ECLI:NL:GHSHE:2021:2904

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.278.970_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van appellant in verband met inschrijving in het rechtsmiddelenregister

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de appellant in hoger beroep, waarbij de vraag centraal staat of de appellant zijn hoger beroep tijdig heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De appellant heeft nagelaten deze inschrijving te doen, zoals vereist op grond van artikel 3:301 lid 2 BW, wat leidt tot de vraag of hij niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank had eerder een vonnis gewezen dat in de plaats treedt van een akte tot levering van een registergoed, en de appellant stelt dat hij zich op grond van schending van procesrecht tegen dit vonnis wil verzetten. Het hof heeft de procedure gevolgd en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De appellant heeft vier grieven ingediend, waarvan het hof oordeelt dat grieven 3 en 4 niet-ontvankelijk zijn vanwege het inschrijvingsverzuim. De grieven 1 en 2 blijven echter ontvankelijk, omdat deze betrekking hebben op de waardebepaling van de onroerende zaken en de afrekening tussen de partijen. Het hof heeft uiteindelijk bepaald dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden, en dat tussentijds cassatie openstaat tegen dit arrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.970/01
arrest van 21 september 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. D.A.W. van Dijk te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. G.J.M. Verburg te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gegeven rolbeslissing van 8 juni 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/337304 / HA ZA 18-544 gewezen vonnis van 15 januari 2020.

4.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 6 april 2021;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de rolbeslissing van 8 juni 2021;
  • de akte uitlaten van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden] .
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

