ECLI:NL:HR:2025:315

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
23/03992
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap tussen drie deelgenoten met bindende taxatie van percelen

In deze zaak gaat het om de verdeling van een eenvoudige gemeenschap tussen drie deelgenoten, te weten [L], [S] en de overleden [W]. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van [L] en [S] tegen de gezamenlijke erfgenamen van [W], vertegenwoordigd door [K], die als executeur optreedt. De zaak betreft de waardering van drie percelen grond die gezamenlijk eigendom waren van de drie broers. De rechtbank had eerder bepaald dat de percelen aan [L] en [S] zouden worden toegedeeld tegen een door een taxateur vast te stellen waarde, waarbij de taxatie bindend zou zijn. Dit leidde tot een geschil over de vraag of de rechtbank bevoegd was om een taxateur te benoemen en of de taxatie bindend was.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft kunnen komen tot de benoeming van een taxateur die de waarde van de percelen bindend vaststelt. De Hoge Raad stelt vast dat de vordering van [W] niet zo kan worden uitgelegd dat hij een bindend advies heeft gevorderd. De rechtbank had de taxateur niet kunnen aanwijzen zonder dat partijen voorafgaand aan het vonnis overeenstemming hadden bereikt over de bindende aard van de taxatie. De Hoge Raad verklaart [L] en [S] niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen de gezamenlijke erfgenamen van [W] en verwerpt het beroep voor het overige. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/03992
Datum21 februari 2025
ARREST
In de zaak van
1. [L],
wonende te [woonplaats],
2. [S],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna: [L] en [S],
advocaat: M.A.J.G. Janssen,
tegen
1. [K], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [W],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [K],
advocaat: R.L.M.M. Tan,
2. DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [W],
gewoond hebbende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: de gezamenlijke erfgenamen,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/01/337304 / HA ZA 18-544 van de rechtbank Oost-Brabant van 15 januari 2020;
b. de arresten en rolbeslissingen in de zaak 200.278.970/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juni 2020 (rolbeslissing), 6 april 2021, 8 juni 2021 (rolbeslissing), 21 september 2021, 28 februari 2023 en 18 juli 2023.
[L] en [S] hebben tegen het arrest van het hof van 28 februari 2023 beroep in cassatie ingesteld.
[K] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
Tegen de gezamenlijke erfgenamen is verstek verleend.
De zaak is voor [K] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkheid van [L] en [S] in hun beroep voor zover dit is gericht tegen de gezamenlijke erfgenamen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [L], [S] en (de tijdens de procedure overleden) [W] (hierna: [W]) zijn broers. [W] is op 21 juli 2023 overleden. [K], zoon van [W], is executeur en afwikkelingsbewindvoerder ten aanzien van zijn nalatenschap.
(ii) [W], [L] en [S] waren gezamenlijk, ieder voor een derde deel, eigenaar van drie percelen grond.
2.2
In deze procedure heeft [W] verdeling gevorderd van de percelen, aldus dat primair de percelen aan hem worden toegedeeld, subsidiair twee percelen aan hem worden toegedeeld en één perceel aan [L] en [S], en meer subsidiair de drie percelen worden verkocht en de opbrengst wordt verdeeld. [L] en [S] hebben bepleit dat de drie percelen aan hen worden toegedeeld.
2.3
De rechtbank heeft bij eindvonnis de wijze van verdeling gelast in die zin dat de drie percelen worden toegedeeld aan [L] en [S] tegen de door een taxateur vast te stellen waarde en onder de verplichting van [L] en [S] om aan [W] een derde van de getaxeerde waarde te betalen. De rechtbank heeft voorts een taxateur aangewezen die de waarde van de percelen vaststelt en heeft bepaald dat indien een partij weigert mee te werken aan de toedeling, het vonnis in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“4.7 (…) Kortom het is de meest aangewezen weg om de waarde van de percelen te laten vaststellen door een onafhankelijke taxateur, aan te wijzen door de rechtbank.
De meest gerede partij kan de opdracht tot taxatie verstrekken aan de taxateur.
4.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank dus overgaan tot het aanwijzen van een taxateur om de waarde vast te stellen waartegen de percelen aan [L] en [S] kunnen worden toegedeeld.
Deze taxatie zal bindend dienen te zijn tussen partijen en niet opnieuw reden mogen worden voor het ontstaan van nieuwe discussies of een voortzetting van reeds lopende discussies. Om die reden van proces-economie, zal de rechtbank een eindvonnis wijzen, waarin de taxateur wordt aangewezen. Zowel de taxatie als de toedeling en levering zullen moeten plaatsvinden na het wijzen van dit vonnis. (…)”.
2.4
Nadat de door de rechtbank aangewezen taxateur zich had teruggetrokken, heeft de rechtbank op verzoek van partijen de naam van een andere taxateur genoemd.
Deze heeft de percelen vervolgens getaxeerd.
2.5
Bij tussenarrest van 21 september 2021 [1] heeft het hof vastgesteld dat de eigendomsoverdracht van de percelen aan [L] en [S] op 15 juli 2020 heeft plaatsgevonden op basis van het vonnis en dat [W] het door hem ingestelde hoger beroep niet heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (art. 3:301 lid 2 BW). Het hof heeft geoordeeld dat als gevolg daarvan [W] in zijn hoger beroep niet ontvankelijk is voor zover zijn grieven betrekking hebben op de toedeling van de percelen aan [L] en [S] en de levering daarvan. Het hof heeft [W] wel ontvankelijk geacht in zijn hoger beroep voor zover het betrekking heeft op de beslissing van de rechtbank om de taxateur de waarde van de percelen bindend te laten bepalen en op de waardebepaling van de percelen.
2.6
Bij tussenarrest van 28 februari 2023 [2] heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over zijn voornemen om drie deskundigen te benoemen met de opdracht een gezamenlijk oordeel te geven over de waarde van de percelen. Het hof heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, overwogen:

