ECLI:NL:HR:2011:BQ2302
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Parlementaire immuniteit voor uitlatingen tijdens Statenvergadering; art. III.20 Staatsregeling Aruba, art. 6 EVRM
In deze zaak, die op 17 juni 2011 door de Hoge Raad is behandeld, staat de parlementaire immuniteit centraal, zoals vastgelegd in artikel III.20 van de Staatsregeling van Aruba. De zaak betreft uitlatingen die zijn gedaan door [verweerder], een minister van Aruba, tijdens een Statenvergadering op 1 juni 2009, waarin hij [verzoeker], een lid van de Staten en lid van een oppositiepartij, beschuldigde van pedofilie. [Verzoeker] had eerder een verzoek ingediend om [verweerder] te vervolgen voor smaad, maar het gerecht in eerste aanleg en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben zijn vorderingen afgewezen op basis van de parlementaire immuniteit.
De Hoge Raad oordeelt dat de parlementaire immuniteit een beperking vormt van het recht op toegang tot de rechter, maar dat deze immuniteit een legitiem doel dient: het beschermen van de vrije meningsuiting in het parlement en het handhaven van de scheiding der machten. De Hoge Raad stelt dat het niet verenigbaar is met dit doel dat de rechter zich zou bemoeien met de beoordeling van de toelaatbaarheid van uitlatingen die in het parlement zijn gedaan. De Hoge Raad bevestigt dat de immuniteit niet beperkt is tot uitingen die verband houden met democratische controle op het bestuur, maar breder moet worden geïnterpreteerd.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van [verzoeker] en oordeelt dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters juist zijn. [Verzoeker] wordt in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van parlementaire immuniteit in de democratische rechtsstaat en de bescherming van de vrije meningsuiting van parlementariërs.