ECLI:NL:GHSHE:2023:651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.278.970_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar waarde onroerende zaken in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betreffende de verdeling van onroerende zaken. De rechtbank had eerder een eindvonnis gewezen waarin de waarde van de onroerende zaken door een taxateur moest worden vastgesteld. Echter, de aangewezen taxateur heeft de opdracht niet aanvaard, wat leidde tot onduidelijkheid over de verdere procedure. Het hof oordeelt dat de rechtbank niet tot benoeming van een taxateur heeft kunnen komen en dat er een deskundigenonderzoek naar de waarde van de onroerende zaken noodzakelijk is. Het hof is voornemens om drie deskundigen te benoemen die gezamenlijk tot één zienswijze moeten komen over de waarde van de onroerende zaken. De partijen worden in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de benoeming van deskundigen en de te stellen vragen kenbaar te maken. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor akte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.970
arrest van 28 februari 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. D.A.W. van Dijk te Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te Helmond,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.J. Bakker te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen rolbeslissingen van 16 juni 2020 en 8 juni 2021 en de tussenarresten van 6 april 2021 en van 21 september 2021 in het hoger beroep van het onder zaaknummer: C/01/337304 / HA ZA 18-544 gewezen vonnis van de rechtbank
Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 15 januari 2020 tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
Het hof zal de nummering van het tussenarrest van 21 september 2021 voortzetten.

7.Het verloop van de procedure

7.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 21 september 2021,
- de memorie van antwoord met producties 12 tot en met 22,
- de nagestuurde producties 23 tot en met 26 van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
- de nagestuurde producties 27 tot en met 33 van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
- de nagestuurde producties 49 tot en met 53 van [appellant] ,
- de nagestuurde producties 34 tot en met 37 van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
- de mondelinge behandeling op 23 januari 2023, waarbij [appellant] alsook [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] spreekaantekeningen hebben overgelegd.
7.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

8.De beoordeling

De eerste aanleg
8.1.
In overweging 2.1. en 2.2. van het vonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
8.2.
In de procedure bij de rechtbank heeft [appellant] (in conventie) - samengevat - verdeling gevorderd van de onroerende zaken, zodanig dat:
Primair:
alle onroerende zaken worden toegedeeld aan [appellant] tegen een waarde van € 3.000.000,00
onder de verplichting om aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te betalen een bedrag van € 2.000.000,00
kosten koper;
Subsidiair:
a. toedeling van perceel [plaats] [perceelnummer 1] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tegen een waarde van
€ 835.439,00;
b. toedeling van percelen [plaats] [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] aan [appellant] tegen een waarde van
€ 1.028.132,00;
c. betaling door [appellant] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van een bedrag van € 406.941,66, met
verdeling van de kosten naar rato;
d. welke toedelingen geschieden onder de opschortende voorwaarde dat partijen in
onderling overleg overeenstemming bereikt hebben over de toegankelijkheid en
bereikbaarheid van de percelen [plaats] [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] en dat vast te leggen bij
notariële akte;
Meer subsidiair:
de netto opbrengst van de drie percelen onderling wordt verdeeld nadat de percelen zijn
verkocht op een door de rechtbank te bepalen wijze, op basis van een door de rechtbank aan
te wijzen deskundige die de actuele waarde bepaalt;
Meest subsidiair:
de verdeling van de drie percelen in goede justitie wordt bepaald op basis van een door de
rechtbank aan te wijzen deskundige die de actuele waarde bepaalt.
Dit alles met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten en buitengerechtelijke
incassokosten, te vermeerderen met rente.
8.3.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
8.4.
In het eindvonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank - samengevat - geoordeeld dat de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] (gezamenlijk hierna te noemen: de onroerende zaken) worden toebedeeld aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , tegen een door taxateur [taxateur] vast te stellen waarde en onder de verplichting om aan [appellant] een derde deel van de getaxeerde waarde te betalen. Voorts staat in het lichaam van het vonnis (r.o. 4.8.), geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Deze taxatie zal bindend dienen te zijn tussen partijen en niet opnieuw reden mogen worden voor het ontstaan van nieuwe discussie of een voortzetting van reeds lopende discussies. Om die reden en om reden van proces-economie, zal de rechtbank een eindvonnis wijzen, waarin de taxateur wordt aangewezen. Zowel de taxatie als de toedeling en levering zullen moeten plaatsvinden na het wijzen van dit vonnis. (…)”
Na het eindvonnis
8.5.
