ECLI:NL:OGEAA:2025:270

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
AUA202502333 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter in geschil over vertegenwoordiging Statenlid in het buitenland

In deze zaak, die op 17 september 2025 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de vraag centraal of een Statenlid, dat als verdachte in een strafzaak is aangemerkt, de Staten van Aruba in het buitenland mag vertegenwoordigen. De eiser, een lid van de Staten, had vorderingen ingesteld tegen het Land Aruba en enkele Statenleden, omdat hij was uitgesloten van deelname aan internationale delegaties. De eiser stelde dat deze uitsluiting in strijd was met zijn rechten als Statenlid en dat hij hierdoor niet in staat was zijn kiezers effectief te vertegenwoordigen. Het Gerecht oordeelde dat de Staten als vertegenwoordigers van het Arubaanse volk het recht hebben om te beslissen wie hen in het buitenland vertegenwoordigt. De rechter benadrukte dat de burgerlijke rechter slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan ingrijpen in de bevoegdheden van de Staten. In dit geval was er geen sprake van een schending van de rechten van de eiser, aangezien hij zijn taken als Statenlid verder kon uitoefenen, ondanks de uitsluiting van internationale vertegenwoordiging. Het Gerecht wees de vorderingen van de eiser af en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen de Voorzitter van de Staten. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 17 september 2025
Behorend bij AUA202502333 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser]
te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigden: mr. D.G. Illes, mr. V.A.V. Carlo,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
te Aruba,
gedaagde sub 1, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigden: mr. G.G.M. Croes, mr. A.F.J. Caster,
[Gedaagde 1]
te Aruba,
gedaagde sub 2, hierna ook te noemen: de Voorzitter,
[Gedaagde 2],
[Gedaagde 3],
[Gedaagde 4],
te Aruba,
gedaagden sub 3 tot en met 5, hierna ook te noemen: de drie Statenleden,
gemachtigden: mr. P. De Lange, mr. R. van den Heuvel.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de akte verandering/wijziging eis;
- twee producties van de Statenleden;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van het Land;
- de pleitnota van de Statenleden;
- de mondelinge behandeling op 28 augustus 2025.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat op 17 september 2025 of zoveel eerder als mogelijk vonnis zal worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Eiser] is op 6 december 2024 gekozen als lid van de Staten van Aruba voor de Partido Patriotico di Aruba (PPA). Op 8 januari 2025 is hij door de Gouverneur beëdigd. Hij is onder andere benoemd tot lid van de Commissie Koninkrijksaangelegenheden en Buitenlandse Betrekkingen (CKABB) en van de Commissies Salud en Medio Ambiente y Turismo van het Latijns-Amerikaans parlement. Deze commissies zijn belast met de vertegenwoordiging van de Staten van Aruba in interparlementaire overlegstructuren, zoals het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) en het Parlamento Latinoamericano y Caribeño (ParLatino).
2.2
Er zijn vier fractievoorzitters in de Staten. [Eiser] is voorzitter van zijn eenmansfractie en gedaagden 3 tot en met 5 zijn ook fractievoorzitters. [Gedaagde 1] is de Voorzitter van de Staten.
2.3
Bij vonnis van dit Gerecht van 21 januari 2025 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, waarvan 319 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar plus een taakstraf van 240 uur. Tegen dit vonnis loopt een hoger beroep waarin een regiezitting in oktober 2025 is bepaald, zo deelde [eiser] op de mondelinge behandeling mede.
2.4
De Centrale Commissie van de Staten (waarvan alle Statenleden lid zijn) heeft in 2019 besloten dat een Statenlid die verdachte is in een lopende strafzaak de Staten niet kan vertegenwoordigen in het buitenland. De Commissie Huishoudelijke Aangelegenheden, waar alle Statenleden lid van zijn, heeft op 20 maart 2025 besloten deze vraag voor te leggen aan de Centrale Commissie. Op 15 april 2025 is in de Centrale Commissie van de Staten besloten dat [eiser] daarom geen deel mocht uitmaken van parlementaire delegaties die de Staten vertegenwoordigen in interregionale of internationale overlegstructuren.
2.5 [
Eiser] heeft op 17 april 2025 aan de Voorzitter van de Staten schriftelijk verzocht om het reisverbod voor Statenleden, in geval van strafrechtelijke verdenking of veroordeling, voor advies voor te leggen aan de Raad van Advies. Aan dat verzoek is geen opvolging gegeven.
