ECLI:NL:OGEAA:2024:211

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
AUA202400897
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. P.A.M. Pijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing Toeristenheffing en opgewekt vertrouwen bij reserveringen voor verblijven na tariefverhoging

In deze zaak heeft belanghebbende op 14 februari 2023 haar aangifte Toeristenheffing (TH) ingediend voor de maand januari 2023, met een verschuldigd bedrag van Afl. 519.662,73, berekend op basis van een tarief van 12,5%. Belanghebbende kwam in bezwaar tegen deze aangifte, met de stelling dat het belastbare feit voor de TH het moment van reservering en betaling is, en dat er sprake is van opgewekt vertrouwen op basis van toezeggingen van de Inspecteur. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur een toezegging heeft gedaan dat voor reserveringen en betalingen vóór 1 januari 2023, het oude tarief van 9,5% van toepassing is voor verblijven na deze datum. De Inspecteur heeft deze toezegging niet tijdig herroepen, waardoor het vertrouwen van belanghebbende gerechtvaardigd was. Het Gerecht concludeert dat de belasting die op aangifte is voldaan voor januari 2023 verminderd dient te worden naar Afl. 399.790,35, wat resulteert in een teruggaaf van Afl. 119.872,38. De zaak betreft dus de vraag naar het belastbare feit en het heffingsmoment voor de TH, en of er sprake is van opgewekt vertrouwen.

Uitspraak

Uitspraak van 23 september 2024
BBZ nr. AUA202400897
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 14 februari 2023 haar aangifte Toeristenheffing (hierna: TH) ingediend over de maand januari 2023 met een verschuldigd bedrag aan TH van Afl. 519.662,73. Dit bedrag aan toeristenheffing is berekend op basis van de ontvangen vergoedingen, belast tegen een tarief van 12,5%. Op 15 februari 2023 heeft belanghebbende de toeristenheffing over de maand januari 2023 voldaan.
1.2
Belanghebbende is op 16 maart 2023 in bezwaar gekomen tegen de eigen aangifte TH voor de maand januari 2023.
1.3
Belanghebbende is op 18 maart 2024 in beroep gekomen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.4
De Inspecteur heeft op 28 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
1.5
Op 8 augustus 2024 heeft belanghebbende gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen [A], [B], [C], [D], [E] en [F], alsmede, ter bijstand aanwezig, [G] van Aruba Hotel and Tourism Association (AHATA). Namens de Inspecteur is verschenen [H], [I] en [J].
1.7
Zowel de gemachtigde van belanghebbende als de Inspecteur hebben ter zitting een pleitnota ingebracht en voorgedragen.
1.8
Ter zitting heeft de Inspecteur de uitspraak op bezwaar willen uitreiken. Het Gerecht heeft de uitspraak op bezwaar als zijnde tardief aangemerkt en die uitspraak niet tot de stukken van het geding gerekend.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert het [Hotel Q] ([hotel]). [Hotel] is lid van AHATA. De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan onder andere uit het tegen vergoeding ter beschikking stellen van hotelruimtes aan logeergasten.
2.2
Het tarief voor de TH (voorheen Logeerbelasting genaamd) bedroeg vanaf inwerkingtreding 5% en wijzigde hierna naar 6% tot en met eind april 2010. Daarna is het tarief per 1 mei 2010 aangepast naar 7,5% en verder verhoogd naar 9,5% per 1 september 2010. Tenslotte is het tarief in het kader van het Belastingplan 2023 verhoogd per 1 januari 2023 naar 12,5%. Het Belastingplan heeft op 22 december 2022 kracht van wet/verordening gekregen.
2.3
Als gevolg van een kennelijke onduidelijkheid met betrekking tot de verhoogde heffing per 1 januari 2023 heeft [G] op 27 december 2022 per e-mail contact opgenomen met [I], [Directeur van een bestuursorgaan] en (vermeld in de Cc) [H], met de vraag of er een (niet gepubliceerde) overgangsregeling bestaat voor reserveringen die zijn gemaakt en betaald tot en met 31 december 2022 voor verblijven die zullen plaatsvinden vanaf 1 januari 2023. Genoemde e-mail luidt voor zover hier van belang als volgt:
“Bon dia [I],
I hope you had a very nice Christmas.
The accommodations are seeking clarity om the increase of the tourism levy (toeristenheffing) and wondering if there is an exemption for bookings that were already sold at the old rate (a transition rule).
I am not sure if the Government has enacted the change yet, but hotels only have a couple of days to make the changes, so clarity would be very helpful.
Could you assist?
(…).”
2.4
Op 28 december 2022 benadert [G] opnieuw [I], ditmaal via Whatsapp. Het tussen hen in het Papiaments gevoerde ‘gesprek’ betreft, voor zover van belang (vertaald in het Nederlands), het volgende:
“([G] 13:55)
Goedemiddag!! Ben je op vakantie? Hotels zijn in paniek op zoek naar duidelijkheid over de TH van 12,5%. Alleen geldig bij nieuwe verkopen vanaf 1 jan. En niet voorboekingen waar klanten al voor 1 jan betaald hebben. Sorry dat ik stoor als je op vakantie bent. Op zoek naar mensen om uit te leggen.
([G] 13:56)
In 3 dagen moet alles in orde zijn voor de gasten.