5.De verdere beoordeling

5.1.
In de rolbeslissing van 8 juni 2021 zijn partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen om zich kort uit te laten over de eigendomsoverdracht en wat deze eigendomsoverdracht betekent voor de ontvankelijkheid in hoger beroep. Daarnaast is [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de advocaatwissel aan zijn zijde nu correct is verwerkt.
5.2.
In zijn akte uitlaten heeft [appellant] kort gezegd gesteld dat hij, gezien de schending van de beginselen van een goede procesorde in eerste aanleg, primair integraal wenst op te komen tegen het vonnis. Volgens [appellant] zijn in eerste aanleg zodanig fundamentele rechtsbeginselen geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Op die grond beroept hij zich op analoge toepassing van de jurisprudentie over doorbreking van het rechtsmiddelenverbod en stelt [appellant] ontvankelijk te zijn in hoger beroep.
Indien het hof van oordeel zou zijn dat [appellant] niet-ontvankelijk is voor zover zijn hoger beroep zich richt tegen de leveringsverplichting of de daadwerkelijke levering van de onroerende zaken, heeft [appellant] zijn hoger beroep beperkt tot de procesorde (grief 1), de gang van zaken omtrent de waardebepaling (grief 2) en de opschortende voorwaarde (grief 4). Ook heeft [appellant] voor dat geval in het dictum van de memorie van grieven een nieuwe subsidiaire vordering ingesteld.
Wat betreft de advocaatwissel heeft [appellant] laten weten dat deze correct is verwerkt.
5.3.
In reactie hierop hebben [geïntimeerden] zich kort gezegd gemotiveerd op het standpunt gesteld dat [appellant] in al zijn grieven niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.4.
Bij de beoordeling gelden de volgende uitgangspunten.
5.4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
5.4.2.
De eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister geldt slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden.
5.4.3.
Verder strekt een niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 3:301 lid 2 BW zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
5.5.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank over de verdeling van de percelen het volgende beslist:
“5.1. gelast de wijze van verdeling in die zin dat de onroerende zaken:
kadastraal perceel [plaats][sectieletter] [sectienummer 1];
kadastraal perceel [plaats][sectieletter] [sectienummer 2], en;
kadastrale perceel [plaats][sectieletter] [sectienummer 3],
worden toegedeeld aan [geïntimeerden] tegen de door de hierna genoemde taxateur vast te stellen waarde en onder de verplichting om aan [appellant] een derde deel van de getaxeerde waarde te betalen,
met dien verstande dat als de verdeling (levering) niet binnen zes maanden na de betekening van dit vonnis is geëffectueerd, de onroerende zaken worden toegedeeld aan [appellant] tegen de door na te noemen taxateur vast te stellen waarde en onder de verplichting om aan [geïntimeerden] twee derde deel van de getaxeerde waarde te betalen, waarbij de eventuele toedeling aan [appellant] plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereikt hebben over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de percelen [plaats] [sectieletter] [sectienummer 2] en [sectieletter] [sectienummer 1] en dat vast te leggen bij notariële akte en plaatsvindt onder de voorwaarde dat de verdeling (levering) zal worden geëffectueerd binnen negen maanden na de betekening van dit vonnis;
5.2.
bepaalt dat, indien de partij die dient mee te werken aan de toedeling aan de andere partij
zijn medewerking op eerste verzoek weigert, de onderhavige uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden;
5.3.
wijst de heer ir. ing. [taxateur] , werkzaam als taxateur bij [taxateurs] te [vestigingsplaats]
(ingeschreven in het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen onder Registratienummer: [registratienummer])aan als taxateur die de waarde van de toe te delen percelen vaststelt;
(…)”
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5.6.
Vast staat dat [appellant] het door hem ingestelde hoger beroep niet heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Verder staat vast dat de eigendomsoverdracht aan [geïntimeerden] op 15 juli 2020 heeft plaatsgevonden op basis van het vonnis. Dat laatste betekent dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister in deze zaak onverminderd geldt.
De – door [geïntimeerden] betwiste – stelling van [appellant] dat hij uiteraard “op eerste verzoek” vrijwillig zou hebben meegewerkt aan de levering indien hem conform het bestreden vonnis dat verzoek zou zijn gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. Deze stelling verdraagt zich namelijk niet zonder meer met het gegeven dat [appellant] bij dagvaarding in kort geding van 15 juni 2020 tegen (onder meer) [geïntimeerden] een vordering heeft ingesteld tot schorsing van de executie van het bestreden eindvonnis van 15 januari 2020. Feiten of omstandigheden die dit anders zouden maken zijn door [appellant] niet aangevoerd.
5.7.
Het hof is van oordeel dat er geen grond is het (primair) door [appellant] gedane beroep op de jurisprudentie over doorbreking van het rechtsmiddelenverbod te honoreren. Voor deze zaak geldt namelijk geen rechtsmiddelenverbod. Het vonnis is gewoon appellabel. Gelet op het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 BW moet [appellant] echter (mogelijk gedeeltelijk) niet-ontvankelijk worden verklaard omdat het hoger beroep door eigen nalatigheid van (de advocaat van) [appellant] niet binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister zoals bedoeld in artikel 433 Rv. Op deze situatie is bedoelde jurisprudentie niet van toepassing. Van schending van artikel 6 EVRM is geen sprake.
5.8.
Het voorgaande betekent dat moet worden beoordeeld welke grieven of klachten van [appellant] geen betrekking hebben op dat gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte of op daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
5.9.
[appellant] heeft vier grieven aangevoerd. Met grief 1 klaagt [appellant] dat de rechtbank de grondbeginselen van het procesrecht heeft geschonden door een taxateur bindend de waarde van de onroerende zaken te laten bepalen. Grief 2 betreft de waardebepaling van de onroerende zaken. Grief 3 heeft betrekking op de levering van de onroerende zaken aan [geïntimeerden] en grief 4 richt zich tegen de rechtsoverwegingen 4.8 en 5.1 van het bestreden vonnis over de opschortende voorwaarde bij eventuele levering aan [appellant] .
Het hof is van oordeel dat de niet-ontvankelijkheid van [appellant] wegens het inschrijvingsverzuim zich beperkt tot de grieven 3 en 4. Grief 3 omdat deze grief rechtstreeks betrekking heeft op de levering van de onroerende zaken en grief 4 omdat toedeling aan [appellant] vanwege de reeds plaatsgevonden eigendomsoverdracht in dit hoger beroep niet meer aan de orde kan komen. Wat betreft de grieven 1 en 2 (en de nieuwe subsidiaire vordering) is [appellant] wel ontvankelijk omdat deze betrekking hebben op de waardebepaling van de onroerende zaken en de afrekening tussen de broers die de reeds plaatsgevonden eigendomsoverdracht niet raken (zie HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2531).
5.10.
De slotsom is dat [appellant] in zijn grieven 3 en 4 niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het hof zal eerst bij het eindarrest de gedeeltelijke niet-onvankelijkverklaring uitspreken.
5.11.
Het hof ziet aanleiding te bepalen dat van dit arrest tussentijds cassatie kan worden ingesteld.
5.12.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat tegen dit arrest tussentijds beroep in cassatie openstaat;
verwijst de zaak naar de rol van 2 november 2021 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 september 2021.
griffier rolraadsheer