ECLI:NL:HR:2025:507
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Waardering van certificaten van aandelen in een besloten vennootschap met verhuurde woningen in het kader van schenkbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de waardering van certificaten van aandelen in een besloten vennootschap die verhuurde woningen bezit, in het kader van een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de schenkbelasting. De vader van belanghebbende had op 24 december 2015 certificaten van aandelen geschonken, die deel uitmaakten van een vastgoedportefeuille met 66 objecten, waarvan 57 verhuurd waren. De Inspecteur legde een aanslag in de schenkbelasting op, waarbij de waardering van de certificaten ter discussie stond. Het Hof had geoordeeld dat de waardebepaling van onroerende zaken volgens artikel 21, lid 5, van de Successiewet 1956 moest plaatsvinden, met inachtneming van de WOZ-waarde en een leegwaarderatio. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze waarderingsregel niet van toepassing is op de waardering van certificaten van aandelen in een vennootschap die woningen bezit. De Hoge Raad concludeerde dat de waarde van de woningen niet verplicht moet worden vastgesteld volgens de bijzondere waarderingsvoorschriften van de Successiewet, maar dat de WOZ-waarde als hulpmiddel kan dienen voor de waardering in het economische verkeer. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.