Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
De moeder:
3.Beoordeling van de middelen in het principale beroep
4.Beslissing
20 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De vader had tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld, terwijl de bewindvoerder van de moeder voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep had ingesteld. De moeder, die onder bewind stond, verzocht om vaststelling van een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank had bepaald dat de vader € 280,-- per kind per maand moest betalen. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de moeder sinds 2016 onder bewind stond en dat de bewindvoerder de procespartij moest zijn. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder in de procedure betrokken moest worden en dat de moeder niet zelf als formele procespartij kon optreden. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de rol van de bewindvoerder in procedures die betrekking hebben op onder bewind gestelde goederen.