ECLI:NL:HR:2025:1963

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
25/00061
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijke erkenning van Engelse rechterlijke beslissing inzake huwelijksvermogensrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek van een vrouw om erkenning en tenuitvoerlegging van een Engelse rechterlijke uitspraak in een huwelijksvermogensrechtelijke zaak. De vrouw, wonende in het Verenigd Koninkrijk, had de man, die in de Verenigde Arabische Emiraten woont, aangesproken op een uitspraak van de Engelse rechter die hem had veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan haar. De zaak betreft de erkenning van deze Engelse uitspraak in Curaçao, waar de vrouw een procedure heeft aangespannen op basis van artikel 431 lid 2 van het Curaçaose Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de internationale bevoegdheid van de Engelse rechter beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de man stilzwijgend de bevoegdheid van de Engelse rechter heeft aanvaard door in de procedure te verschijnen zonder deze bevoegdheid uitdrukkelijk te betwisten. De Hoge Raad heeft de toepassing van de Gazprombank-criteria (ECLI:NL:HR:2014:2838) besproken, die betrekking hebben op de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen. De Hoge Raad concludeert dat de Engelse rechter zijn bevoegdheid op een naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbare grond heeft gebaseerd, en dat de erkenning van de Engelse beslissing niet in strijd is met de openbare orde in Curaçao.

De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen en de kosten van het geding gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de internationale bevoegdheid en de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen in het kader van het internationaal privaatrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer25/00061
Datum19 december 2025
ARREST
In de zaak van
[de man],
wonende in de Verenigde Arabische Emiraten,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de man,
advocaten: J.W.H. van Wijk en R. de Graaff,
tegen
[de vrouw],
wonende in het Verenigd Koninkrijk,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de vrouw,
advocaten: R.R. Verkerk en A. Stortelder.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak CUR202003576 van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 31 oktober 2022;
b. de vonnissen in de zaak CUR202003576 - CUR2022H00346 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 19 maart 2024 en 8 oktober 2024.
De man heeft tegen het vonnis van het hof van 8 oktober 2024 beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor de vrouw mede door H.A.A. Essebai en S.E. Berkhof.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F. Ibili strekt tot verwerping, zowel in het principale cassatieberoep als in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep.
De advocaten van de man hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vrouw heeft de Japanse en Portugese nationaliteit. De man heeft de nationaliteit van Irak, Portugal en het Verenigd Koninkrijk.
(ii) Partijen zijn in 1969 met elkaar gehuwd in Japan. Na hun huwelijk zijn partijen gaan wonen in Koeweit. In 1987 zijn partijen verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk en in 1994 naar Portugal.
(iii) In oktober 2014 zijn partijen gescheiden van elkaar gaan wonen. De vrouw is van Portugal naar de Verenigde Staten gereisd, waar zij enkele maanden bij haar dochter heeft verbleven, en is vervolgens verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk. De man bleef woonachtig in Portugal en in de Verenigde Arabische Emiraten.
(iv) Op 6 januari 2015 heeft de vrouw een echtscheidingsverzoek ingediend bij de Engelse rechter. Nadien heeft de vrouw een verzoek tot alimentatie en verdeling van het huwelijksvermogen ingediend bij de Engelse rechter.
(v) Op 9 maart 2015 heeft de man een echtscheidingsverzoek ingediend bij de Portugese rechter. De Portugese rechter heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
(vi) Op 20 maart 2015 heeft de man een islamitische scheiding in de vorm van een talaq bewerkstelligd, die op 23 maart 2015 is bevestigd door een shariarechtbank in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de talaq). De vrouw is hiervan op 8 juli 2015 op de hoogte gebracht.
(vii) Op 12 oktober 2016 heeft de Family Division van de High Court of Justice of England and Wales (hierna: de High Court of de Engelse rechter) uitspraak gedaan in een
Judgmenten een
Order, waarbij ervan is uitgegaan dat het huwelijk van partijen is ontbonden door de talaq. De High Court heeft geoordeeld dat de vrouw gerechtigd is tot 50% van het tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde vermogen, hetgeen neerkomt op een bedrag van GBP 61.559.339,--.
Judgmenten
Ordervan 12 oktober 2016 van de High Court worden hierna tezamen aangeduid als de beslissing van de Engelse rechter.