De in het eindvonnis aangewezen taxateur [taxateur] heeft de opdracht niet aanvaard. In zijn e-mail aan partijen van 20 februari 2020 staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Zoals wij vorige week bespraken heeft de zaak naar mijn mening een aantal vragen en onduidelijkheden, die zowel taxatietechnisch van aard zijn maar ook over de eigenlijke aard en doel van de taxatie/advisering. (…) Derhalve heb ik besloten de opdracht niet te aanvaarden. (…)”
Partijen hebben zich vervolgens tot de rechtbank gewend. In de e-mail van de griffier van de rechtbank van 27 februari 2020 aan partijen staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Bij vonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] de mogelijkheid gegeven om als meest gerede partij de opdracht te geven aan een taxateur om te komen tot een taxatie van de in de verdeling betrokken onroerende zaken. Uiteraard heeft de rechtbank de betreffende, genoemde, taxateur vooraf benaderd met de vraag of hij een dergelijke opdracht wenst aan te nemen.
Daarop heeft [taxateur] positief gereageerd. Groot was dan ook de verbazing bij het bericht dat [taxateur] zijn opdracht heeft 'terug gegeven'.
De rechtbank heeft geen opdracht verstrekt en ook uit het vonnis zelf vloeit geen opdracht voort. Duidelijk is in het vonnis opgenomen dat de meest gerede partij daartoe de opdracht dient te verstrekken. Voor de hand lag dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] de meest gerede partij zouden zijn. Voor het overige zal er - in afwijking van de gebruikelijke benoeming van een deskundige - geen rol meer zijn voor de rechtbank. Dat vloeit duidelijk voort uit de inhoud van het vonnis en uit het gegeven dat het om een eindvonnis gaat en niet een tussenvonnis betreft. (…)
Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat beide partijen zouden kunnen instemmen met het aandragen van een naam van een andere taxateur. (…)
Namens [appellant] is voorgesteld om op basis van analoge toepassing van 194 lid 4 Rv, een nieuwe deskundige te benoemen. De rechtbank maakt daaruit op dat [appellant] instemt met het noemen van een nieuwe naam van een taxateur, mits de in het vonnis opgenomen termijnen waarbinnen de taxatie en verdeling gerealiseerd dienen te zijn, gehandhaafd blijven.
Vooropgesteld dat, nu hiertegen geen bezwaar is gemaakt, beide partijen instemmen met het aandragen van een andere naam van een taxateur die uitvoering kan geven aan de opdracht die op basis van het vonnis van 15 januari 2020 door de meest gerede partij zal worden verstrekt, is de rechtbank bereid om mogelijk tot analoge toepassing van 194 lid 4 Rv te komen.
Daarbij tekent de rechtbank het volgende aan, stelt zij de volgende voorwaarden.
1. Anders dan de berichten van zowel [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] , als van [appellant] lijken te impliceren, zal de rechtbank geen deskundige benoemen in de zin van 194 lid 4 Rv.
2. De rechtbank zal overgaan tot het noemen van een naam van een taxateur, waarna conform het vonnis van 15 januari 2020 de meest gerede partij opdracht verstrekt tot de taxatie.
3. De termijnen in het vonnis van 15 januari 2020 blijven gehandhaafd. De verstreken tijd kan niet aan [appellant] worden tegengeworpen. Daar komt bij dat de termijnen ruim gesteld zijn, zodat niet op voorhand reeds een langere duur voor het realiseren van de verdeling vereist is.
