Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
5.De ontvankelijkheid van het incidentele beroep
6.Beslissing
1 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een erfrechtelijk geschil. De eiser, in zijn hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder en executeur testamentair, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de eiser in zijn cassatieberoep, specifiek gericht tegen de erfgenamen van de erflater, die in het testament expliciet zijn onterfd. De Hoge Raad oordeelt dat de eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep tegen de erfgenamen, omdat de erflater bij testament heeft bepaald dat de eiser als executeur de gezamenlijke erfgenamen vertegenwoordigt. Dit betekent dat de erfgenamen niet zelf als zodanig voor de nalatenschap kunnen optreden. De Hoge Raad bevestigt dat de executeur de taak heeft om de schulden van de nalatenschap te voldoen, waaronder de legitieme portie van de legitimaris, die in dit geval de eiser heeft aangesproken. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de eiser tegen de onterfde erfgenaam en verklaart de incidentele beroepen van de erfgenamen niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de rol van de executeur in het afwikkelen van de nalatenschap en de juridische implicaties van onterving en legitieme porties.