(viii) De man houdt aandelen in een in Curaçao gevestigde vennootschap, Tidewell Corporation N.V. De vrouw heeft beslag laten leggen op deze aandelen. Bij vonnis in kort geding van 21 december 2021 heeft het gerecht in eerste aanleg van Curaçao een verzoek van Tidewell Corporation N.V. tot opheffing van dit beslag afgewezen.
2.2
In deze procedure vordert de vrouw op grond van art. 431 lid 2 Rv Curaçao (hierna: RvC) dat de man wordt veroordeeld tot betaling van GBP 61.559.339,--, zijnde het bedrag waartoe de man in de Engelse procedure is veroordeeld, verminderd met het reeds geïnde, dan wel de tegenwaarde daarvan in Nederlands Antilliaanse Guldens.
2.3
Het gerecht heeft bij vonnis van 31 oktober 2022 de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van GBP 61.559.339,--, althans NAf 146.685.774,88. Voor zover in cassatie van belang heeft het daartoe als volgt overwogen:
“4.7. [De vrouw] stelt (…) dat [de man] in de procedure bij de High Court geen bezwaar heeft gemaakt tegen de bevoegdheid en aldus sprake is geweest van een stilzwijgende forumkeuze. [De man] betwist dit en stelt dat hij die bevoegdheid van de Engelse rechter uitdrukkelijk heeft betwist.
4.8.
Dat [de man] de rechtsmacht van de Engelse rechter heeft betwist in de echtscheidingsprocedure is tussen partijen niet in geschil. Niet blijkt echter dat [de man] de rechtsmacht van de Engelse rechter ook heeft betwist in de vermogensrechtelijke procedure. In tegendeel, de Engelse rechter van de High Court heeft in zijn Judgment in rechtsoverwegingen 44, 45 en 46 onder meer het volgende overwogen:
44. Specifically, in relation to his submission to this jurisdiction, these are not Divorce proceedings; these are the financial proceedings after a foreign divorce and the husband has engaged with and submitted to the jurisdiction in respect of this application. By paragraph 7 of the order of Mostyn J of 31 July 2015, the application was amended so that it takes as its jurisdiction the wife's habitual residence in England from 1 January 2015 to 1 January 2016. That jurisdictional basis has never been challenged by [the husband], and I know of no basis upon which it could have been.
45. After the wife applied for Part III relief there are some 62 communications from the husband's Portuguese lawyers (PLMJ) to the wife's solicitors. There are 15 directly to the Court. There are another 8 variously to counsel's chambers, the wife's solicitors and one to the National Crime Agency. None of these letters is marked, "without prejudice to or submission to the jurisdiction". On the 31 July 2015 Mr Justice Mostyn gave the wife permission to apply under Part III. The husband had notice of that hearing but did not attend, nor instruct others to make representations on his behalf (he had only dispensed with his solicitors four days earlier). Crucially:
a. The husband has not applied to discharge that permission.
b. He has not sought any relief for any sanctions by reason of his non-attendance.
c. He has brought no applications challenging the jurisdiction of the Court to make Part III applications.
d. He has not appealed this order.
46. [...] I am satisfied that in none of the 5 statements which he has filed in these proceedings since the grant of permission was made, has the husband set out, or attempted to set out, any grounds upon which he might have attempted to challenge the court's jurisdiction. Indeed, on the contrary, he has been keen to provide written evidence, in so far as he thought that it might assist him, within these proceedings.
Voorts heeft de Engelse rechter in de Order het volgende overwogen:
The court has within its Judgment of the same date as this order made the following findings:
[...]
b. whilst the respondent has repeatedly challenged the Court's jurisdiction to hear a divorce petition, he has at no time challenged the Court's jurisdiction to hear a Part III of the 1984 Act application in respect of which the applicant has been habitually resident in England and Wales for at least the year 1 January 2015 to 1 January 2016. [...]
Daarnaast heeft de Court of Appeal bij Order van 20 maart 2017 ook overwogen:
[...] "the applicant had submitted to the jurisdiction" [...]
4.9.
Op grond van voorgaande overwegingen kan worden vastgesteld dat [de man] in de vermogensrechtelijke procedure is verschenen, dat hij in die procedure geen beroep heeft gedaan op de onbevoegdheid van de Engelse rechter ten aanzien van de vermogensrechtelijke vordering van [de vrouw] en dat hij daartegen verweer heeft gevoerd. Hieruit kan worden afgeleid dat [de man] zich ten aanzien van de vermogensrechtelijke vordering vrijwillig heeft onderworpen aan de rechtsmacht van de Engelse rechter. Aldus is sprake van een stilzwijgende forumkeuze. Naar internationale maatstaven is dit een algemeen aanvaardbaar bevoegdheidsgrond. Dit brengt mee dat is voldaan aan het eerste vereiste voor erkenning van de Engelse beslissing.”
