ECLI:NL:OGEAC:2020:195

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
CUR202002249
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot deelname Statenleden aan vergadering voor onderzoek geloofsbrieven nieuw Statenlid

In deze zaak heeft eiser, wonend te Curaçao, een kort geding aangespannen tegen 19 Statenleden en verschillende instanties, met als doel hen te bevelen deel te nemen aan een Statenvergadering. Deze vergadering was bedoeld om de geloofsbrieven van een nieuw benoemd Statenlid te onderzoeken, ter opvulling van een vacante zetel. De vorderingen van eiser zijn grotendeels afgewezen, omdat er onvoldoende rechtvaardiging was voor het doorbreken van de machtenscheiding, ondanks de schending van fundamentele rechten van eiser. De vordering tegen het Statenlid dat toezegde vrijwillig naar de vergadering te gaan, werd wel toegewezen.

Het procesverloop begon met een verzoekschrift op 29 juli 2020, gevolgd door verschillende pleitnotities en producties. De behandeling vond plaats op 7 augustus 2020. De rechter oordeelde dat de Statenleden niet verplicht zijn om mee te werken aan het quorum, maar dat de Staten wel de geloofsbrieven van de nieuwbenoemde leden moeten onderzoeken. De rechter benadrukte dat de scheiding der machten gerespecteerd moet worden en dat de rechterlijke inmenging in dit geval niet gerechtvaardigd was. De vordering van eiser werd afgewezen, met uitzondering van de vordering tegen gedaagde sub 5, die werd veroordeeld om mee te werken aan de behandeling van de geloofsbrieven.

De uitspraak werd gedaan op 11 augustus 2020 door mr. K.A.M. Lasten, die oordeelde dat de proceskosten gecompenseerd moesten worden, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak benadrukt de complexiteit van de interactie tussen de rechterlijke macht en de politieke processen binnen de Staten van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
wonend te Curacao,
eiser in kort geding,
gemachtigden: mrs. M.F. Bonapart, G.B. Steward en S.X.T. Hato,
tegen