2.6
Op 4 juli 2025 is [eiser] afgereisd naar Panama voor een vergadering van Parlatino. De kosten daarvan zijn door de PPA betaald. Op 8 juli 2025 is door de Staten besloten om daarom [eiser] te verwijderen uit de onder 2.1 genoemde drie commissies. Daartegen is door [eiser] bezwaar gemaakt bij zijn brief van 9 juli 2025 aan de Voorzitter van de Staten. Deze brief besluit als volgt:
“Gelet op het voorgaande verzoek ik u om dit voorstel van orde, inzake het reisverbod voor Statenleden in gevallen van verdenking of veroordeling, te onderzoeken en de PPA-fractie van een gedegen juridisch advies [GEA: door de griffie van de Staten] te voorzien. Uw advies is van groot belang voor een correcte toepassing van de Staatsregeling en het Reglement van Orde, en ter bescherming van de parlementaire democratie op Aruba.”

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert, na eiswijziging, dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
Primair,
a. het Land te bevelen het daartoe te leiden dat haar orgaan, de Staten van het Land Aruba, uitvoering geeft aan de door het Gerecht gegeven geboden en/of verboden in deze zaak; en
het Land en/of de Statenleden c.s. te verbieden uitvoering te geven aan het gemelde besluit van 20 maart 2025 alsmede alle daaruit voortvloeiende brieven en besluiten die tot gevolg hebben dat [eiser] wordt belemmerd in de normale uitoefening van taken als lid van de Staten van Aruba, totdat in een bodemprocedure hierover onherroepelijk is beslist; en/of
het Land en/of de Statenleden c.s. te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis, [eiser] onverkort toe te laten tot alle vergaderingen en activiteiten die behoren tot zijn Statenlidmaatschap, inclusief internationale vertegenwoordiging momenten en deelname aan alle commissies waarvan hij lid is of behoort te zijn, en alle handelingen te staken en gestaakt te houden die zijn functioneren als Statenlid belemmeren; en
op straffe van een dwangsom van Afl. 25.000,00 voor elke keer dat het Land en/of Statenleden c.s. de hierboven genoemde geboden en/of verboden niet (correct) mocht naleven; en
het Land en/of de Statenleden c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met rente en nakosten,
althans en subsidiair,
dat er door het Gerecht die maatregel, althans maatregelen wordt besloten die het Gerecht in goede gemoede vermeent te behoren, althans die het Gerecht naar redelijkheid en billijkheid terecht acht, althans geraden acht, opdat [eiser] onverkort toe wordt gelaten tot alle vergaderingen en activiteiten die behoren tot zijn Statenlidmaatschap, inclusief internationale vertegenwoordiging momenten en deelname aan alle commissies waarvan hij lid is of behoort te zijn, en
het Land en/of de Statenleden c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.2.
Het Land en de Statenleden concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser].
3.3
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

Standpunten
4.1 [
Eiser] voert ter onderbouwing van zijn vorderingen, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Door de uitsluiting uit de commissies kan hij zijn kiezers niet langer volledig en effectief vertegenwoordigen. Dat is in strijd met artikel III.1 van de Staatsregeling waarin staat dat de Staten het gehele Arubaanse volk vertegenwoordigen. Hierdoor ontstaat een democratisch deficit. [Eiser] kan nu niet meepraten over belangrijke voorstellen voor nieuwe Rijkswetten wat neerkomt op een schending van zijn recht op gelijke toegang tot overheidsdiensten. Er is voor de uitsluiting geen wettelijke grondslag dus is er ook sprake van schending van het legaliteitsbeginsel. Voor ministers bestaat de Landsverordening integriteit Ministers (AB 2021, no. 2023) en dat vormt wel een noodzakelijke grondslag maar voor Statenleden ontbreekt die grondslag namelijk. [Eiser] vormt maar een eenmansfractie dus hij is zelf onmachtig om het besluit tot uitsluiting terug te draaien. Hij heeft dus geen andere optie dan naar de rechter te stappen. Het besluit is een schending van zijn passief kiesrecht en negeert daarmee de wil van de 3.538 Arubanen die op hem hebben gestemd. Er is sprake van schending van IVBPR, EVRM en BUPO (i.h.b. artikel 25). Dat alles is onrechtmatig.
4.2
Het Land verweert zich, kort en zakelijk weergegeven, als volgt. Het Land is ten onrechte als gedaagde in dit kort geding betrokken. De vordering van [eiser] is in strijd met de trias politica. Het Land heeft namelijk geen enkele bemoeienis met wat de Staten beslissen over de taken van de Statenleden en dus ook niet over het reisverbod. Daar gaan de Staten zelf over; zie hun Reglement van Orde (AB 1990, no. 20). Alleen bij hoge uitzondering moet het Land wel verantwoordelijkheid nemen voor wat er in de Staten gebeurt. Net zoals de rechter terughoudendheid in dit soort kwesties moet betrachten. Volgens het Land kan hij alleen ingrijpen in kwesties rondom de Staten als een Statenlid de aan hem door de Staatsregeling toegekende bevoegdheden niet kan uitoefenen, zoals stemmen, woordvoeren, amendementen indienen e.d. Maar dat speelt allemaal niet: [eiser] doet volop mee aan het parlementair proces. Hij mag alleen niet de Staten in het buitenland vertegenwoordigen.