Heeft de rechtbank tot benoeming van een taxateur kunnen komen?
8.12.
Met toebedeling van de onroerende zaken aan [L] en [S] (…) lag ook de vaststelling van de actuele waarde van de onroerende zaken ter beoordeling aan de rechtbank voor. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op grond van de door [W] ingestelde vordering niet tot benoeming van een taxateur heeft kunnen komen, zoals de rechtbank dat in het bestreden eindvonnis heeft gedaan, en baseert dit oordeel op het navolgende.
8.13.
Vooropgesteld zij dat [W] heeft gevorderd dat de actuele waarde door een
deskundigewordt bepaald. Dat [W] daadwerkelijk de benoeming van een deskundige (in de zin van artikel 194 Rv) voor ogen had, en niet een taxateur, blijkt niet alleen uit zijn spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling op 6 februari 2019, waarin staat dat [W] de rechtbank verzoekt een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om de waarde van de onroerende zaken te laten vaststellen, maar ook uit het proces-verbaal van die mondelinge behandeling. (…)
8.14.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank weliswaar ook gesproken over de mogelijkheid om een of meerdere taxateurs in samenspraak te benoemen, maar die overeenstemming is uitgebleven waarna [L] en [S] zich hebben uitgelaten over de gevorderde deskundigenbenoeming (…).
8.15.
Voorts is gesteld noch anderszins gebleken, dat partijen vóór het wijzen van het vonnis overeenstemming hebben bereikt over het aanwijzen van een of meerdere taxateurs.
Vóór vonnis bindend advies overeengekomen?
8.16.
De rechtbank heeft evenmin tot het oordeel kunnen komen dat het door de taxateur te geven advies bindend dient te zijn. Het hof baseert zijn oordeel op het navolgende.
8.17.
De vordering van [W] kan niet zo worden uitgelegd dat hij een bindend advies heeft gevorderd. De (tekst van de) vordering noch de door [W] in eerste aanleg ingebrachte stukken geven hiertoe grond. Dat in de e-mails van [W] aan [L] en [S] van 16 respectievelijk 17 januari 2020 wordt geschreven over een 'zeer positieve uitspraak' en 'beide partijen deze uitkomst hebben gevorderd’, maakt - anders dan [L] en [S] aanvoeren - dit niet anders. Beide e-mails zijn immers van na datum eindvonnis en bovendien geen uitlatingen in rechte.
8.18.
Gesteld noch anderszins gebleken is dat partijen vóór het eindvonnis overeenstemming hadden bereikt over een door een (door de rechtbank aan te wijzen) taxateur uit te brengen bindend advies. Dat, zoals [L] en [S] tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep hebben aangevoerd, uit het begrip ''taxateur” volgt dat ook dan sprake is van een bindend advies, volgt het hof alleen al niet omdat een taxateur ook niet-bindende adviezen kan geven.”
2.7
Het hof [3] heeft bepaald dat van het tussenarrest van 28 februari 2023 tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld.