1.de openbare rechtspersoon Het Land Curaçao,

2. de Staten van het Land Curaçao,

3. de Voorzitter van de Staten van het Land Curaçao,

4. [gedaagde sub 4],

5. [gedaagde sub 5],

6. [gedaagde sub 6],

7. [gedaagde sub 7],

8. [gedaagde sub 8],

9. [gedaagde sub 9],

10. [gedaagde sub 10],

11. [gedaagde sub 11],

12. [gedaagde sub 12],

13. [gedaagde sub 13],

14. [gedaagde sub 14],

15. [gedaagde sub 15],

16. [gedaagde sub 16],

17. [gedaagde sub 17],

18. [gedaagde sub 18],

19. [gedaagde sub 19],

20. [gedaagde sub 20],

21. [gedaagde sub 21],

22. [gedaagde sub 22],

23. [gedaagde sub 23],

zetelend en wonend te Curaçao,
gedaagden in kort geding,
gemachtigden gedaagde sub 1: mrs. F.B.M. Kunneman en M.R.B. Gorsira,
gemachtigde gedaagden sub 2, 3, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 20: mr. L.M. Virginia,
gemachtigde gedaagden sub 4, 8 en 9: mr. C.A. Peterson,
gemachtigde gedaagde sub 5: mr. S.F. Osepa,
gemachtigden gedaagden sub 7, 19, 21, 22, 23: mrs. S.P. Osepa en M.T.J. Cicilia,
gedaagde sub 6 procedeert in persoon.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift ingediend op 29 juli 2020;
- de zaaksregie-emails van het gerecht aan partijen van 29, 30 en 31 juli 2020;
- de op 5 augustus 2020 per email ingekomen pleitnotities van de gemachtigden;
- de op 5 augustus 2020 per email ingekomen nadere producties zijdens partijen;
- de email van de griffier aan de gemachtigden van 5 augustus 2020;
- op 6 augustus 2020 per email ingekomen conclusies van repliek en dupliek en nadere producties.
Het kort geding is behandeld op 7 augustus 2020. Partijen en hun gemachtigden hebben het woord gevoerd.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In dit kort geding wordt het volgende als vaststaand aangenomen:
2.1
Op 20 juni 2020 is de heer [de heer X] overleden waardoor er in de Staten een zetel vrij is gekomen. Op 22 juni 2020 heeft de Voorzitter van de Staten de Voorzitter van het Hoofdstembureau van dit overlijden bericht.
2.2
De Voorzitter van de Hoofdstembureau bericht de Staten op 29 juni 2020 dat de eerstvolgende kandidaat op de lijst, [mevrouw Y] (hierna: [Y]), als gekozene aan de beurt is om tot de Staten te worden toegelaten.
2.3
Bij brief van 7 juli 2020 bericht [Y] het Hoofdstembureau dat zij haar
verkiezing als Statenlid aanneemt. Tijdens de openbare vergadering van de Staten van 17 juli 2020 worden de geloofsbrieven van [Y] goedgekeurd.
2.4
Bij brief van 17 juli 2020 verzoekt [Y] aan de Gouverneur om haar in de gelegenheid te stellen de eed af te leggen.
2.5
Bij brief van 21 juli 2020 heeft [Y] aan de voorzitter van de Staten bericht dat zij afstand doet van haar Statenzetel en deze weer inlevert. De Voorzitter van de Staten geeft bij brief van dezelfde dag kennis van dit ontslag aan het Hoofdstembureau.
2.6
Bij brief van 22 juli 2020 bericht de Voorzitter van het Hoofdstembureau de Staten dat de eerstvolgende kandidaat op de lijst, de heer [eiser] (hierna: eiser), als
gekozene aan de beurt is om tot de Staten te worden toegelaten. Vervolgens bericht de
Voorzitter van het Hoofdstembureau bij brieven van dezelfde datum aan zowel de Staten als aan de Griffier van de Staten dat eiser zijn verkiezing tot lid van de Staten aanneemt.
2.7
Bij de opening van de openbare vergadering van de Staten van 24 juli 2020, met
onder meer als ingekomen stukken de geloofsbrieven van eiser, constateert de Voorzitter van de Staten dat het vereiste quorum ontbreekt. De Statenvergadering heeft daardoor geen doorgang gevonden.
2.8
De Statenleden worden door de Griffier opnieuw opgeroepen voor een vergadering voor 27 juli 2020 waar de geloofsbrieven van eiser wederom zouden worden behandeld. Ook deze vergadering gaat niet door omdat aan het vereiste quorum niet is voldaan. Op
diezelfde dag worden de Statenleden opnieuw opgeroepen voor een vergadering op
31 juli 2020, wederom met als ingekomen stukken de geloofsbrieven van eiser.
2.9
Op 29 juli 2020 heeft de gouverneur aan de voorzitter van de Staten, voor zover van belang, het volgende bericht:
“ Naar aanleiding van de gesprekken die ik gisteren heb gevoerd met de fractieleiders van de in de Staten vertegenwoordigde partijen, is mij gebleken dat er bij een aantal fracties een misverstand leeft over de positie van [mevrouw Y], nadat haar geloofsbrieven in de Statenvergadering van 17 juli 2020 waren goedgekeurd en de Staten tot haar toelating als lid van de Staten hadden besloten.(…)
Op grond van artikel 124 van het Kiesreglement van de Staten, kan een lid van de Staten “te allen tijde” ontslag nemen. Gelet op het ontslag van [mevrouw Y] was er daarom geen noodzaak meer voor het afleggen van de eed en kwam de afspraak voor de beëdiging daarmee te vervallen. Daarom was er ook geen aanleiding voor mij om aan u en de voorzitter van het Hoofdstembureau te berichten dat [mevrouw Y] niet was verschenen voor de beëdiging. De situatie als bedoeld in artikel 126, vierde lid, van het Kiesreglement, was dan ook niet aan de orde. [mevrouw Y] had immers al ontslag genomen als Statenlid. Ik stel, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het proces voor de beëdiging van Statenleden, vast dat [mevrouw Y] daarom niet alsnog op een later tijdstip voor beëdiging in aanmerking zou kunnen komen voor de zetel waarvoor zij bij besluit van 17 juli 2020 door de Staten was toegelaten. Daarmee is de betreffende zetel in de Staten (wederom) vacant gekomen.(…)”.
2.1
Op 31 juli 2020 constateert de Voorzitter van de Staten bij de opening van de vergadering dat aan de vereiste quorum wederom niet is voldaan. De Statenleden zijn opnieuw opgeroepen voor een vergadering van 11 augustus 2020.