4. De rechtbank zal op zo kort mogelijke termijn overgaan tot het noemen van een naam van een taxateur, maar is daarbij afhankelijk van opstelling van te benaderen taxateur(s). Ook voor de nieuw te noemen taxateur geldt dat hij zal zorgen voor een taxatie die conform het vonnis van 15 januari 2020, voor partijen bindend is, onder toepassing van alle toepasselijke overwegingen en beslissingen van het vonnis van 15 januari 2020. De rechtbank, zal, voor zoveel mogelijk ter voorkoming van misverstanden, het vonnis ter beschikking stellen aan een door de rechtbank te benaderen taxateur.
5. De rechtbank gaat er vanuit dat de termijn voor hoger beroep niet wordt gestuit door de onderhavige mogelijkheid. Het blijft dus de verantwoordelijkheid van partijen zelf om te besluiten al dan niet hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 15 januari 2020. Ook als de termijn die gemoeid zal zijn met het noemen van de nieuwe naam van de taxateur (bij vonnis) langer zal duren dan de einddatum van de termijn voor hoger beroep tegen het vonnis van 15 januari 2020.
6. Beide partijen dienen binnen 7 dagen na heden, schriftelijk te laten weten of zij in kunnen stemmen met de hierbij onder 1 tot en met 6 genoemde punten. Verneemt de rechtbank binnen de genoemde termijn geen bericht of een afwijzend bericht, dan blijft het op de weg van de meest gerede partij liggen om de opdracht, conform het vonnis van 15 januari 2020, te verstrekken aan de in het vonnis van 15 januari 2020 genoemde taxateur.
7. Naar de mening van de rechtbank staat het partijen ook nog steeds vrij om - indachtig de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 15 januari 2020, in onderling overleg zelf een andere taxateur aan te wijzen.
De rechtbank wenst dus uiterlijk 6 maart 2020 schriftelijk bericht te ontvangen van partijen. (…)”
8.6.
[appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben ingestemd met het aandragen van een nieuwe naam door de rechtbank.
8.7.
Vervolgens is, in de brief aan partijen van de (griffier van de) rechtbank van
8 april 2020, [deskundige] (verder: [deskundige] ) als deskundige aangewezen. [deskundige] heeft in zijn taxatierapport van 21 april 2020 de percelen getaxeerd op € 2.230.000,-
Het hoger beroep
8.8.
[appellant] heeft vier grieven aangevoerd, die zijn gericht tegen: (1) het aanwijzen van een taxateur en het bindend zijn van de taxatie, (2) de vaststelling van de waarde van de percelen door een taxateur, (3) de levering van de onroerende zaken aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , en (4) de opschortende voorwaarde bij toedeling aan [appellant] .
[appellant] concludeert dan ook tot vernietiging van het beroepen vonnis. Primair, bij algehele vernietiging, concludeert [appellant] tot toewijzing van de door de rechtbank afgewezen vorderingen in conventie en veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot het verlenen van medewerking aan alle (rechts) handelingen die nodig zijn voor levering van (een deel van) de onroerende zaken aan [appellant] . Subsidiair, bij partiële vernietiging, concludeert [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling aan [appellant] van 1/3e deel van de waarde van de reeds geleverde onroerende zaken, begroot op € 3.000.000,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag aan de hand van een door het hof aan te wijzen deskundige die de waarde van de onroerende zaken bepaalt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van levering, althans een door het hof te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander onder verrekening van het reeds door [appellant] ontvangen bedrag van € 743.333,33.
Verder concludeert [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening.
8.9.
Het hof heeft in het tussenarrest van 21 september 2021 geoordeeld dat [appellant] in zijn grieven 3 en 4 niet ontvankelijk zal worden verklaard, omdat hij verzuimd heeft het vonnis tijdig in het rechtsmiddelenregister in te schrijven, als voorgeschreven in artikel 433 Rv. Het hof heeft van dit tussenarrest tussentijdse cassatie opengesteld, maar daarvan hebben partijen geen gebruik gemaakt (voor zover het hof bekend).
8.10.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] concluderen tot verwerping van de grieven 1 en 2 met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.
8.11.
Tussen partijen is aldus met name nog in geschil wat de waarde van de onroerende zaken is en op welke wijze die waarde dient te worden vast gesteld.
Heeft de rechtbank tot benoeming van een taxateur kunnen komen?
8.12.