3.Ontvankelijkheid

3.1
Na het in cassatie bestreden arrest is [W] overleden. [L] en [S] hebben het cassatieberoep gericht tegen [K] in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [W] en tegen de gezamenlijke erfgenamen van [W].
3.2
De toedeling van de percelen aan [L] en [S] is onaantastbaar (zie hiervoor in 2.5). Het geschil betreft nog de omvang van de overbedelingsvordering die thans behoort tot de nalatenschap van [W]. [K] is executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [W].
Op grond van art. 4:145 lid 2 BW vertegenwoordigt de executeur gedurende zijn beheer bij de vervulling van zijn taak de gezamenlijke erfgenamen in en buiten rechte. De executeur treedt daarbij op als privatief vertegenwoordiger van de erfgenamen. Dat betekent dat [K] in deze cassatieprocedure de erfgenamen vertegenwoordigt. [4]
[L] en [S] zijn daarom niet ontvankelijk in hun cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen de gezamenlijke erfgenamen van [W].

4.Beoordeling van het middel

4.1
De onderdelen I en II van het middel zijn gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 8.12-8.18 dat de rechtbank niet heeft kunnen komen tot de benoeming van een taxateur die de waarde van de percelen voor partijen bindend vaststelt. De onderdelen bestrijden niet het oordeel van het hof dat [W] met zijn subsidiaire vordering slechts benoeming van een deskundige op de voet van art. 194 Rv voor ogen had en evenmin het oordeel van het hof dat partijen voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank niet zijn overeengekomen dat de waarde van de percelen bij wijze van bindend advies zou worden vastgesteld. De onderdelen betogen dat de rechtbank op de voet van art. 679 lid 2 Rv bevoegd was – ook zonder dat dit door (een van) partijen was gevorderd – een deskundige te benoemen die op voor partijen bindende wijze de waarde vaststelt van de te verdelen goederen.
4.2
Art. 679 Rv luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien partijen het niet eens worden over de benoeming van een deskundige om de waarde van een of meer der te verdelen goederen te schatten, geschiedt de benoeming op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de goederen zich bevinden. Bevinden zij zich in het buitenland, dan is de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam bevoegd.
2. Is met betrekking tot de verdeling een procedure aanhangig, dan kan de benoeming ook, op verlangen van een der partijen of ambtshalve, worden gedaan door de rechter voor wie de zaak in eerste aanleg of in hoger beroep dient (…).”
4.3
De strekking van art. 679 Rv is beperkt tot het aanwijzen van de bevoegde rechter als partijen het niet eens worden over de benoeming van een deskundige om de waarde van een of meer te verdelen goederen te schatten. Benoeming van een deskundige op de voet van art. 679 lid 2 Rv impliceert niet dat het oordeel van de deskundige voor partijen bindend zal zijn en geeft de rechter evenmin de mogelijkheid te bepalen dat het oordeel van de deskundige voor partijen bindend zal zijn als partijen dat niet zijn overeengekomen. [5]
4.4
Reeds gelet op hetgeen hiervoor in 4.3 is overwogen, falen de onderdelen.
4.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart [L] en [S] niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen de gezamenlijke erfgenamen van [W];
- verwerpt het beroep voor het overige;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
21 februari 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2904.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:651, verbeterd bij arrest van 18 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2359.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2359.
4.HR 1 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:495, rov. 3.3.
5.Vgl. Parl. Gesch. BW Inv. Boek 4, p. 1509-1510 en 1576.