([I] 14:11, uitgeschreven voicegesprek)
Hoi [G] goedemiddag. Hoe gaat het? Is alles oké? Ik heb vanochtend je e-mail gelezen. Ik ben op vakantie. Ik kan mijn e-mails zien. Ik was onderweg. Ik ben nog niet thuis, maar zal je straks antwoorden. Even snel: voor alle boekingen die al hebben plaatsgevonden en toeristen hebben betaald of gasten hebben betaald tegen oude tarieven, blijven de oude tarieven van toepassing. Het nieuwe tarief is van toepassing voor boekingen vanaf 1 januari 2023. Nieuwe boekingen. Uhm, en als je ook vóór de wetswijziging een boeking hebt gemaakt, en de betaling is tegen, hoe zeg je dat, de geldende tarieven. Er is een overgangsbepaling opgenomen. Ik ga, zodra ik thuis ben, stuur ik je een screenshot ervan. Het aankondigingsblad werd ook officieel gepubliceerd. Dus de wetten zijn vorige week allemaal ondertekend door de gouverneur. Nou, deze week ben ik vrij. Volgende week ben ik weer aan werk. Goed? Maar je weet, ik kijk sowieso naar mijn e-mails, goed, tot ziens.
([I] 14:15)
Zodra ik thuis ben, zal ik passend beantwoorden.
(…)
([G] 14:15)
Sorry dat ik je stoor tijdens vakantie. Bedankt!! Oké, ik zal dat aan hun uitleggen. Ik blijf in afwachting van de overgangsbepaling. Bedankt!!!
(…)
([I] 14:16)
Ik zag dat jij de mening van jouw deskundigen had gestuurd?
Daar zal ik ook naar kijken.
([G] 14:16)
Ja, maar ik wil het liever van jullie weten.
(…)
([I] 14:18)
Geen zorgen.
Geen reden voor paniek.
([G] 14:21)
Ze moeten hun systeem voorbereiden. Ze raken snel in paniek.”
2.5
Bij e-mail van 29 december 2022 reageert [H] namens [het bestuursorgaan] op de e-mail van [G] van 27 december 2022. In deze e-mail is het volgende vermeld:
“Good afternoon [G],
Thank you for reaching out to us, in order to address uncertainties with regards to the recent changes to tourism levy (toeristenheffing). Please find attached a clarification from our side. If there is still a need for a meeting next week we can arrange that. [I] will be back in office by next week.
It is correct that that there is no transitional regulation regarding the rate increase of the tourism levy as of January 1st 2023. When increasing tax rates, most of the times, this is superfluous.
Within the tourism levy (hereinafter: TL) law itself, we’ve had several increases in tax rate and/or taxable base during previous years, that did not include a transitional regulation.
For example:
 In May of 2010, the TL rate has been adjusted from 6% to 7,5%;
 In September of 2010, the TL rate increased from 7,5% to 9,5%;
 In August of 2013 the taxable base for the all-inclusive category, was increased from 40 to 45%;
 In January of 2014 the taxable base for the all-inclusive category, was (further) increased from 45 to 50%;
As to the interpretation of the taxable event and/or moment for the current change of the TL tax rate to 12,5%, we would like to inform you as following:
- The taxable moment for the TL is not the moment when the accommodation is made available or the reservation, but the use of the accommodation (the law mentions in Dutch the term: “het gebruik”).The reasoning behind this is the fact that if the guest would cancel his/her reservation (up until a certain date, prior to his/her stay), he/she is entitled to a (full) refund). This is also why taxpayers for the TL/BBV, file/remit their declarations for the TL/BBV (15 days after) the period, in which the actual stay takes pace.
With reference to the applicable tax rate, we would like to clarify as follows:
  • The applicable TL rate for reservations made up until December 31st, 2022 for a stay which will take place after January 1st, 2023 and are completely paid for (including all taxes such as the TL and BBV) would be 9,5%. This should be reported/filed in the period in which the stay takes place (in 2023);
  • The applicable TL rate for reservations made up until December 31st, 2022 for a stay which will take place after January 1st, 2023 and are
(…).”
2.6 [
G] reageert op 29 december 2022, voor zover hier van belang, als volgt op de hiervoor vermelde e-mail van [H]:
“Thank you so very much, [H]!
I will use this information to explain it to the hotels.
(…).”
2.7
In een e-mail van 3 januari 2023 vraagt [G] aandacht voor een praktische vraag, namelijk hoe de verschillende tarieven (9,5% en 12,5%) dienen te worden verantwoord in de aangifte van januari 2023. Zij vraagt aan [H] (Cc: [I]), voor zover hier van belang:
“(…)
I have a follow up question: Will the Tourism Levy declaration form be updated, so it allows for reporting of two different tariffs (similar to BBO)?
Note that the current form does not have that feature.”
2.8
Op 2 februari 2023 herhaalt [G] in een e-mail aan [H] (Cc: [I]). Zij mailt, voor zover hier van belang:
“I am following up on below, and hope you have the opportunity to assist so proper submissions can be done this month.
We noticed that the BBO form has been updated for the new BBO laws, however the Toeristenheffing aangifte has not been adapted yet. Correct?
The revenue / tourism levy is submitted the month that the guest stayed at the accommodation, and not the month that is was paid for. This is why it is necessary for the form to allow for revenue with 2 different TL rates to be submitted. Just like is possible for BBO.
This is what I was hoping to explain when I reached out a month ago.
Will the form be updated this month?
Please note that there will be reservations the rest of this year that may have been prepaid in 2022.”
2.9
Op 7 februari 2023 stuurt [G] nogmaals een e-mail naar [H] (Cc: [I]) om te wijzen op de noodzaak van het aanpassen van het aangiftebiljet met het oog op het juist kunnen doen van aangifte.
2.1
Op 8 februari 2023 stuurt [I] de volgende e-mail naar [G] (de mail is opgesteld in het Papiaments en vertaald door de griffier):
“Goedemiddag [G],
Ik hoop dat alles goed met je is. Ik was ziek en ben nu weer terug.
