ECLI:NL:HR:2004:AR4905
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen en onttrekking aan het verkeer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond. De zaak betreft de vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen op basis van een machtiging ex artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vordering tot onttrekking aan het verkeer, ondanks de vernietiging van de voorwerpen. De betrokkenen, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.G.J. de Rooij, stelden dat het beslag van rechtswege was beëindigd door de vernietiging van de in beslag genomen voorwerpen, en dat het openbaar ministerie daarom niet meer kon worden ontvangen in zijn vordering.
De Hoge Raad oordeelde dat de beëindiging van het beslag door vernietiging niet in de weg staat aan een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36b, eerste lid, onder 4º van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De vordering van het openbaar ministerie is gericht op de vaststelling of de voorwerpen zich lenen voor onttrekking aan het verkeer, ook al zijn deze vernietigd. De rechtbank heeft terecht het openbaar ministerie ontvangen in zijn vordering tot onttrekking aan het verkeer, en de middelen van cassatie zijn verworpen. De uitspraak benadrukt het onderscheid tussen vernietiging en vervreemding van inbeslaggenomen voorwerpen en bevestigt de mogelijkheid van onttrekking aan het verkeer, zelfs na vernietiging.
De Hoge Raad concludeert dat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en dat de bestreden beschikking niet ambtshalve hoeft te worden vernietigd. De beschikking is gegeven door de vice-president en vier raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.