3.De vordering en het verweer

3.1
Eiser vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, te bevelen:
- voor wat het Land betreft: dat het Land het daartoe geleid dat haar orgaan, de Staten van het Land Curaçao, uitvoering geeft aan de aan de door het gerecht gegeven bevelen;
- voor wat de Staten betreft: dat dit (staats)orgaan van de openbare rechtspersoon het Land Curaçao wordt bevolen dat zij haar medewerking verleent aan de behandeling van de geloofsbrieven van eiser en bijzonderlijk ook dat zij er aan meewerkt dat de Voorzitter uit haar midden de Commissie ter onderzoek van de geloofsbrieven van eiser onverwijld instelt en dat deze Commissie ook aangeeft dat zij ook onverwijld de Staten (door tussenkomst van de Statenvoorzitter) bericht omtrent de onderzoeksbevindingen terwijl de Statenleden daaropvolgend en ook onverwijld en gestadig beraadslagen en beslissen ter toelating van eiser tot de Staten van het Land Curaçao.
- voor wat de Voorzitter betreft, wederom (en binnen 24 uren na het wijzen van uw daartoe strekkend vonnis) over te gaan tot de oproep voor een vergadering van de Staten van het Land Curaçao waarbij als agendapunt geldt de behandeling en. besluitvorming van de geloofsbrieven van eiser, en verder, tijdens de vorengenoemde Statenvergadering over te gaan tot de instelling van de daartoe voorgeschreven Commissie van onderzoek van geloofsbrieven en na ontvangst van de bevindingen van de onderzoekscommissie daarover te berichten aan de daartoe bijeengekomen Statenvergadering.
- voor wat de Statenleden betreft: ieder van hen, derhalve individueel, te bevelen om gevolg te geven aan de voornoemde oproep der Statenvergadering teneinde aldaar en alsdan, onverwijld en gestadig, te beraadslagen en te oordelen terzake de geloofsbrieven van eiser en aldus op zijn verzoek tot toelating tot de Staten van het Land Curaçao te beslissen.
althans en subsidiair,
- dat er door het gerecht tot die maatregel, althans maatregelen wordt besloten die het gerecht in goede gemoede vermeent te behoren, althans die het gerecht naar redelijkheid en billijkheid terecht acht, althans geraden acht, tot de toelating van eiser tot de Staten van de openbare rechtspersoon het Land Curaçao.
alles met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2
Gedaagden hebben verweer gevoerd.
3.3
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisendheid
4.1
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
ontvankelijkheid
4.2
De bevoegdheid om als procespartij in een burgerlijk geding op te treden komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen, en dus niet aan organen van rechtspersonen. Eiser zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen tegen de voorzitter van de Staten en tegen de Staten. In zijn vorderingen tegen het Land - zijnde een rechtspersoon - en tegen de individuele Statenleden - zijnde natuurlijke personen - kan eiser wel worden ontvangen.
bevoegdheid en taak van de burgerlijke rechter
4.3
Ten aanzien van de bevoegdheid en de taak van de burgerlijke rechter geldt het volgende, in lijn met de uitspraak van het gemeenschappelijk hof van 22 september 2015, ECLI:NL:OGHACMB:2015:57
[eisers] vs [gedaagde 1] & het Land Curacao.
4.4
Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagden hem hebben beperkt in onder meer zijn rechten ex art. 25 Bupo-verdrag en dat zij daardoor onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven, nu het hier gaat om een geschil over een burgerlijke zaak als bedoeld in art. 99 lid 1 sub a van de Staatsregeling van Curaçao. Het beginsel van de scheiding der machten brengt niet mee dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen als de onderhavige.
4.5
De scheiding der machten brengt echter wel mee dat de rechter uiterste terughoudendheid moet betrachten bij de beoordeling van geschillen die betrekking hebben op het functioneren van de Staten en van Statenleden. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechterlijke taak meebrengen dat de rechter zich in een dergelijk geschil mengt. Het bepaalde in art. 25 Bupo-verdrag doet daar niet aan af.
inhoudelijke beoordeling
4.6