2.4
Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd en de man veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. [1] Voor zover in cassatie van belang heeft het daartoe het volgende overwogen:

beoordeling Hof internationale aanvaardbaarheid
4.17
Naar het oordeel van het Hof is voldoende komen vast te staan dat de UK-rechter zijn bevoegdheid heeft aangenomen op gronden die naar internationale normen algemeen aanvaardbaar zijn. Voor dit oordeel sluit het Hof (met partijen) aan bij de inhoud van de door partijen genoemde twee Verordeningen, die gelet op de Europese context van deze zaak (met in de UK en in Portugal aangespannen procedures) relevant moeten worden geacht.
4.18
Daarbij geldt dat Brussel II-bis Vo (waarbij de UK in 2016 lidstaat was) alleen van toepassing is op procedures die strekken tot echtscheiding en niet op zelfstandige verzoeken inzake huwelijksvermogensrecht. Op die laatste verzoeken is de HuwVo (daterend uit 2016, waarbij de UK nooit lidstaat is geweest) van toepassing, maar alleen voor zaken die op of na 29 januari 2019 aanhangig zijn gemaakt. Dit alles doet niet af aan het belang van beide Verordeningen als aanknopingspunten voor de toets of de grond waarop de UK-rechter zijn bevoegdheid heeft aangenomen internationaal algemeen aanvaardbaar is.
4.19
In beide Verordeningen is het uitgangpunt dat de gewone verblijfplaats van verzoeker als grond voor bevoegdheid kan worden aangenomen als deze daar tenminste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek zijn of haar gewone verblijfplaats had. De UK-rechter heeft deze grond toegepast op het op 13 januari 2016 ingediende “Application for Financial Relief”, welk verzoek nog niet eerder behandeld en beoordeeld was en heeft vervolgens geconstateerd dat de vrouw één jaar voorafgaand aan deze datum haar gewone verblijfplaats in de UK had.
(…)
geen stilzwijgende forumkeuze
4.22
Ten overvloede overweegt het Hof als volgt. Anders dan het Gerecht (in 4.9) is naar het oordeel van het Hof geen sprake van een (geldige) stilzwijgende forumkeuze door de man, gelet op alle omstandigheden van dit geval. Vast staat dat de man in de echtscheidingsprocedure in de UK de bevoegdheid heeft betwist. Vervolgens heeft hij zelf zowel in Portugal als in de Verenigde Arabische Emiraten echtscheidingsprocedures aanhangig gemaakt. Daarmee rijmt niet dat hij zou instemmen met een (afzonderlijke) beoordeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding door de UK-rechter. Zijn proceshouding in de procedure bij de UK-rechter (intrekking van het mandaat van zijn UK-advocaten, afwezigheid bij de zittingen) wijst daar ook niet op. Dat de Portugese advocaten van de man kennelijk wel hebben gecommuniceerd met het High Court en daarbij niet steeds hebben aangegeven een voorbehoud te maken voor wat betreft de bevoegdheid maakt het oordeel niet anders. Daarbij komt dat op grond van de HuwVo (artikel 8) bevoegdheid weliswaar gebaseerd kan worden op een verschijnen van de verweerder, maar dan geldt dat de rechter zich er van moet vergewissen of de verweerder op de hoogte is van zijn recht om de bevoegdheid te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. Niet gebleken is dat de UK-rechter dit gedaan heeft.
(…)
(iii) derde criterium: geen strijd met de openbare orde
4.33
Het Hof moet bij toetsing van dit criterium nagaan of erkenning van de UK-uitspraken in strijd is met de openbare orde in Curaçao, dit om te voorkomen dat hier een buitenlandse rechterlijke beslissing wordt erkend die naar haar totstandkoming of inhoud in strijd is met de beginselen en waarden die in de rechtsorde in Curaçao als fundamenteel worden aangemerkt.
4.34
De man heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat hiervan sprake is. Ook indien aangenomen zou worden dat de Talaq strijdig is met de openbare orde in Curaçao en hier niet ingeschreven kan worden, zoals de man heeft gesteld, dan leidt dit nog niet tot de conclusie dat de UK-uitspraken, die de Talaq als uitgangspunt nemen, maar alleen de verdeling van het huwelijkse vermogen van partijen betreffen, hier niet erkend zouden kunnen worden. Overigens hebben partijen ter mondeling behandeling in hoger beroep verklaard dat de echtscheiding tussen partijen inmiddels is uitgesproken (in Portugal), zodat de verdeling van het huwelijkse vermogen (hoe dan ook) op enig moment zal moeten plaatsvinden.