Ik denk dat het belangrijk is om te benoemen dat de aangifte toeristenheffing niet de mogelijkheid heeft, zoals dat wel het geval is voor BBO/BAVP en BAZV om gebruik te maken van een ander tarief ingaande 1 januari 2023. Dit was nooit een vereiste omdat toeristenheffing conform de wet aangeven wordt op het moment dat verblijf plaatsvindt. Het is niet op kasbasis zoals bij BBO/BAVP en BAZV. Een toerist kan een kamer reserveren in 2022 voor 2023 en niet verschijnen, een toerist kan een kamer reserveren in 2022 en in 2022 verblijven (tegen tarief 9,5%) en een toerist kan een kamer reserveren in 2022 en in 2023 verblijven (tegen tarief 12,5%). Dus elk verblijf dat plaatsvindt in 2023 is belast tegen 12,5% (zie art. 5 landsverordening toeristenheffing). Er is geen reden een wijziging aan te brengen in het formulier toeristenheffing.
Laat ons weten of er eventueel nog een ander scenario is waarmee wij nog geen rekening hebben gehouden.”
2.11 [
G] reageert op 8 februari 2023, als volgt op de mail van [I] (de mail is opgesteld in het Papiaments en vertaald door de griffier):
“Blij dat je je beter voelt! Bedankt voor de ‘follow up’ en de hulp.
Laat mij alsjeblieft de situatie uitleggen.
Volgens de mail ontvangen van [H], op 29 december:
[Gerecht: niet opgenomen. Zie 2.5)
De hotels rapporteren inderdaad een inkomen en betalen de TL op de dag dat de gast verblijft, en niet op de dag dat de gast heeft betaald. Dus in 2023 zijn er gasten die in 2022 hebben betaald en in 2023 zijn verbleven.
Voor diegenen moet er in 2023 worden gerapporteerd tegen 9.5%.
De rest van de gasten die betalen in 2023, daarvan moet het inkomen worden gerapporteerd tegen een tarief van 12.5%.
Hebben we om die reden een aangifte nodig die die mogelijkheid heeft?
Ik blijf in afwachting om duidelijkheid te kunnen verschaffen aan hotels die om informatie vragen.”
2.12
In de e-mail van 10 februari 2023 verzoekt [G] opnieuw om duidelijkheid. Zij schrijft (de mail is opgesteld in het Papiaments en vertaald door de griffier):
“Mijn excuses dat ik jullie blijf lastig vallen over de aangifte toeristenheffing, maar ik heb begrepen dat de deadline om de aangifte in te dienen aanstaande woensdag is.
Om die reden zoek ik nog steeds naar duidelijkheid of er nieuw formulier is die de mogelijkheid geeft om twee verschillende tarieven aan te geven?”
2.13
Op 13 februari 2023 geeft [G] per e-mail aan nog steeds te wachten op een antwoord van de zijde van [het bestuursorgaan]. Zij schrijft (de mail is opgesteld in het Papiaments en vertaald door de griffier):
“Wij wachten nog steeds op een antwoord. We hopen dat [het bestuursorgaan] een oplossing biedt zodat wij de hotels en de vacation rentals kunnen informeren, en zodat zij op de juiste manier aan hun belastingverplichtingen kunnen voldoen.”
2.14
Op 13 februari 2023 stuurt [I] de volgende mail naar [G],
“As mentioned before the adjusted tourism levy legislation states in article 1 and article 5 that the tourism levy is charged in respect of making accommodations or hotel spaces available to a guest. As duly mentioned in my email of February 8, 2023
all staysin 2023 are taxed against the new tax rate of 12,5%. Therefore there is
no legitimate argumentto change the tourism levy tax form for the month of January 2023 going forward, as all stays will be effectuated in 2023. This has always been the case with changes in the tourism levy legislation in the past. I refer to my email below of February 8, 2023 for further clarification.
[Gerecht: niet opgenomen. Zie 2.10).
Apparently there is a misinterpretation of the applicable tax rate when a guest would formalize their reservation and payment in 2022
before their stayin 2023. The information provided by [H] in her email of December 29, 2022 is correct, however it seems necessary to further clarify. For a stay that will take place after January 1st 2023 that is completely paid for by the guest including all taxes such as TL and BBV
that have been submitted and paid by the hotel in 2022, by way of exception it is allowed to apply the tax rate of 9.5% despite the fact that the accommodation will take place in 2023. This form should have been submitted already in 2022. No additional tax assessments for the rate difference will be imposed by the Tax Authorities.
Summarizing
Option 1: reservation in 2022, stay in 2023, payment by the guest in 2022, TH and BBV forms submission by the hotel and payment of the taxes in 2022  tax rate 9.5% (by way of exception)
Option 2: reservation in 2022, stay in 2023, payment by the guest in 2022,
NOTH and BBV forms submission and payment done by the hotel in 2022  tax rate 12.5%
Option 3: reservation in 2022, stay in 2023, payment by the guest in 2022,
NOTH and BBV forms submission and payment by the hotel in 2022, cancellation of the guest in 2023  no taxes are due (refund process of the hotel might be applicable)
Option 4: reservation in 2022, stay in 2023, payment by the guest in 2023, TH and BBV forms need to be submitted by the hotel and payment of the taxes due in 2023  tax rate 12.5%
Option 5: reservation in 2023, stay in 2023, payment by the guest in 2023, TH and BBV forms need to be submitted by the hotel and payment of the taxes due in 2023  tax rate 12.5%.”
