In deze zaak heeft eiser, wonend te Curaçao, een kort geding aangespannen tegen 19 Statenleden en verschillende instanties, met als doel hen te bevelen deel te nemen aan een Statenvergadering. Deze vergadering was bedoeld om de geloofsbrieven van een nieuw benoemd Statenlid te onderzoeken, ter opvulling van een vacante zetel. De vorderingen van eiser zijn grotendeels afgewezen, omdat er onvoldoende rechtvaardiging was voor het doorbreken van de machtenscheiding, ondanks de schending van fundamentele rechten van eiser. De vordering tegen het Statenlid dat toezegde vrijwillig naar de vergadering te gaan, werd wel toegewezen.
Het procesverloop begon met een verzoekschrift op 29 juli 2020, gevolgd door verschillende pleitnotities en producties. De behandeling vond plaats op 7 augustus 2020. De rechter oordeelde dat de Statenleden niet verplicht zijn om mee te werken aan het quorum, maar dat de Staten wel de geloofsbrieven van de nieuwbenoemde leden moeten onderzoeken. De rechter benadrukte dat de scheiding der machten gerespecteerd moet worden en dat de rechterlijke inmenging in dit geval niet gerechtvaardigd was. De vordering van eiser werd afgewezen, met uitzondering van de vordering tegen gedaagde sub 5, die werd veroordeeld om mee te werken aan de behandeling van de geloofsbrieven.
De uitspraak werd gedaan op 11 augustus 2020 door mr. K.A.M. Lasten, die oordeelde dat de proceskosten gecompenseerd moesten worden, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak benadrukt de complexiteit van de interactie tussen de rechterlijke macht en de politieke processen binnen de Staten van Curaçao.