ECLI:NL:GHSHE:2023:2359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.278.970_01 H
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot openstellen tussentijds cassatie in civiele procedure met deskundigenonderzoek naar waarde onroerende zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 200.278.970/01. De zaak betreft een verzoek tot openstellen van tussentijds cassatie door de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], tegen de appellant, [appellant]. De procedure is een vervolg op eerdere rolbeslissingen en tussenarresten, waarbij het hof op 28 februari 2023 een tussenarrest heeft gewezen waarin een deskundigenonderzoek naar de waarde van bepaalde onroerende zaken noodzakelijk werd geacht. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de geïntimeerden om tussentijds cassatie open te stellen, stellende dat dit verzoek louter bedoeld is als vertragingstechniek en dat er geen belang bij is. De geïntimeerden hebben echter aangevoerd dat de appellant een structurele juridische kruistocht voert en dat de rechtsgang wordt misbruikt. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in het tussenarrest en heeft besloten deze te verbeteren. Tevens heeft het hof geoordeeld dat het openstellen van tussentijds cassatieberoep doelmatig is, gezien de noodzaak van deskundigenonderzoek en de impact daarvan op de verdere procedure. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van het cassatieberoep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.970/01
arrest van 18 juli 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. D.A.W. van Dijk te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.J. Bakker te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen rolbeslissingen van 16 juni 2020 en 8 juni 2021 en de tussenarresten van 6 april 2021, 21 september 2021 en 28 februari 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/337304 / HA ZA 18-544 gewezen vonnis van 15 januari 2020 tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
In deze zaak heeft het hof op 28 februari 2023 een tussenarrest (verder: het tussenarrest) gewezen. Daarin heeft het hof overwogen een deskundigenonderzoek naar de waarde van de percelen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] (verder: de onroerende zaken) noodzakelijk te achten en voornemens te zijn drie deskundigen te benoemen die gezamenlijk tot één zienswijze dienen te komen omtrent de waarde van de onroerende zaken. Het hof heeft partijen vervolgens (bij tussenarrest) in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het voornemen van het hof om drie deskundigen te benoemen, over de niet als deskundige in aanmerking komende personen, over de geformuleerde en eventuele andere uitgangspunten en vragen, en over de partij die het voorschot behoort te voldoen. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld suggesties te doen over de hiervoor genoemde vervolgstappen.
1.2.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben bij brief van 24 maart 2023 het hof verzocht om met toepassing van artikel 31 Rv het tussen partijen gewezen arrest van 28 februari 2023 te verbeteren, daar er volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] sprake is van een kennelijke verschrijving. In rechtsoverweging 8.25. van het tussenarrest staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“aangrenzend aan de percelen [perceel 2] en [perceel 3] ligt [perceel 4] . Op dit perceel is het recyclebedrijf [metaalhandel B.V.] van [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gelegen”.
Dit is, aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , een evidente fout om het recyclebedrijf alleen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is, en niet ook van [appellant] . Ook ontbreekt in het arrest de afkorting ‘Gebr.’.
1.2.2.
Bij akte van 10 april 2023 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zich uitgelaten over de voornemens van het hof (als opgenomen onder rechtsoverweging 1.1., hiervoor) en verzocht tussentijds cassatieberoep open te stellen. Aan het verzoek tussentijds cassatie open te stellen leggen zij ten grondslag dat door [appellant] een structurele juridisch kruistocht wordt gevoerd jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Zo is het naar objectieve maatstaven niet normaal dat een persoon meer dan twintig procedures begint tegen zijn broers. De wijze waarop door [appellant] de rechtsgang wordt misbruikt is dan ook evident, aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Illustratief is daarbij hoe [appellant] vrijwel alle andere betrokken derden in rechte heeft betrokken en vergaand onder druk heeft gezet met tuchtklachten en bedreigingen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat dit alles bij het hof geen rol van betekenis heeft gespeeld. Integendeel, het lijkt er in hun ogen op dat het spervuur van procedures en tuchtklachten vanuit [appellant] juist zijn vruchten heeft afgeworpen, aldus nog steeds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
Ook hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] moeite met de suggesties die door het hof tijdens de mondelinge behandeling zijn gedaan om tot beslechting van het geschil te komen, het gevoelsmatig verplicht bewandelen van het mediation-traject en het wijzen van het tussenarrest vrijwel direct na het mislukken van het mediation-traject. Hierdoor hadden [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] weinig vertrouwen in een eerlijke zitting met dito uitkomst. Voorts heeft een zeer ervaren college van het Hof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2023 geoordeeld dat de taxatie van [de deskundige] ‘in orde’ was, en dat sprake was van een bindend advies, aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Aldus heeft dit hof in het tussenarrest geoordeeld op een wijze die haaks staat op die van Hof Arnhem-Leeuwarden, hetgeen betekent dat één van beide hoven het (kennelijk) fout heeft. Door de beslissing van het hof zullen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] nog vele tienduizenden euro aan juridische kosten moeten maken, hetgeen niets meer van doen heeft met de herstelfunctie van het appel, aldus nog steeds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
1.3.1.
Bij akte uitlaten heeft [appellant] zich uitgelaten over de voornemens als in het tussenarrest geformuleerd en gereageerd op de brief van 24 maart 2023, inhoudende dat er inderdaad sprake is van een kennelijke verschrijving. [appellant] is geen mede-eigenaar van [metaalhandel B.V.]
1.3.2.
Bij brief van 13 april 2023 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het verzoek tussentijds cassatieberoep open te stellen. [appellant] voert aan de opmerking over het uitvoeren van druk ter zitting niet te kunnen plaatsen en de suggestie om gezien de familiaire relatie een mediation-traject te starten - waarmee partijen bij de mondelinge behandeling vrijwillig hebben ingestemd - juist zeer goed te kunnen plaatsen.
[appellant] voert aan dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zich simpelweg niet kunnen verenigen met het feit dat hun beroep op afstand van recht aan de zijde van [appellant] , onder verwijzing naar een vermeend bindend adviesovereenkomst, niet is gehonoreerd. De kwalificatie van die rechtsverhouding en het antwoord op de daarmee corresponderende vraag of [appellant] afstand heeft gedaan van zijn recht op toegang tot de overheidsrechter, zijn oordelen van feitelijke aard die in cassatie maar beperkt getoetst kunnen worden. Een tussentijds cassatieberoep is daarmee niet doelmatig, nu [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] er geen belang bij hebben, en zeker niet procesefficiënt, aldus nog steeds [appellant] . Een tussentijdse cassatieprocedure zal naar verwachting maanden, zo niet jaren, in beslag nemen. Dit leidt enkel tot onredelijk veel vertraging en additionele kosten voor partijen, aldus [appellant] . Door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is ook niet onderbouwd waarom een tussentijds cassatieberoep doelmatig zou zijn en welk belang zij daarbij hebben, en het verzoek tot openstellen van tussentijds cassatieberoep door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is dan ook louter bedoeld als vertragingstechniek. In het licht van de proceseconomie is dat in strijd met de goede procesorde, aldus nog steeds [appellant] .

