Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling, had eerder aan haar advocaat aangegeven zelf het woord te willen voeren. De rechtbank Oost-Brabant had op 12 april 2024 een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, waarbij werd vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank deze vaststelling onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de verklaring van de moeder van betrokkene over haar gebroken enkel, die mogelijk de afwezigheid verklaarde. Ook was niet vastgesteld dat betrokkene niet thuis was tijdens de huisbezoeken van de onafhankelijke psychiater. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.