Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging voor betrokkene, die niet bereid was zich te laten horen tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank Rotterdam had op 20 september 2024 een zorgmachtiging verleend, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of betrokkene op de juiste wijze was opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een behoorlijke rechtspleging en de verplichting van de rechter om te onderzoeken of de betrokkene bekend was met de plaats en tijdstip van de behandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank niet had vastgesteld dat betrokkene op de juiste wijze was opgeroepen, waardoor de vaststelling dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen niet kon worden gemaakt. De zaak wordt nu terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.