In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de appellant in hoger beroep, waarbij de vraag centraal staat of de appellant zijn hoger beroep tijdig heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De appellant heeft nagelaten deze inschrijving te doen, zoals vereist op grond van artikel 3:301 lid 2 BW, wat leidt tot de vraag of hij niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank had eerder een vonnis gewezen dat in de plaats treedt van een akte tot levering van een registergoed, en de appellant stelt dat hij zich op grond van schending van procesrecht tegen dit vonnis wil verzetten. Het hof heeft de procedure gevolgd en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De appellant heeft vier grieven ingediend, waarvan het hof oordeelt dat grieven 3 en 4 niet-ontvankelijk zijn vanwege het inschrijvingsverzuim. De grieven 1 en 2 blijven echter ontvankelijk, omdat deze betrekking hebben op de waardebepaling van de onroerende zaken en de afrekening tussen de partijen. Het hof heeft uiteindelijk bepaald dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden, en dat tussentijds cassatie openstaat tegen dit arrest.