2.15
Refererend aan de e-mail van 29 december 2022 van [H], reageert [G] op diezelfde dag, 14 februari 2023, per e-mail, voor zover hier van belang, als volgt:
“I am surprised to see your response.
With your e-mail yesterday, you are reversing what was officially explained to us by DIMP (email from [H]), on December 29th.
Accommodations (Vacation rental and hotels) have followed those instructions since January 1st. The email on December 29th was very clear, and the only solution we need at this time is for the “aangifte Toeristenbelasting” be adapted to allow for the reporting of room revenue at the 9.5% rate (for 2023 reservations that were fully paid in 2022).
Below is the December 29th email again as a reminder. We look forward to a positive resolution.”
[Gerecht: niet opgenomen. Zie 2.5).
2.16
Eveneens op 14 februari 2023 stuurt [I] de volgende reactie per e-mail aan [G]:
“I am surprised that you are surprised We have been contacted by AHATA almost every day for clarification on this matter. We have provided in our opinion a clarification on the misinterpretation of our email on December 29th 2022.
Please find below once more a summary, in hope this clears up any ambiguities.
1. As mentioned before the adjusted tourism levy legislation (TH) states in article 1 and article 5 that the tourism levy is charged in respect of making accommodations or hotel spaces available to a guest.
2. As duly mentioned in my email of February 8, 2023, 2023
all staysin 2023 are taxed against the new tax rate of 12,5%. Unfortunately, 9,5% for all stays in 2023 is not possible, the law is very clear on this matter and AHATA members cannot deviate from this. Therefore adaption of the “aangifte toeristenheffing” would be against the law.
3. Reservations made in 2022, for stays in 2023, where payment by the guest has been effectuated in 2022 (to the hotel) and TH and BBV forms and payment submitted by the hotel in 2022 a tax rate of 9,5% can be tolerated/accepted by the Tax Inspector by way of exception. No additional assessments and penalties will be raised for the difference of 3%.
It is important to note that tax legislation can be subject to change everywhere in the world, however , however this must be communicated to the customer in timely manner. It is part of the responsibility of the Vacation Rentals and Hotels to inform their guests of legislative changes that have taken place and that the TH will be subject to a 12,5% rate. So (i) either the customer must still pay the difference when staying in 2023 (usually covered in a general disclaimer that prices are subject to change) of (ii) the hotel bears the difference. We can agree from our previous correspondence that the stay is the determining factor for levying TH in Aruba. That is the taxable event and it occurs in 2023. And based on the law, that is taxed against a tax rate of 12,5%.
A guest can effectuate a payment in 2022 for a stay in 2023, however if it’s a no show the Hotel will
notbe subject to tax as the taxable event, meaning the stay, has not taken place. The terms of cancellation of Hotels, so whether the money is refunded or not is irrelevant for the levy. Some hotel will give a 100% refund of cancellation, some provide a partial refund and some will not give a refund at all. So 100% of the amount already paid stays in their books without payment of TH, since there is no taxable event for TH.”
2.17
Belanghebbende heeft op 14 februari 2023 haar aangifte TH ingediend over de maand januari 2023 met een verschuldigd bedrag aan TH van Afl. 519.662,73, zijnde de totale opbrengst uit verblijven in de maand januari 2023 van Afl. 4.157.301,85 x 12,5%. Op 15 februari 2023 heeft belanghebbende de toeristenheffing over de maand januari 2023 voldaan.
2.18
Op 28 februari 2023 heeft AHATA, namens haar leden, een kortgeding aangespannen tegen het Land Aruba vanwege de invoering van de tariefverhoging van de TH van 9,5% naar 12,5% zonder deze te voorzien van een overgangsregeling. Op 10 maart 2023 heeft de kort gedingrechter (civiel) uitspraak gedaan en de vordering van AHATA afgewezen. Daarbij heeft de rechter overwogen dat nog onvoldoende aannemelijk is dat de belastingrechter zal oordelen dat sprake is van opgewekt vertrouwen en dat de leden van AHATA aangifte toeristenbelasting over de maand januari 2023 kunnen doen en daarna bezwaar kunnen maken tegen de door hen ingediende aangifte toeristenbelasting.
2.19
Belanghebbende heeft op 16 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen haar eigen aangifte en is op 18 maart 2024 in beroep gekomen wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Belanghebbende becijfert de verschuldigde TH op een bedrag van Afl. 379.595,88. Daaraan ligt de volgende berekening ten grondslag:
Aangifte 2023-01
Afl.
Tarief TH
Toeristenheffing
Vergoedingen < 1-1-2023
3.995.746,08
9,5%
379.595,88
Vergoedingen > 31-12-2023
161.555,77
12,5%
20.194,47
Totaal vergoedingen 2023-01
4.157.301,85
399.790,35
Belanghebbende meent recht te hebben op een teruggaaf van Afl. 519.662,73 - Afl. 399.790,35 = Afl. 119.872,38.
2.2
Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven dat het directe uitstralingseffect van deze zaak beperkt is nu er nog slechts één andere belastingplichtige is die een vergelijkbaar bezwaar heeft gemaakt.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil zijn de volgende vragen:
I: Wat is het belastbare feit/heffingsmoment voor de TH?
II: Is er sprake van opgewekt vertrouwen?
3.2
Belanghebbende beantwoordt de vragen I en II als volgt.
I: Het tijdstip dat de reservering wordt gedaan en de betaling heeft plaatsgevonden;
II: Ja, er is sprake van opgewekt vertrouwen.