2.De beoordeling

Kennelijke verschrijving
2.1.
Het hof stelt voorop dat van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent in de zin van artikel 31 Rv sprake is indien voor partijen en derden kenbaar is waarin de fout is gelegen (19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:580).
2.2.
In het citaat van rechtsoverweging 8.25. van het tussenarrest (als opgenomen onder overweging 1.2.1., hiervoor) is inderdaad sprake van de door de raadsman van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aangegeven kennelijke verschrijving die zich op grond van artikel 31 Rv voor eenvoudig herstel leent. Dit citaat had als volgt moeten luiden:
“aangrenzend aan de percelen [perceel 2] en [perceel 3] ligt [perceel 4] . Op dit perceel is het recyclebedrijf [metaalhandel B.V.] van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gelegen”.
Het tussen partijen gewezen arrest zal daarom in deze zin worden verbeterd.
Verzoek tussentijds cassatie
2.3.
Van uitspraken, waarbij een voorlopige voorziening wordt toegestaan of geweigerd, kan beroep in cassatie worden ingesteld voordat de einduitspraak is gewezen. Van andere tussenvonnissen of tussenarresten kan beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van het eindvonnis of eindarrest worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 75, eerste lid, van toepassing is (artikel 401a Rv).
2.4.
Vooropgesteld wordt door het hof dat de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] naar voren gebracht omstandigheden die voor hen aanleiding waren om weinig vertrouwen te hebben in ‘een eerlijke zitting met dito uitkomst’, niet worden meegewogen bij de inhoudelijke beslissing voor het al dan niet openstellen van tussentijds cassatieberoep. Deze omstandigheden zien immers geen van allen op de inhoud van het tussenarrest.
Het hof is bij het tussenarrest tot de inhoudelijke beslissing gekomen dat - kort gezegd - de rechtbank niet tot het oordeel heeft kunnen komen een taxateur te benoemen (rov. 8.12. van het tussenarrest) en dat het door de taxateur te geven advies bindend dient te zijn (rov. 8.16 en 8.20. van het tussenarrest). Het hof acht daarom - in overeenstemming met hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.7. van haar eindvonnis van 15 januari 2020 heeft geoordeeld - een deskundigenonderzoek naar de waarde van de onroerende zaken noodzakelijk (rov. 8.22. van het tussenarrest). Deze beslissingen zijn bepalend voor het verdere verloop van de procedure en de uitkomst van de in deze procedure voorliggende rechtsvraag ‘wat is de waarde van de onroerende zaken?’ Daarbij: met het benoemen van (één of meerdere) deskundige(n) is de nodige tijd en zijn naar alle waarschijnlijk - zeker bij de benoeming van meerdere deskundigen - aanzienlijke kosten gemoeid. Het hof acht het daarom doelmatig tussentijds cassatieberoep open te stellen tegen het tussen partijen gewezen arrest van 28 februari 2023.
2.5.
Volledigheidshalve merkt het hof op dat partijen zich bij akte uitlating ( [appellant] ) resp. akte uitlating en verzoek tot openstellen tussentijds cassatieberoep ( [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) hebben uitgelaten over (onder meer) de (niet) als deskundige te benoemen personen, de vragen en het voorschot. Het hof zal zich, in afwachting van het tussentijds beroep in cassatie, zich hieromtrent (vooralsnog) niet uitlaten.
2.6.
Het hof houdt in afwachting van het cassatieberoep iedere verdere beslissing aan.

3.De uitspraak

Het hof:
3.1.
bepaalt dat de tweede zin onder het laatste gedachtestreepje van rechtsoverweging 8.25. van het tussen partijen gewezen tussenarrest van 28 februari 2023 moet worden verbeterd en gewijzigd in:
“aangrenzend aan de percelen [perceel 2] en [perceel 3] ligt [perceel 4] . Op dit perceel is het recyclebedrijf [metaalhandel B.V.] van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gelegen”;
3.2.
bepaalt dat deze verbetering onder vermelding van de datum van 18 juli 2023 wordt vermeld op de minuut van het arrest van 28 februari 2023;
3.3.
bepaalt dat tegen het arrest van 28 februari 2023 tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, K.J.H. Hoofs en P.V. Eijsvoogel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juli 2023.
griffier rolraadsheer