Juist is de stelling van eiser dat hij ingevolge het Kiesreglement - indien aan de formaliteiten met betrekking tot zijn zogenoemde geloofsbrieven is voldaan - als democratisch verkozen volksvertegenwoordiger heeft te gelden, als opvolger van wijlen Statenlid [X]. Voor het voorgeschreven ‘onderzoek’ van de geloofsbrieven is echter wel vereist dat een Statenvergadering wordt gehouden. Ingevolge artikel 56 Staatsregeling kan alleen rechtsgeldig beraadslaagd en besloten worden indien tenminste elf Statenleden aan de vergadering deelnemen. Uit artikel 3 van het Reglement van Orde volgt dat de procedure vervolgens is dat de voorzitter van de Staten een commissie instelt en dat die commissie de geloofsbrieven beoordeelt (identiteit, nationaliteit, meerderjarigheid etc). Artikel 47 Staatsregeling bepaalt dat de Staten de geloofsbrieven onderzoeken van de nieuwebenoemde leden en dat de Staten met inachtneming van bij landsverordening te stellen regels beslissen over geschillen die met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen. Die regels zijn opgenomen in het Kiesreglement, waarbij de afwijzingsgronden limitatief zijn opgesomd in de artikelen 113, 115 en 117. Indien van een van die gronden geen sprake is, is het lidmaatschap van de Staten definitief.
4.7
Gedaagden sub 4, 8 en 9, gedaagde sub 5 en gedaagden sub 6, 7, 19, 21, 22 en 23 hebben tot dusver niet meegewerkt aan het voor een Statenvergadering benodigde quorum van elf aanwezigen, waardoor eiser nog niet als Statenlid kan aantreden.
4.8
Gedaagde sub 5 heeft de bevoegdheid van het gerecht om over de vorderingen te oordelen aanvankelijk weersproken. Volgens gedaagde sub 5 behoort deze kwestie binnen het bestek van de Staten te worden afgehandeld. Inhoudelijk heeft gedaagde sub 5 vervolgens echter als verweer aangevoerd dat eiser voorbarig is met zijn wens om tot het parlement toe te treden, omdat de termijn van vier weken ‘wachttijd’ na de aanmelding van [Y], de vorige kandidaat voor de vacante zetel van [X], nog niet is verstreken. Gedaagde sub 5 stelt dat zij verduidelijking heeft verzocht over de toepasselijkheid van de artikelen 124 en 126 Kiesreglement, maar deze uitleg niet heeft gekregen, althans dat daarover nimmer een Statenvergadering is uitgeroepen. Zij wenst een oordeel van het gerecht over de juridische uitleg en toepassing van deze artikelen.
4.9
Zoals door de rechter ter zitting reeds mondeling uiteengezet, is artikel 126 Kiesreglement naar het oordeel van het gerecht hier niet van toepassing. Uit het systeem van de wet volgt dat een door het Hoofdstembureau tot lid van de Staten verkozene, reeds als lid van de Staten wordt aangemerkt. Zo bepaalt artikel 47 van de Staatsregeling dat de Staten de geloofsbrieven van de ‘nieuwbenoemde leden’ onderzoeken en bepaalt artikel 124 van het Kiesreglement dat ‘een lid van de Staten, tot wiens toelating is besloten, te allen tijde ontslag kan nemen’. [Y] was gelet op het voorgaande dus al lid van de Staten en tot haar toelating was eveneens reeds besloten. [Y] heeft dus op juiste wijze haar ontslag ingediend, door kennisgeving hiervan bij brief van 21 juli 2020 aan de voorzitter van de Staten. De wachttijd van artikel 126 Kiesreglement is reeds daarom niet aan de orde.
4.1
De onduidelijkheid die aanvankelijk heeft kunnen bestaan over de status van de aanmelding van [Y] is inmiddels weggenomen. Blijkens het schrijven van 21 juli 2020 van [Y] aan de Statenvoorzitter, heeft zij per die datum afgezien van vervulling van de zetel van wijlen [X] en van de daartoe vereiste beëdiging. [Y] heeft conform artikel 124 Kiesreglement ontslag genomen en dit schriftelijk bericht aan de voorzitter van de Staten. Hiermee is de 21ste plaats in de Staten per datum ontslag weer opengevallen.
4.11
Met het voorgaande is het door gedaagde sub 5 verlangde rechterlijk oordeel over de toepasselijkheid van de artikelen 124 en 126 Kiesreglement gegeven. Daarmee staat voor haar de weg vrij om, conform haar toezegging ter zitting, aan de eerstvolgende Statenvergadering deel te nemen om de behandeling van de geloofsbrieven van eiser mogelijk te maken. De tegen gedaagde sub 5 gerichte vordering is dan ook toewijsbaar.
4.12
Gedaagden sub 4, 6, 7, 8, 9, 19, 21, 22 en 23 hebben zich op het standpunt gesteld dat zij niet gehouden zijn mee te werken aan het bewerkstelligen van een quorum. Zij stellen in de kern dat de regering en de coalitiepartijen hen als leden van de oppositie bij herhaling en voortduring heeft gebruuskeerd en genegeerd, en dat zij niet genegen zijn eraan mee te werken dat de coalitie met de komst van eiser (zoals voorafgaand aan het overlijden van [X] en het ‘shipjumpen’ van gedaagde sub 21) op een meerderheid in de Staten kan rekenen. Zij stellen hun deelname aan de vergaderingen van de Staten, althans de weigering daartoe, als politiek machtsmiddel te gebruiken tegen de Statenleden die de coalitie vormen en achten zich daartoe tevens gerechtigd. Wat deze gedaagden betreft worden nieuwe verkiezingen uitgeschreven.