Belanghebbende stelt dat het volgens belanghebbende teveel afgedragen bedrag aan toeristenheffing van Afl. 119.872,38 met betrekking tot reserveringen die zijn gemaakt en betaald tot en met 31 december 2022 voor verblijven vanaf 1 januari 2023, gerestitueerd dienen te worden, omdat dit bedrag in de aangifte TH over de maand januari 2023 tegen een onjuist tarief van 12,5% in plaats van 9,5% is aangegeven.
Voor wat betreft de kostenvergoeding voor de beroepsfase verzoekt belanghebbende om, gelet op het volgens belanghebbende zeer onzorgvuldige handelen van de Inspecteur, een gewichtsfactorfactor 2 in aanmerking te nemen.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de vragen I en II als volgt.
I: Het belastbaar feit/heffingsmoment vindt plaats bij het feitelijk verblijf/gebruik van de accommodatie door de logeergast. Dit brengt mee dat in beginsel in alle gevallen dat in 2023 wordt verbleven in een accommodatie, TH verschuldigd is tegen een tarief van 12,5%.
II: Nee, er is geen sprake van opgewekt vertrouwen.
Voor een toepassing van een factor 2 bij het bepalen van een eventuele proceskostenvergoeding in de beroepsfase is volgens de Inspecteur geen ruimte nu geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil, zoals desgevraagd ter zitting is bevestigd, dat indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld het te restitueren bedrag aan toeristenheffing over de maand januari 2023 Afl. 119.872,38 bedraagt.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf

4.1
De Inspecteur heeft aan het begin van de behandeling ter zitting van het Gerecht de uitspraak op bezwaar willen overleggen. Belanghebbende heeft na een snelle lezing daarvan aangegeven daartegen bezwaar te hebben nu zij zich niet in staat acht om adequaat te reageren.
4.2
Het Gerecht is van oordeel dat de uitspraak van bezwaar als tardief moet worden aangemerkt en heeft de uitspraak op bezwaar dan ook niet tot de stukken van het geding gerekend. Bij een snelle lezing is namelijk niet goed vast te stellen of de uitspraak op bezwaar nieuwe feiten en stellingen bevat waarop een reactie door belanghebbende mogelijk geboden is. Voorts is het Gerecht van mening dat de Inspecteur al veel eerder uitspraak op bezwaar had kunnen doen en niet had hoeven wachten tot op de dag van de behandeling ter zitting. Daarbij dient te worden bedacht dat het beroep initieel is gericht tegen de weigering van de Inspecteur om tijdig uitspraak op bezwaar te doen. Gegeven het tijdstip van indienen van het bezwaarschrift op 16 maart 2023 had de Inspecteur vóór 16 maart 2024 uitspraak op bezwaar moeten doen.
De Inspecteur is de mogelijkheid aangereikt om in aanvulling op haar voor te lezen pleitnotitie, indien nodig, elementen uit de uitspraak op bezwaar aan te stippen. De Inspecteur heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
4.3
Nu de op zitting ingediende uitspraak op bezwaar als tardief is aangemerkt, is er ten tijde van de behandeling ter zitting van het Gerecht nog steeds geen uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaarschrift tegen de eigen aangifte TH over de maand januari 2023 is door de Inspecteur op of omstreeks 16 maart 2023 ontvangen.
4.4
Ingevolge artikel 18, lid 2, Algemene landsverordening belastingen (ALB) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 16 maart 2024, een uitspraak heeft gedaan.
4.5
Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar, in dit geval dus uiterlijk op 16 maart 2026, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift. Belanghebbende heeft op 18 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.6
Nu de Inspecteur geacht wordt nog immer geen beslissing op het ingediende bezwaar te hebben genomen dient het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar gegrond te worden verklaard. In overleg met partijen zal het Gerecht de zaak evenwel niet terugwijzen naar de Inspecteur om alsnog (of nogmaals [1] ) uitspraak op bezwaar te doen, waartegen belanghebbende dan vervolgens beroep kan instellen. Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat op basis van de ingediende stukken mede een inhoudelijke behandeling van de zitting kan plaatsvinden en dat indien en voor zover nodig het door de Inspecteur ingediende verweerschrift mede geacht wordt te zijn een uitspraak op bezwaar en het door belanghebbende ingestelde beroep mede geacht wordt te zijn gericht tegen die veronderstelde uitspraak op bezwaar.
Vraag I: Belastbare feit/heffingsmoment voor de TH?
4.7
Voor de beoordeling van het belastbaar feit en het tijdstip van heffing voor de TH zijn de volgende bepalingen van de Landsverordening toeristenheffing (Lv TH) van belang (tekst met ingang van 1 januari 2023):
Artikel 1.
Onder de naam van toeristenheffing wordt, mede ten behoeve van de ontwikkeling van het toerisme in Aruba en het product Aruba, een heffing ingesteld ter zake van het ter beschikking stellen van een logement- of hotelruimte aan een logeergast, die anders dan als onmiddellijk zakelijk gerechtigde tot het desbetreffende onroerende goed, verblijft in een logement of hotel als bedoeld in artikel 1 van de Vergunningsverordening.
Artikel 1a.
De toeristenheffing wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.
(..)
Artikel 3.
De toeristenheffing wordt geheven van degene die de hotel- of logementsruimte exploiteert.
(..)
Artikel 5.
1. De toeristenheffing bedraagt 12,5 procent van de vergoeding die de logeergast heeft betaald voor het gebruik van de logements- of hotelruimte, de toeristenheffing niet daaronder begrepen.
(…)
Artikel 6.
1. De logement- of hotelhouder is gerechtigd de verschuldigde toeristenbelasting in rekening te brengen aan de logeergast.
2. Indien door de logeergast meer toeristenbelasting is betaald dan over de vergoeding verschuldigd is, wordt de teveel betaalde heffing geacht verschuldigd te zijn op het moment waarop deze door de logeergast wordt voldaan.