Met toebedeling van de onroerende zaken aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - de rechtbank kwam daarmee toe aan de beoordeling van de meest subsidiair ingestelde vordering van [appellant] - lag ook de vaststelling van de actuele waarde van de onroerende zaken ter beoordeling aan de rechtbank voor. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op grond van de door [appellant] ingestelde vordering niet tot benoeming van een taxateur heeft kunnen komen, zoals de rechtbank dat in het bestreden eindvonnis heeft gedaan, en baseert dit oordeel op het navolgende.
8.13.
Vooropgesteld zij dat [appellant] heeft gevorderd dat de actuele waarde door een
deskundigewordt bepaald. Dat [appellant] daadwerkelijk de benoeming van een deskundige (in de zin van artikel 194 Rv) voor ogen had, en niet een taxateur, blijkt niet alleen uit zijn spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling op 6 februari 2019, waarin staat dat [appellant] de rechtbank verzoekt een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om de waarde van de onroerende zaken te laten vaststellen, maar ook uit het proces-verbaal van die mondelinge behandeling. In dit proces-verbaal staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Mr. Vader[toevoeging hof: de voormalig advocaat van [appellant] ]
merkt op:
Ik hoor u zeggen dat wij bij akte op 6 maart ons mogen uitlaten over het in het geding gebrachte taxatierapport. Daarin geven wij, als we het niet met de taxatie eens zijn, tevens aan of er in de tussentijd overeenstemming is bereikt tussen partijen over het vinden van een taxateur of meerdere taxateurs die de onroerende zaken zal/zullen taxeren. Als daar geen overeenstemming over is, zullen wij ons bij diezelfde akte uitlaten over de wenselijkheid van de benoeming van een deskundige door de rechtbank. De wederpartij zal dan, bij antwoordakte twee weken later zich mogen uitlaten over de wenselijkheid van de benoeming van een deskundige. De zaak zal daarna naar de rol van 6 weken later worden verwezen voor het wijzen van vonnis, tenzij partijen in onderling overleg een of meer taxateurs aanwijzen, in welk geval eerst het taxatierapport met akte uitlating van beide partijen zal volgen. (…)
De zaak zal worden verwezen naar de rol van6 maart 2019voor het nemen van een akte
uitlating aan de zijde van eiser in conventie. Indien nodig zal de zaak daarna worden
verwezen naar de rol van20 maart 2019voor het nemen van een antwoordakte van de zijde
van gedaagden in conventie. Voor de inhoud van de akten wordt verwezen naar de hiervoor
de opmerkingen van mr. Vader opgenomen inhoud. (…)”
Uit dit proces-verbaal volgt dat er destijds tijdens die mondelinge behandeling een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de benoeming van een deskundige enerzijds en een taxateur anderzijds.
8.14.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank weliswaar ook gesproken over de mogelijkheid om een of meerdere taxateurs in samenspraak te benoemen, maar die overeenstemming is uitgebleven waarna [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zich hebben uitgelaten over de gevorderde deskundigenbenoeming (in de akte houdende uitlatingen producties en wijziging eis tevens houdende uitlating wenselijkheid benoeming deskundige voor de rol van 10 april 2019).
8.15.
Voorts is gesteld noch anderszins gebleken, dat partijen vóór het wijzen van het vonnis overeenstemming hebben bereikt over het aanwijzen van een of meerdere taxateurs.
Vóór vonnis bindend advies overeengekomen?
8.16.
De rechtbank heeft evenmin tot het oordeel kunnen komen dat het door de taxateur te geven advies bindend dient te zijn. Het hof baseert zijn oordeel op het navolgende.
8.17.
De vordering van [appellant] kan niet zo worden uitgelegd dat hij een bindend advies heeft gevorderd. De (tekst van de) vordering noch de door [appellant] in eerste aanleg ingebrachte stukken geven hiertoe grond. Dat in de e-mails van [appellant] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van
16 respectievelijk 17 januari 2020 wordt geschreven over een ‘zeer positieve uitspraak’ en ‘beide partijen deze uitkomst hebben gevorderd’, maakt - anders dan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aanvoeren - dit niet anders. Beide e-mails zijn immers van ná datum eindvonnis en bovendien geen uitlatingen in rechte.