4.13
Het gerecht stelt voorop dat aan de Staten geen beslissingsbevoegdheid toekomt met betrekking tot de vraag of eiser mag plaatsnemen in het parlement. Dat is door de kiezer beslist bij de verkiezingen van 2017. Artikel 119 kiesreglement bepaalt dat in een opengevallen plaats moet worden voorzien. Bovendien bepaalt het Hoofdstembureau wie de opengevallen plaats vervult. Daar gaan de Staten niet over. Die gaan alleen over de geloofsbrieven en het Kiesreglement bepaalt limitatief de gronden voor afwijzing. Als de geloofsbrieven van eiser in orde zijn – en er zijn geen aanwijzingen dat dat niet het geval is – is het Statenlidmaatschap van eiser een feit.
4.14
Wat wel ter beoordeling van de Staten is, is of zij deelnemen aan een vergadering en daarmee rechtsgeldige besluitvorming al dan niet mogelijk maken. Door de drie met het oog op de toelating van eiser aangekondigde vergaderingen te boycotten, hebben de betreffende Statenleden - om veelal politieke beweegredenen - gebruik gemaakt van deze aan hen toekomende bevoegdheid.
4.15
De Staatsregeling schrijft dwingend voor dat de Staten bestaat uit 21 zetels. Zoals hiervoor reeds uiteengezet bepaalt het Kiesreglement dat in een opengevallen plaats moet worden voorzien en dat het Hoofdstembureau bepaalt wie van de deelnemers aan de verkiezingen die opengevallen plaats vervult. Aan de nog zittende statenleden komen in dezen geen bevoegdheden toe. Door de bezetting van de opengevallen zetel van Statenlid [X] tegen te werken, gebruiken de Statenleden hun bevoegdheid om al dan niet ter vergadering te verschijnen om een volksvertegenwoordiger uit de Staten te weren. Daarmee wordt niet alleen eiser buiten het democratisch proces gehouden, maar ook de burgers wiens stem hij vertegenwoordigt. Eiser stelt op goede grond dat op deze wijze (de invulling van) zijn passief kiesrecht wordt geschonden.
4.16
Dan rest de vraag of er sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld onder 4.5 van dit vonnis, dat optreden dan wel inmenging van de rechter rechtvaardigt. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend. Van het handelen van de betreffende gedaagden kan men vanalles vinden, en niet uit te sluiten is dat dit jegens eiser als onrechtmatig kwalificeert, maar de hiervoor bedoelde uiterste terughoudendheid die de burgerlijke rechter past in geschillen over het functioneren van de Staten en de Statenleden is juist hier, waar het optreden van de Statenleden welbewust en politiek gedreven is, geboden. Door hierin in te grijpen, zou de rechter de machtenscheiding doorbreken. Daarvoor bestaat naar voorshands oordeel onvoldoende rechtvaardiging, ook niet nu met eiser moet worden aangenomen dat zijn fundamentele rechten (en die van de kiezers die eiser wordt geacht te vertegenwoordigen) worden geschonden. Een staatsrechtelijke fout - het buitensluiten van een deel van de kiezers - moet niet beantwoord worden met een andere staatsrechtelijke fout - het doorbreken van de scheiding der machten. Dit geldt te meer nu er nog politieke wegen zijn die bewandeld kunnen worden. Partijen hebben zelf al de mogelijkheid genoemd van het uitschrijven van nieuwe verkiezingen, het voortgaan met een regering die niet op een meerderheid kan rekenen binnen de Staten of het aansturen op een Algemene Maatregel van Rijksbestuur. De vorderingen tegen gedaagden sub 4, 6, 7 8, 9, 19, 21, 22 en 23 zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.
4.17
Gelet op het voorgaande komen ook de vorderingen tegen de overige Statenleden, gedaagden sub 2, 3, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 20 niet voor toewijzing in aanmerking. Dat geldt ook voor de vordering tegen het Land, nu niet goed valt in te zien met welke aan het Land op te leggen maatregel eiser geholpen zou zijn.
Slotsom en kosten
4.18
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. Gelet op de aard en uitkomst van de zaak, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.Beslissing

Het gerecht,
rechtdoende in kort geding:
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen gedaagden sub 2 en 3;
- veroordeelt gedaagde sub 5 om op de eerstvolgende Statenvergadering mee te werken aan de behandeling van het verzoek tot toelating van eiser tot de Staten van het Land Curaçao;
- verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. Lasten, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.