4.8
Uit de tekst van de Lv TH wordt duidelijk wat het belastbaar feit is (het ter beschikking stellen van een logement- of hotelruimte aan een logeergast die verblijft in een daartoe aangewezen logement of hotel; artikel 1 Lv TH), wat de maatstaf van heffing is (12,5% van de vergoeding die de logeergast heeft betaald; artikel 5, lid 1 Lv TH), wie de belastingplichtige is (de exploitant, artikel 3 Lv TH) en op welke wijze aangifte moet worden gedaan (voldoening op aangifte; artikel 1a Lv TH). Behoudens de situatie als bedoeld in artikel 6, lid 2 Lv TH is echter niet geregeld op welk tijdstip de TH door de belastingplichtige verschuldigd is. Het bepaalde in artikel 6, lid 2, Lv TH (verschuldigdheid van het teveel betaalde ontstaat op het moment van voldoening door de logeergast) heeft het karakter van een lex specialis en kan naar het oordeel van het Gerecht niet één op één worden toegepast op de gebruikelijke transacties.
4.9
In tegenstelling tot wat belanghebbende bepleit – namelijk dat voor wat betreft de heffing van TH moet worden aangesloten bij het moment van reserveren en betalen door de logeergast – doet belanghebbende in de praktijk aangifte TH en voldoet zij de TH over de maand waarop de logeergast is verbleven in een logement of hotel (ook al heeft hij voorafgaande aan het verblijf de vergoeding van het verblijf geheel of gedeeltelijk betaald). Naar het Gerecht begrijpt is dit ook het meest praktisch. Het aansluiten bij het moment van betaling door de logeergast leidt er namelijk toe dat bij een ‘no show’ of annulering door een logeergast die reeds (een deel van) de vergoeding heeft betaald, de reeds op aangifte voldane TH (deels) moet worden gerestitueerd, hetgeen zowel voor de belastingplichtige als de Inspecteur een administratieve last vormt.
De wijze waarop belanghebbende aangifte heeft gedaan strookt met de wijze waarop de Inspecteur de Lv TH uitlegt. Volgens de Inspecteur zijn zowel belastbaar feit en tijdstip van heffing onlosmakelijk verbonden met het daadwerkelijk verblijf van de logeergast en niet (enkel) met het beschikbaar stellen/reserveren van de ruimte.
Mevrouw [G] heeft bevestigd dat ook de andere bij haar aangesloten leden aangifte doen en de verschuldigde belasting voldoen over de maand waarop de logeergast is verbleven in een logement of hotel.
4.1
Het standpunt dat belanghebbende in haar beroepschrift en daarop volgende stukken verdedigt, daar waar dit het tijdstip van heffing van TH betreft, wijkt dus af van haar eigen feitelijk handelen, zowel in het verleden als in het heden, van de wijze waarop in het algemeen aangifte TH wordt gedaan en TH wordt voldaan en van de door de Inspecteur juist geachte en aanvaarde wijze van heffen van TH.
4.11
Het komt het Gerecht voor dat beantwoording van de vraag betreffende het tijdstip van heffing ondergeschikt is aan de vraag of in de onderhavige zaak het vertrouwensbeginsel is geschonden. Ondanks de onduidelijke wettekst op dit punt lijkt de praktijk zich prima te redden. Vandaar dat het Gerecht allereerst vraag II zal beantwoorden.
Vraag II: Is sprake van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen?
4.12
De Inspecteur meent dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden, omdat geen sprake is van bekendmaking of afkondiging van enig beleid, ook omdat de uitlatingen gedaan door [H] en [I] niet met medewerking of goedkeuring van de Minister van Financiën zijn gepubliceerd en dat evenmin sprake is van een toezegging op individueel niveau omdat niet alle relevante gegevens zijn verstrekt.
4.13
Belanghebbende is van mening dat de e-mail van 29 december 2022 als een beleidsregel kan worden aangemerkt dan wel dat er twee ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door de Directeur en een Inspecteur/specialist TH, van de Belastingdienst op een expliciet gestelde vraag, namens de leden van AHATA, en dat de Inspecteur is gehouden deze toezegging na te komen.
4.14
Als eerste zal het Gerecht onderzoeken of sprake is van een expliciete standpuntbepaling of toezegging. Als daarvan immers sprake is, dan kan het gevolg daarvan zijn dat door de Inspecteur te honoreren vertrouwen is gewekt. Zie in dit verband Hoge Raad 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918, waar de Hoge Raad heeft geoordeeld, voor zover hier van belang:
“dat uit een en ander volgt dat zich te dezen de vraag voordoet of strikte toepassing van de wet in die mate in strijd komt met het beginsel dat de administratie verwachtingen honoreert, welke zij bij een belanghebbende ten aanzien van een door haar te volgen gedragslijn heeft gewekt en waarop deze zich in redelijkheid tegenover haar mag beroepen, dat die toepassing achterwege dient te blijven;
dat deze vraag moet worden beantwoord door afweging van het beginsel, dat de wet moet worden toegepast, tegen evenbedoeld algemeen beginsel van behoorlijk bestuur;
(…)
dat indien het daarentegen gaat om als toezeggingen op te vatten uitlatingen van de zijde van de fiscus, waaraan een belastingplichtige het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de fiscus, na kennisneming van alle daartoe vereiste bijzonderheden van de belastingplichtige zelf betreffende geval, aan vorenbedoelde regels, zo omtrent de toepasselijkheid of de toepassing daarvan vragen zijn gerezen, in zijn geval een bepaalde toepassing zal geven, bij een afweging als voormeld aan het voornoemde beginsel van behoorlijk bestuur doorslaggevende betekenis moet worden toegekend;
dat daarbij wel het voorbehoud moet worden gemaakt dat de door de belastingplichtige aan de fiscus verschafte, voor diens toezegging relevante gegevens juist zijn, en dat de gedane toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen;” (…)
4.14.1
Van een toezegging is sprake als de Inspecteur, nadat hij kennis heeft genomen van alle bijzonderheden van het geval, bewust en weloverwogen een standpunt inneemt en hij dat standpunt vervolgens aan de belastingplichtige ter kennis heeft gebracht. Belanghebbende dient vervolgens aannemelijk te maken dat hij met inachtneming van de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Inspecteur dat standpunt gestand zou doen (ECLI:HR:NL:2021:439).
