De Bank wordt veroordeeld in de proceskosten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van Afl. 700,- en wegingsfactor 1).