ECLI:NL:HR:2025:990

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
23/01638
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen partij voorwerpen met 3-MMC

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 17 maart 2023 een vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van een partij goederen, die 3-MMC bevatte, toegewezen. De inbeslagname vond plaats op 15 september 2021 op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat het ongecontroleerde bezit van deze goederen in strijd was met de wet, aangezien 3-MMC sinds 28 oktober 2021 op lijst II van de Opiumwet staat en daarmee een verboden drug is. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd met welk strafbaar feit de inbeslaggenomen voorwerpen in verband stonden. De enkele omstandigheid dat 3-MMC op de lijst stond, volstond niet om te concluderen dat de voorwerpen vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een duidelijke motivering van de rechtbank bij het vaststellen van de relatie tussen inbeslaggenomen voorwerpen en het begaan van een strafbaar feit.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01638 B
Datum24 juni 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2023, nummer RK 22/028970, op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak
van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: de belanghebbende.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de belanghebbende. Namens deze heeft de advocaat K. Canatan bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de belanghebbende heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen partij voorwerpen.
2.2
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“Deze beschikking betreft een ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot onttrekking aan het verkeer van een partij goederen met de omschrijving “344 kg bruto Fragrances” die op 15 september 2021 in beslag is genomen onder:
[belanghebbende] B.V.,
(...)
Feiten
De inbeslagneming heeft plaatsgevonden op grond van artikel 94 Sv, ten behoeve van de waarheidsvinding. Uit onderzoek door het douanelaboratorium bleek dat deze partij goederen de stof 3-MMC bevatte.
(...)
Beoordeling
Uit artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht volgt dat vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht heeft betrekking op zowel misdrijven als op overtredingen. Het is in dit verband niet te doen om in beslag genomen voorwerpen waarmee het reeds begane delict is begaan. In dat geval is immers artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Artikel 36d ziet op voorwerpen die kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan. Deze formulering duidt op feiten die nog niet begaan zijn, maar mogelijk in de toekomst worden begaan, terwijl het werkwoord ‘kunnen’ en het adjectief ‘soortgelijke’ een ruime werking aan het voornoemde artikel bedoelen te geven.
Vaststaat dat 3-MMC sinds 28 oktober 2021 op lijst II van de Opiumwet staat en daarmee officieel een verboden drug is. Dit betekent dat productie, handel en bezit ervan, strafbaar is. Met dit gegeven is volgens de rechtbank dan ook voldaan aan het hiervoor aangehaalde toetsingskader.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van onderhavige partij goederen in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechter zal de vordering toewijzen.”
2.3
Artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
2.4.1
Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit. (Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37.) Voor de vaststelling dat een strafbaar feit is begaan, volstaat niet het redelijke vermoeden dat zo’n feit is begaan (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7509).
2.4.2
De rechtbank heeft bij haar oordeel dat de voorwerpen op grond van artikel 36d Sr vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, niet tot uitdrukking gebracht met welk begaan strafbaar feit – een op grond van de Opiumwet dan wel een andere wet strafbaar gesteld feit – deze voorwerpen in verband staan. De enkele door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheid dat 3-MMC sinds 28 oktober 2021 – en dus na de inbeslagneming van de voorwerpen op 15 september 2021 – op lijst II van de Opiumwet stond, volstaat ook niet voor dat oordeel. Het oordeel van de rechtbank is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
2.6.1
Opmerking verdient nog het volgende. In de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01629 B, ECLI:NL:HR:2025:989, is vastgesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen zijn vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zodat het beslag op grond van artikel 134 lid 2, aanhef en onder c, Sv is beëindigd.
2.6.2
Op grond van artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4º, Sr kan bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen worden uitgesproken. Daaraan staat niet in de weg dat aan het beslag een einde is gekomen door vernietiging. In dat geval strekt zo’n vordering ertoe te doen vaststellen of de voorwerpen zich lenen voor onttrekking aan het verkeer. (Vgl. HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR4905.)

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 juni 2025.