In beginsel kunnen standpunten die aan derden zijn gericht geen vertrouwen wekken bij belastingplichtige. Het vertrouwen moet in beginsel rechtstreeks jegens belanghebbende zijn gewekt. Dit kan evenwel anders zijn indien dat optreden (jegens een ander) heeft plaatsgevonden op een zodanige wijze en onder zodanige omstandigheden dat de belastingplichtige redelijkerwijze mocht menen dat dit ook bedoeld was in zijn situatie (Hoge Raad ECLI:NL:HR:2009:BG7213).
4.14.2
In de onderhavige zaak is het Gerecht van oordeel dat door de Inspecteur een toezegging is gedaan jegens belanghebbende, te weten dat in het geval de reservering of boeking, alsmede de betaling vóór 1 januari 2023 hebben plaatsgevonden voor een verblijf ná 1 januari 2023, kan worden volstaan met een TH van 9,5% over de vergoeding die de logeergast in 2022 heeft betaald voor het gebruik van de logements- of hotelruimte. Die toezegging kan worden gelezen in de uitlating van [I] van 28 december 2022 en in de e-mail van [H] van 29 december 2022, bezien in onderlinge samenhang. Voor wat betreft de uitlating van [I] doelt het Gerecht met name op de volgende passage van het uitgeschreven voicegesprek:
“Even snel: voor alle boekingen die al hebben plaatsgevonden en toeristen hebben betaald of gasten hebben betaald tegen oude tarieven, blijven de oude tarieven van toepassing. Het nieuwe tarief is van toepassing voor boekingen vanaf 1 januari 2023.”
Rekening houdend met de omstandigheden waaronder deze uitlating is gedaan – [I] was op het moment van de uitlatingen op vakantie – kan wellicht nog worden betwijfeld of de aangehaalde uitlating op zichzelf beschouwd voldoende is om een in rechte te honoreren vertrouwen te wekken. Die twijfel wordt naar het oordeel van het Gerecht evenwel volledig weggenomen door de e-mail van [H], van één dag later, van 29 december 2022, waarin, kennelijk voortbordurend op de eerdere uitlating van [I] wordt vermeld:
“The applicable TL rate for reservations made up until December 31st, 2022 for a stay which will take place after January 1st, 2023 and are completely paid for (including all taxes such as the TL and BBV) would be 9,5%. This should be reported/filed in the period in which the stay takes place (in 2023);”
Naar het oordeel van het Gerecht kan deze passage niet anders worden gelezen dan dat de Inspecteur goedkeurt/toezegt dat bij reservering en betaling door de logeergast in 2022 een tarief TH geldt van 9,5% (over de door de logeergast te betalen vergoeding van het verblijf) en dat die verschuldigde TH dient te worden verantwoord in de aangifte over de periode van het verblijf door de logeergast (in 2023).
4.14.3
Bij een toezegging gaat het niet om wat de Inspecteur heeft bedoeld (toe) te zeggen, maar wat de belanghebbende redelijkerwijs heeft mogen begrijpen. In de onderhavige zaak blijkt uit de gedragingen van AHATA dat zij uit de uitlatingen van de Inspecteur heeft begrepen dat in het geval van een verblijf in 2023, welk verblijf in 2022 is gereserveerd en betaald (waaronder TH tegen een tarief van 9,5%), in 2023, ondanks de tariefverhoging, aangifte mocht worden gedaan tegen het in 2022 geldende tarief van 9,5%. Ter zitting heeft [G] desgevraagd verklaard haar leden, waaronder belanghebbende, direct te hebben geïnformeerd over de e-mail van 29 december 2022 van [H] en uiteengezet hoe deze mail (volgens haar) diende te worden begrepen. Voorts heeft [G], mede namens belanghebbende, na ontvangst van de e-mail van 29 december 2022 van [H] al op 3 januari 2023 de Inspecteur verzocht om een aangepaste aangifte TH waarop twee tarieven konden worden verantwoord (het oude 9,5% tarief en het nieuwe 12,5%), en dit verzoek diverse keren herhaald.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende de uitlatingen van de Inspecteur redelijkerwijs mogen begrijpen als een toezegging waaraan zij een in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen.
4.14.4
Nadat de in 4.13.2 vermelde, gedane toezegging is gedaan, kan de Inspecteur deze toezegging niet met terugwerkende kracht aanscherpen, zoals de Inspecteur heeft gepoogd te doen bij e-mails van 8 en 14 februari 2023 van [I]. In het bijzonder niet nu deze aanscherping evident onredelijk uitpakt. In de e-mails van 8 en 14 februari 2023 wordt immers voor de goedkeuring aanvullend vereist dat bij een reservering en betaling door de logeergast in 2022 er ook reeds in 2022 aangifte TH moet zijn gedaan en de TH in 2022 moet zijn voldaan. Een dergelijke handelwijze doet zich in de praktijk evenwel niet voor, zoals uiteengezet in 4.9. Aangifte en voldoening van de verschuldigde belasting vinden in de praktijk plaats over de periode waarin de logeergast in het logement of hotel verblijft, een praktijk die bekend is bij de Inspecteur en die de Inspecteur juist acht. De Inspecteur stelt dus in wezen een aanvullende voorwaarde die in de praktijk niet (meer) kan worden vervuld en bovendien in strijd is met de uitleg die de Inspecteur zelf toekent aan de toepassing van de Lv TH.
