ECLI:NL:OGEAA:2024:127

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
BBZ nrs. AUA202304008 en AUA202304009
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslagen winstbelasting en matiging verzuimboetes

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 juni 2024 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen winstbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboetes aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017. De belanghebbende, een onderneming gevestigd in Aruba, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes die op 21 december 2020 waren opgelegd. De Inspecteur der Belastingen had de bezwaren ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep instelde. Het Gerecht oordeelde dat de naheffingsaanslagen ten onrechte waren opgelegd, omdat de verschuldigde belasting op het moment van oplegging volledig was betaald. Het Gerecht benadrukte dat een fout in het interne systeem van de Belastingdienst niet kan leiden tot het in stand houden van een onterecht opgelegde belastingaanslag. De verzuimboetes werden als terecht opgelegd beschouwd, maar het Gerecht besloot tot matiging van de boete voor het jaar 2017, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de korte termijn van één dag te laat betalen. Uiteindelijk werden de verzuimboetes voor de jaren 2016 en 2017 verminderd tot respectievelijk Afl. 850 en Afl. 425. Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en droeg op het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juni 2024
BBZ nrs. AUA202304008 en AUA202304009
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 21 december 2020 naheffingsaanslagen winstbelasting voor de jaren 2016 en 2017 opgelegd van respectievelijk Afl. 2.875 en Afl. 625 (hierna: de naheffingsaanslagen). Gelijktijdig met de aanslagen is voor elk jaar afzonderlijk een verzuimboete opgelegd van Afl. 1.000 (hierna: de verzuimboetes).
1.2
Belanghebbende heeft op 23 december 2020 tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft de bezwaren bij afzonderlijke uitspraken van 19 september 2023 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 20 november 2023 (bij afzonderlijke beroepschriften) beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 300 (tweemaal Afl. 150).
1.5
De Inspecteur heeft op 13 december 2023 verweerschriften ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is [B] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 16 april 2018 de voorlopige aangifte winstbelasting 2016 ingediend naar een verschuldigde winstbelasting van Afl 2.888. Op diezelfde dag heeft belanghebbende voornoemd bedrag betaald.
2.2
Belanghebbende heeft op 16 april 2018 de definitieve aangifte winstbelasting 2016 ingediend naar een verschuldigde winstbelasting van Afl. 0.
2.4
Belanghebbende heeft op 1 juni 2018 de voorlopige aangifte winstbelasting 2017 ingediend naar een verschuldigde winstbelasting van Afl 630. Op 1 juni 2018 heeft belanghebbende voornoemd bedrag betaald.
2.5
Belanghebbende heeft op 23 oktober 2019 de definitieve aangifte winstbelasting 2017 ingediend naar een verschuldigde winstbelasting van Afl. 0.
2.6
De Inspecteur heeft vervolgens de onderhavige naheffingsaanslagen en verzuimboetes opgelegd. De verzuimboetes van elk Afl 1.000 zijn opgelegd wegens het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van de op de aangiftes aangegeven verschuldigde belasting.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de inspecteur de naheffingsaanslagen en verzuimboetes terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd.
3.2
De Inspecteur stelt dat de naheffingsaanslagen en verzuimboetes vanwege niet tijdige betaling terecht zijn opgelegd. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat sprake is van verjaring. Belanghebbende heeft voor wat betreft de verzuimboetes om coulance verzocht.