4.3
De Statenleden verwijzen naar hoger beroepsjurisprudentie. [1] Daarin lezen zij dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de rechterlijke taak met zich meebrengt dat de rechter zich mengt in een geschil als het onderhavige dat ziet op de uitoefening van bevoegdheden van een Statenlid. Daar doet het bepaalde in artikel 25 van het Bupo-verdrag niet aan af. Omdat de Staten zelf bepalen wie hen mag vertegenwoordigen is er geen sprake van een dergelijk zeer uitzonderlijk geval. Temeer nu sprake is van een goed voorstelbaar beleid van de Staten waar het betreft de samenstelling van de delegaties naar het buitenland. De rechter mag niet op de stoel van de Staten gaan zitten en kan dus niet beslissen dat [eiser] weer deel mag nemen aan de commissies waaruit hij verwijderd is. Dat is een evidente doorbreking van de trias politica. Nog moeilijker toewijsbaar zijn de vorderingen tegen de individuele Statenleden; dat is in strijd met artikel III.20 van de Staatsregeling waarin staat dat zij niet in rechte kunnen worden aangesproken voor wat zij in de vergaderingen van de Staten of de commissies hebben gezegd. Zie ook jurisprudentie van de Hoge Raad. [2] Artikel III.16 bepaalt dat Statenleden zonder last moeten stemmen en dat betekent dus ook geen dwangsom die [eiser] wel vordert. De Staten zijn baas in eigen huis en beslissen democratisch door stemming over hun aangelegenheden. En als bij meerderheid is besloten dat de algemene rechtsovertuiging is en blijft dat Statenleden die worden verdacht van strafbare feiten de Staten niet mogen vertegenwoordigen dan is dat de regel die de Staten hanteren en waaraan [eiser] dus gebonden is tenzij er een meerderheid is te vinden die van die regel wil afstappen. [Eiser] kan voluit gebruik maken van zijn rechten als Statenlid en bedacht moet worden dat tijdens bezoeken aan het buitenland er niet wordt gedebatteerd of gestemd zodat de maatregel hem daarvan uit te sluiten proportioneel en evenredig is. Er is geen sprake van strijd met enig mensenrechtenverdrag. Zelfs al zouden de grondrechten van [eiser] zijn geschonden dan nog kan de rechter niet ingrijpen omdat daardoor de machtenscheiding zou worden doorbroken. [3]
Spoedeisend belang
4.4
Het spoedeisend belang is met de aard van de vorderingen gegeven.
Ontvankelijkheid
4.5
De bevoegdheid om als procespartij in een burgerlijk geding op te treden komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen en niet aan organen van rechtspersonen. Eiser zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tegen de Voorzitter van de Staten [gedaagde 1]. In zijn vorderingen tegen de andere gedaagden (het Land als publiekrechtelijke rechtspersoon) en de individuele Statenleden (als natuurlijke personen) is [eiser] wel ontvankelijk.
Bevoegdheden en taak van de burgerlijke rechter
4.6 [
Eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de overige gedaagden hem hebben beperkt in onder meer zijn rechten op grond van artikel 25 Bupo-verdrag en dat zij daardoor onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven, nu het hier gaat om een geschil over een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel VI.3 van de Staatsregeling van Aruba. Het beginsel van de scheiding der machten brengt niet mee dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen als de onderhavige.
4.7
De scheiding der machten brengt echter wél mee dat de rechter uiterste terughoudendheid moet betrachten bij de beoordeling van geschillen die betrekking hebben op het functioneren van de Staten en van Statenleden. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechterlijke taak meebrengen dat de rechter zich in een dergelijk geschil mengt. Het bepaalde in art. 25 Bupo-verdrag doet daar niet aan af.
Beoordeling
4.8
Voor de terughoudendheid van de burgerlijke rechter bestaat een goede reden en die is gelegen in de welbekende, maar daarom niet minder belangrijke, trias politica dat de basis vormt van de democratische rechtsstaat. Zoals de Statenleden geen invloed hebben op de totstandkoming van een rechterlijk vonnis is het evenmin de bedoeling dat rechters zich mengen in zaken die tot het domein van de Staten behoren. En dat geldt ook voor de uitvoerende macht, in casu het Land, dat zich daar evenmin in mag mengen. Dat is eigenlijk alleen anders, zoals in hoger beroep door het Gemeenschappelijk Hof is overwogen in 2015 (zie voetnoot 1), als sprake is van een zeer uitzonderlijk geval. Dat is inherent aan de democratische rechtstaat waarin de drie staatsmachten erop moeten kunnen vertrouwen dat ieder van de staatsmachten zoveel als mogelijk zich behoorlijk van zijn taak kwijt (uitgangspunt is constitutioneel vertrouwen). Als de drie staatsmachten zonder dat daartoe een zeer dwingende noodzaak bestaat zich begeven op elkaars terrein zet dat de bijl aan de wortel van de democratische rechtsstaat waarin aan de democratisch gekozen Staten het primaat van politieke besluitvorming toekomt.
