In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van legaten voor de erfbelasting. De belanghebbende, die onterfd was door zijn moeder, had twee legaten ontvangen uit de nalatenschap. De moeder overleed op 29 oktober 2010 en had in haar testament de waarde van de legaten afhankelijk gesteld van de waarde van de woning, die was gewaardeerd op € 576.000 volgens de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) voor het jaar 2010. Na bezwaar was de WOZ-waarde verlaagd tot € 457.000, maar deze waarde werd door de belanghebbende betwist. De Inspecteur legde een aanslag erfbelasting op, waarbij de WOZ-waarde werd gehanteerd voor de waardering van de legaten.
De belanghebbende stelde dat de waarde van de legaten gelijk moest zijn aan het bedrag dat hij daadwerkelijk had ontvangen, of dat de waarde in het economische verkeer van de woning ten tijde van het overlijden van zijn moeder moest worden gehanteerd. Het Hof oordeelde echter dat voor de heffing van erfbelasting de waarderingsregels van de Successiewet 1956 moesten worden gevolgd, en dat de WOZ-waarde van de woning correct was toegepast. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de WOZ-waarde niet door de belastingrechter kon worden verlaagd.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de waardering van legaten in het kader van de erfbelasting, vooral in gevallen waar de waarde van de legaten afhankelijk is van de waarde van onroerend goed. De beslissing onderstreept de noodzaak om de wettelijke waarderingsregels te volgen, ongeacht de persoonlijke opvattingen van de erfgenamen over de waarde van de nalatenschap.