4.OVERWEGINGEN

Naheffingsaanslagen

4.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) kan de Inspecteur, indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, niet of niet volledig is betaald, de niet of te weinig betaalde belasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag.
4.2
In het onderhavige geval was op het moment dat de naheffingsaanslagen werden opgelegd, de verschuldigde belasting die op de aangiftes behoorde te worden voldaan volledig betaald. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat er niet te weinig belasting is betaald in de zin van artikel 15, lid 1 van de ALB. Dat betekent dat niet aan de in die wettelijke bepaling gestelde voorwaarden voor het opleggen van een naheffingsaanslag winstbelasting is voldaan. De naheffingsaanslagen zijn dan ook ten onrechte opgelegd (vergelijk HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316, zie GEA Curaçao, 24 januari 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:9).
4.3
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat door de wijze waarop het systeem is geprogrammeerd naheffingsaanslagen worden opgelegd. Wel zijn intern de betalingen alsnog afgeboekt op de volgens de naheffingsaanslagen verschuldigde belasting. Het Gerecht is van oordeel dat een fout in het interne systeem van de Belastingdienst er nooit toe kan leiden dat een belastingaanslag die volgens de wet ten onrechte is opgelegd, in stand blijft (zie GEA Aruba, 15 juli 2021, ECLI:NL:OGEAA:2021:342). De Inspecteur zal, ter voorkoming van door haar ongewenste gevolgen, het systeem aan moeten passen.
4.4
Omdat de naheffingsaanslagen winstbelasting 2016 en 2017 ten onrechte zijn opgelegd, dienen deze vernietigd te worden. Gelet op de vernietiging van de naheffingsaanslagen, behoeft de stelling van belanghebbende over verjaring geen behandeling.
Verzuimboetes
4.5
Ingevolge artikel 14a, lid 2 van de ALB is de belastingplichtige gehouden om uiterlijk op de laatste dag van de vijfde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger. De betaling dient uiterlijk plaats te vinden op de dag van indiening van de aangifte.
4.6
Ingevolge artikel 14a, lid 3 van de ALB kan de belastingplichtige indien hij niet in staat is om binnen vijf maanden de aangifte te doen, uiterlijk op de laatste dag van de vijfde maand na afloop van het boekjaar, om uitstel verzoeken. Indien een verzoek tot uitstel gedaan wordt aan de Inspecteur, welke is vergezeld van een voorlopige aangifte en de belasting overeenkomstig die voorlopige aangifte betaald is bij de Ontvanger, welke betaling uiterlijk plaats dient te vinden op de dag van indiening van de aangifte, dan wordt de termijn van indiening van de definitieve aangifte op grond van lid 4 verlengd met zes maanden.
4.7
Belanghebbende had, aldus de Inspecteur, geen uitstel voor het doen van aangifte. Dit betekent dat de termijn van indiening van de definitieve aangifte niet wordt verlengd. De uiterste datum voor het indienen en betalen van de aangifte is 31 mei 2017 voor het jaar 2016 en 31 mei 2018 voor het jaar 2017.
4.8
Belanghebbende heeft op respectievelijk 16 april 2018 en 1 juni 2018 en derhalve te laat de verschuldigde winstbelasting over de jaren 2016 en 2017 betaald. Ingevolge artikel 55 lid 1 van de ALB is in dat geval sprake van een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste Afl. 10.000.
4.9
Nadere regels voor het opleggen van boetes zijn opgenomen in het Boetebeleid Belastingdienst Aruba. In paragraaf 23a is bepaald dat indien de verschuldigde winstbelasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is betaald, de Inspecteur in geval van een derde of volgend verzuim een boete oplegt van 10% van de verschuldigde belasting met een minimum van Afl. 1.000 en een maximum van Afl. 10.000 wordt opgelegd.
4.1
In het onderhavige geval heeft de Inspecteur voor elk van de jaren een boete van NAf 1.000 opgelegd uitgaande van een derde (2016) en vierde (2017) verzuim. Daarbij heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat belanghebbende ook in de jaren 2014 en 2015 verzuimd heeft tijdig de op aangifte verschuldigde winstbelasting te betalen. Het Gerecht is van oordeel dat de boetes zijn opgelegd overeenkomstig voornoemde wet- en regelgeving.
4.11
Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake rust op belanghebbende.
4.12
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het gaat om een kleine onderneming (een kledingwinkel) welke wordt gerund door de directeur [directeur] en zijn echtgenote. Doordat er stukken te laat bij de accountant zijn aangeleverd, is de op aangifte verschuldigde winstbelasting over de onderhavige jaren niet tijdig betaald. [directeur] is op het moment dat hij de op aangifte verschuldigde winstbelasting 2017 wilde betalen en daarvoor onderweg was naar het belastingkantoor onwel geworden, hetgeen ertoe heeft geleid dat er uiteindelijk één dag te laat is betaald. Belanghebbende heeft er verder op gewezen dat na het wisselen van accountant het betalingsgedrag na 2017 is verbeterd. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende niet geslaagd in haar bewijslast dat sprake is van avas. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat haar voor de late indiening geen enkel verwijt treft. Dat neemt niet weg dat het aan de rechter is om per geval te beoordelen of een opgelegde boete passend en geboden is.
4.13
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de opgelegde verzuimboetes te hoog zijn. Het Gerecht stelt voorop dat een verzuimboete tot doel heeft het inscherpen van een gebod tot het nakomen van fiscale verplichtingen. Gelet op de hoogte van de verzuimboete in verhouding tot het bedrag aan verschuldigde winstbelasting dat niet tijdig is betaald en de omstandigheid dat de betaling slechts één dag te laat heeft plaatsgevonden, acht het Gerecht een matiging van de verzuimboete voor wat betreft het jaar 2017 op haar plaats. Het Gerecht acht een boete van NAf 500 voor het jaar 2017 passend en geboden. Voor het jaar 2016 acht het Gerecht, alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, een boete van Afl. 1000 passend en geboden.
4.14
Ambtshalve ziet het Gerecht in de duur van de procedure aanleiding om de verzuimboetes (verder) te matigen. De vermindering is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 25 juli 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:130). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.15
Van de oplegging van de verzuimboetes (21 december 2020) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (3 juni 2024) zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van naar boven afgerond 1 jaar en 6 maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zal het Gerecht de boete met 15% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.
4.16
Het vorenstaande brengt mee dat de voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde verzuimboetes zullen worden verminderd tot Afl. 850 en Afl. 425.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.4
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, van de LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond ;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen;
- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2016 tot Afl. 850;
- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2017 tot Afl. 425;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 300 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 3 juni 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300