4.14.5
In diens pleitnota voert de Inspecteur nog aan dat er geen sprake is van een toezegging, omdat belanghebbende niet alle relevante informatie heeft verstrekt, omdat de vraag van AHATA een algemeen karakter had en daarmee niet voldeed aan de vereisten voor een bindende specifieke toezegging aan belanghebbende.
4.14.6
Dit verweer faalt. De, mede namens belanghebbende, door AHATA gestelde vraag was wel degelijk concreet (en specifiek). Aan de Inspecteur is de vraag voorgelegd hoe om te gaan met de situatie dat in 2022 door een logeergast een logement of hotelkamer is gereserveerd en betaald (inclusief 9,5% TH), terwijl het verblijf plaatsvindt na 1 januari 2023 en op dat moment het tarief 12,5% bedraagt. Niet meer en niet minder.
4.14.7
Voor zover de Inspecteur het standpunt inneemt dat niet rechtstreeks vertrouwen is gewekt jegens belanghebbende heeft het volgende te gelden.
De communicatie betreffende het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden tussen de Inspecteur en [G] van AHATA. AHATA/[G] heeft gefungeerd als spreekbuis en vertegenwoordiger van haar 30 leden (hotels en logementen), waaronder belanghebbende, dit ter voorkoming dat de Inspecteur met alle leden afzonderlijk de discussie moest aangaan. De vragen voortvloeiend uit de aanpassingen van de TH per 1 januari 2023 zijn vanuit de leden zelf, waaronder belanghebbende, opgekomen. [G] heeft de leden steeds direct geïnformeerd. Dit alles tezamen maakt naar het oordeel van het Gerecht dat, ook al heeft de communicatie niet rechtstreeks met belanghebbende plaatsgevonden, maar met haar vertegenwoordiger AHATA/[G], belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat de door de Inspecteur gedane toezegging ook bedoeld was voor haar te gelden.
4.15
Vraag II dient bevestigend te worden beantwoord.
4.16
Voor wat betreft het tijdstip waarop het opgewekt vertrouwen eindigt, zijn partijen het erover eens dat het opgewekte vertrouwen op 8 februari 2023 door de e-mail van [I] is beëindigd, dat wil zeggen na ommekomst van de maand januari 2023, zijnde het tijdvak waarop het belastbaar feit ziet.
Slotsom
4.17
De slotsom is dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen gegrond is en dat de belasting die op aangifte is voldaan voor de maand januari 2023 verminderd dient te worden naar een bedrag van Afl. 399.790.35, resulterende in een teruggaaf van Afl. 119.872,38.
Vraag I behoeft geen nadere beantwoording.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 22a, lid 2 van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag wordt herroepen wegens een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Nu de aanslag wordt verminderd, is de onrechtmatigheid van die aanslag gegeven. Deze onrechtmatigheid wordt aan de Inspecteur toegerekend (vgl. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588; GEA Aruba 12 april 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:218).
5.3
Het Gerecht stelt de proceskosten op de voet van het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken, vast op Afl. 100 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van Afl. 100, en een wegingsfactor van 1).
Kosten beroepsfase
5.4
Nu het beroep gegrond is vindt het Gerecht aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.5
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.6
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
5.7
In haar beroepschrift heeft belanghebbende verzocht om (gewichts)factor ‘2’ toe te passen, gelet op de door belanghebbende veronderstelde zeer onzorgvuldige handelwijze van de Inspecteur.
Het Gerecht ziet geen aanleiding om het verzoek van belanghebbende in te willigen. Voor zover er al sprake zou zijn van (zeer) onzorgvuldig handelen door de Inspecteur, wordt een dergelijk handelen doorgaans niet gecompenseerd door aan de zaak een zwaarder gewicht toe te kennen. In de onderhavige zaak neemt het gewicht van de zaak niet toe door het door belanghebbende veronderstelde handelen van de Inspecteur. Gewichtsfactor ‘2’ wordt toegekend indien een zaak als ‘zeer zwaar’ dient te worden gekwalificeerd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Indien belanghebbende bedoelt te stellen dat een hoger dan forfaitaire proceskostenvergoeding dient te worden toegekend, omdat sprake is van ‘in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur’ willigt het Gerecht dit verzoek evenmin in, omdat ter onderbouwing van dat standpunt door belanghebbende onvoldoende is gesteld dan wel is gebleken.
Griffierecht
5.8
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • bepaalt de verschuldigde toeristenbelasting voor de maand januari 2023 op een bedrag van Afl. 399.790,35;
  • bepaalt dat de Inspecteur het door belanghebbende te veel op aangifte voldane bedrag van Afl. 119.872,38 aan belanghebbende restitueert;
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van bezwaar tot een bedrag van Afl. 100, alsmede in de kosten van beroep tot een bedrag van Afl. 1.400, totaal Afl. 1.500; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 23 september 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300

Voetnoten

1.Aangenomen mag worden dat de Inspecteur in dezelfde zin uitspraak zal doen waarop hij dat heeft gedaan in de als tardief aangemerkte uitspraak op bezwaar.