4.9
Anders dan [eiser] stelt is het Gerecht niet van oordeel dat hij in zijn rechten en bevoegdheden als Statenlid wordt beknot. Het Land zowel als de Statenleden wijst er terecht op dat [eiser] voluit zijn rechten en bevoegdheden kan uitoefenen en dat hij dat feitelijk ook doet. Daarom is er geen sprake van een democratisch tekort. Ook niet omdat de Staten, als rechtsgeldig gekozen volksvertegenwoordigers, in meerderheid hebben gekozen voor handhaving van de beleidslijn dat Statenleden die verdacht van worden van strafbare feiten de Staten in het buitenland niet mogen vertegenwoordigen. Dat, zoals de drie Statenleden aanvoeren, daarvoor een goede reden bestaat wil het Gerecht aannemen maar hoeft het Gerecht niet te beoordelen omdat de Staten dit zelf hebben en mochten besluiten nadat [eiser] had gevraagd daarover opnieuw te beraadslagen. Daarbij komt betekenis toe aan artikel III.1 van de Staatsregeling: “De Staten vertegenwoordigen het gehele Arubaanse volk.” En als de Staten als vertegenwoordiger van het gehele Arubaanse volk besluiten dat een Statenlid als verdachte van een strafbaar feit hen (en dus het Arubaanse volk) in het buitenland niet mag vertegenwoordigen is daarmee het laatste woord gezegd totdat een meerderheid van de Staten daar anders over denkt en de beleidslijn verandert. Omdat [eiser] alle bevoegdheden als vermeld in de Staatsregeling als Statenlid mag uitoefenen (stemmen, interpelleren, initiatiefwetsvoorstellen indienen enz.) is geen sprake van schending van enig grondrecht. Temeer omdat tijdens buitenlandse reizen deze bevoegdheden door hem juist niet kunnen worden uitgeoefend.
4.1
Aan [eiser] kan natuurlijk worden toegegeven dat het deelnemen aan delegaties naar het buitenland tot zijn takenpakket als Statenlid hoort en dat het verbod, maar ook het besluit om hem te verwijderen uit de drie commissies, de uitvoering van zijn takenpakket belemmert. Het Gerecht begrijpt echter dat die verwijdering noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat [eiser] de Staten in het buitenland niet vertegenwoordigt waar hij eerder de vaste beleidslijn van de Staten op eigen initiatief en op kosten van de PPA heeft overtreden. Zoals hiervoor overwogen, zijn de Staten baas in eigen huis en mogen zij dergelijke regels opstellen en handhaven. De burgerlijke rechter zal slechts bij hoge uitzondering kunnen ingrijpen, zoals mogelijk als een Statenlid aannemelijk kan maken dat hij zijn in de Staatsregeling gewaarborgde voormelde bevoegdheden niet kan uitoefenen in de zin van artikel 25 Bupo-verdrag. Daarvan is, zoals hierover overwogen, geen sprake.
4.11
Hiermee is gegeven dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De overige verweren van het Land en de drie Statenleden hoeven niet te worden beoordeeld.
4.12
Als in ongelijk gestelde partij wordt [eiser] in de proceskosten en nakosten veroordeeld zoals na te melden. Aan het Land wordt geen salaris gemachtigde toegekend omdat het zijn belangen in dit kort geding door een van zijn ambtenaren heeft laten behartigen.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen gedaagde sub 2;
5.2
wijst de vorderingen van [eiser] tegen de andere gedaagden af;
5.3
veroordeelt [eiser] in de kosten van het Land, begroot op nihil en in de kosten van de vier Statenleden, begroot op Afl. 1.250,00 aan salaris gemachtigde, en voor het overige op nihil, te verhogen met Afl. 250,00 aan vergoeding voor nakosten en verder met Afl. 150,00 in geval van betekening van dit vonnis aan [eiser] indien en voorzover hij na aanschrijving veertien kalenderdagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan deze proceskostenveroordeling te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 17 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.GHvJ 22 september 2015, ECLI:NL:OGHACMB:2015:57
2.HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2302
3.GEA Curacao, 11 augustus 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:195