8.18.
Gesteld noch anderszins gebleken is dat partijen vóór het eindvonnis overeenstemming hadden bereikt over een door een (door de rechtbank aan te wijzen) taxateur uit te brengen bindend advies. Dat, zoals [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep hebben aangevoerd, uit het begrip “taxateur” volgt dat ook dan sprake is van een bindend advies, volgt het hof alleen al niet omdat een taxateur ook
niet-bindende adviezen kan geven.
Overeenstemming over een bindend advies ná vonnis?
8.19.
Partijen hebben na het door de rechtbank gewezen eindvonnis en nadat [taxateur] kenbaar had gemaakt niet als taxateur op te zullen treden, met de rechtbank gecommuniceerd. In de e-mail van 27 februari 2020 van de (griffier van de) rechtbank aan partijen staat dat “de rechtbank” onder verschillende voorwaarden bereid is een andere naam van een taxateur aan te dragen. Zo dienden beide partijen in te stemmen met het aandragen van een andere naam èn heeft ook voor de nieuw te noemen taxateur te gelden dat hij zal zorgen voor een taxatie die conform het vonnis van 15 januari 2020, voor partijen bindend is (vgl. rechtsoverweging 8.5. hierboven).
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen zich op het standpunt dat nu [appellant] heeft ingestemd met het aandragen van een andere naam, hij ook met de bindendheid van de taxatie heeft ingestemd, en [appellant] dus geen belang heeft bij zijn vorderingen.
8.20.
Tussen partijen is niet in geding dat zowel [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als [appellant] hebben ingestemd met het noemen door de rechtbank van een andere naam van een taxateur ná het eindvonnis. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] daarmee evenwel niet ingestemd met een bindend advies van die taxateur, terwijl partijen op grond van hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft bepaald - op het moment dat zij aan de taxateur de opdracht verlenen de onroerende zaken te taxeren - wèl gebonden zijn aan die taxatie. Daarmee is de bindendheid aan de taxatie met het eindvonnis van de rechtbank in beginsel reeds een gegeven (afgezien van de mogelijkheid van hoger beroep). ‘Verzet’ tegen die bindendheid is rechtens niet mogelijk door middel van een ‘simpel’ bericht aan de rechtbank (naar aanleiding van de
e-mail van de griffier van de rechtbank van 27 februari 2020, rechtsoverweging 8.5. hierboven). Daar is immers hoger beroep voor, hetgeen door [appellant] ook is onderkend doordat hij dit bij exploot van 8 april 2020 heeft aangezegd. Dat [appellant] heeft ingestemd met het noemen van een naam van een taxateur acht het hof begrijpelijk: had [appellant] dit niet gedaan, dan was het vonnis (ook) met betrekking tot de waardebepaling onuitvoerbaar geworden. [appellant] heeft in het licht van het vonnis ingestemd met het noemen van een andere naam. Daarmee heeft [appellant] zijn recht om tegen de door de rechtbank opgelegde bindendheid van taxatie in hoger beroep te gaan niet prijsgeven. Van misbruik van recht, als betoogd door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , is dan ook geen sprake.
Tussenconclusie
8.21.
Verwijzend naar het hiervoor overwogene, slagen de grieven 1 en 2.
Hoe nu verder?
8.22.
In overeenstemming met hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.7. van haar eindvonnis van 15 januari 2020 heeft geoordeeld, acht ook het hof een deskundigenonderzoek naar de waarde van de onroerende zaken noodzakelijk. Het hof is voornemens, gezien de aard van de zaak, drie deskundigen te benoemen die gezamenlijk tot één zienswijze dienen te komen omtrent de waarde van de onroerende zaken. Bij een eventueel gebrek aan overeenstemming bij de beantwoording van de aan de deskundigen voor te leggen vragen is de meerderheid van stemmen doorslaggevend, waarbij het aan de deskundigen gezamenlijk is om in het deskundigenrapport te motiveren waarom er geen overeenstemming is.
8.23.
Ten aanzien van de persoon van de te benoemen deskundigen heeft te gelden dat reeds bij de waardbepaling betrokken deskundigen niet voor benoeming in aanmerking komen. Dit betekent - hoewel [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hier expliciet om hebben verzocht - dat ook [deskundige] niet voor benoeming in aanmerking komt. Niet alleen met het oog op de eerder door hem uitgevoerde taxatie, maar ook gezien de verschillende procedures die door [appellant] jegens [deskundige] zijn gevoerd. Het hof verwijst onder meer naar de gegrondverklaring in hoger beroep door het Tuchtcollege NRVT van 23 december 2021 waarbij [deskundige] is berispt. Dat het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 10 januari 2023 heeft geoordeeld dat [deskundige] niet tekort is geschoten in de verplichtingen uit de taxatieopdracht en van onrechtmatig handelen jegens [appellant] geen sprake is, maakt dit alleen al niet anders omdat het hof Arnhem-Leeuwarden in die procedure tussen [appellant] en [deskundige] uit is gegaan van de verbindendheid van de taxatie van [deskundige] .
8.24.
Dit betekent dat in ieder geval
nietvoor benoeming in aanmerking komen (taxateurs van):
- [taxatiebureau 1]
- [taxatiebureau 2]
- [taxatiebureau 3]
- [taxatiebureau 4]
- [deskundige] , en
- [taxatiebureau 5] .
8.25.
Het hof is voornemens (in ieder geval, doch niet uitsluitend) de navolgende uitgangspunten ten grondslag te leggen aan de door de deskundigen te beantwoorden vragen:
- de waardebepaling ziet op de percelen [perceelnummer 3] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 1] ,
- op perceel [perceelnummer 1] staan chalets welke worden bewoond door familie van [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
- op perceel [perceelnummer 2] is een manage gelegen,
- op perceel [perceelnummer 3] is een paardenrenbaan gelegen,
- aangrenzend aan de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] ligt perceel [perceelnummer 4] . Op dit perceel is het recyclebedrijf [X] van [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gelegen.
8.26.
Het hof is voornemens (in ieder geval, doch niet uitsluitend) aan de te benoemen deskundigen de volgende vragen voor te leggen:
1. Wat is het geldend planologisch regime per perceel?
2. Wat laat het geldende planologisch regime toe op de percelen [perceelnummer 3] ,
[perceelnummer 2] en [perceelnummer 1] ?
3. Zijn de chalets op perceel [perceelnummer 1] aan te merken als bedrijfswoningen op basis van het geldende planologisch regime?
4. Is uitbreiding van het bedrijf op perceel [perceelnummer 4] mogelijk op de naastgelegen percelen ( [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] )?
5. Kunnen meerdere bedrijven zich ter plaatse vestigen (meer dan het huidige bedrijf) op de hiervoor genoemde percelen?
Rekening houdend met de antwoorden op voornoemde vragen:
6. Wat is de vrije marktwaarde van perceel [perceelnummer 3] ?
7. Wat is de vrije marktwaarde van perceel [perceelnummer 2] ?
8. Wat is de vrije marktwaarde van perceel [perceelnummer 1] met en zonder chalets?
9. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan het hof
volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
8.27.
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens het voorschot voor de kosten van de deskundigen ingevolge het bepaalde in artikel 195 Rv voorshands ten laste van [appellant] te brengen.
8.28.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich bij akte (gemotiveerd) uit te laten over het voornemen van het hof om drie deskundigen te benoemen, over de niet als deskundige in aanmerking komende personen, over de geformuleerde en eventuele andere uitgangspunten en vragen en over de partij die het voorschot behoort te voldoen. Voorts worden partijen (bij diezelfde akte) in de gelegenheid gesteld suggesties te doen over de hiervoor genoemde vervolgstappen.
8.29.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
verwijst de zaak naar de rol van 11 april 2023 voor akte aan de zijde van beide partijen met de hiervoor in rechtsoverweging 8.26. vermelde doeleinden,
9.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, K.J.H. Hoofs en P.V. Eijsvoogel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 februari 2023.
griffier rolraadsheer