4.35
Ook bij de toetsing aan dit criterium is van belang dat de man niet alle beschikbare rechtsmiddelen in de UK heeft uitgeput, zoals hiervoor is overwogen.
conclusie ter zake van criterium (iii)
4.36
De conclusie luidt dat de man onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat de UK-uitspraken in strijd zijn met de openbare orde in Curaçao. Dit is ook niet gebleken. Aan het derde van de Gazprombank-criteria is dus ook voldaan.”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1
Inzet van deze procedure is of de beslissing van de High Court van 12 oktober 2016 (zie hiervoor in 2.1 onder (vii)) in Curaçao voor erkenning in aanmerking komt. Curaçao is niet gebonden aan een internationale regeling op grond waarvan het tot erkenning van de beslissing van de Engelse rechter is gehouden. Die erkenning wordt daarom beheerst door het commune internationaal privaatrecht van Curaçao, dat op dit punt niet afwijkt van dat van Nederland. Op grond van art. 431 lid 1 RvC kunnen beslissingen door vreemde rechters gegeven, niet in Curaçao ten uitvoer worden gelegd. Art. 431 lid 2 RvC bepaalt dat de gedingen opnieuw bij de rechter in Curaçao kunnen worden behandeld en afgedaan. Een partij kan dan vragen om erkenning van de buitenlandse beslissing, al dan niet met veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld.
3.1.2
Naar commuun internationaal privaatrecht is uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Curaçao in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Curaçaose openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Curaçaose rechter (of van een andere rechter binnen het Koninkrijk der Nederlanden), dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Curaçao vatbaar is. [2]
3.1.3
Ten aanzien van de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde voorwaarde geldt dat de rechter moet onderzoeken of de bevoegdheidsgrond waarop de buitenlandse rechter zijn bevoegdheid heeft gebaseerd, naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is. Mocht dat niet het geval zijn, dan kan de rechter nagaan of de bevoegdheid van de buitenlandse rechter volgt uit een andere bevoegdheidsgrond die wel naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is (zie in dit verband ook hierna in 4.2.2).
3.2.1
De onderdelen 1.2 en 2 van het middel richten zich tegen het oordeel van het hof (in de rov. 4.17-4.19) dat de Engelse rechter door zijn bevoegdheid te baseren op de omstandigheid dat de vrouw ten minste een jaar haar gewone verblijfplaats in Engeland had, een naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond heeft gehanteerd (de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde voorwaarde voor erkenning van een buitenlandse beslissing in Curaçao).
De onderdelen klagen dat het hof ten onrechte niet de bevoegdheid van de rechter van het land waar de verweerder zijn woon- of gewone verblijfplaats heeft, voorop heeft gesteld (
forum rei), maar die van de rechter van het land waar de verzoeker zijn woon- of gewone verblijfplaats heeft (
forum actoris). De klacht komt in de kern erop neer dat het hof heeft miskend dat internationale bevoegdheid gebaseerd op het
forum actorisgeen algemeen aanvaarde bevoegdheidsgrond is, de uitzondering vormt, en zelfs als exorbitant wordt aangemerkt. Waar deze bevoegdheidsgrond bij uitzondering wel is toegelaten, moet zij bovendien eng worden uitgelegd en mag zij zich alleen uitstrekken tot welomschreven gevallen, met inachtneming van voor die gevallen geldende aanvullende eisen. Het hof heeft ten onrechte een uitzondering afgeleid uit de Verordening Brussel II-bis [3] en de Verordening Huwelijksvermogensstelsels [4] , die deze uitzondering niet bevatten en die in een geval als het onderhavige niet leiden naar de woon- of gewone verblijfplaats van de vrouw, maar naar die van de man, aldus de klacht.
3.2.2
Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat bij de beoordeling van de vraag of de bevoegdheid van de buitenlandse rechter berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, aansluiting dient te worden gezocht bij relevante internationale verdragen en verordeningen. Wat daarin is vastgelegd, levert immers een aanwijzing op voor hetgeen internationaal aanvaardbaar wordt geacht. [5]
3.2.3
Ten onrechte heeft het hof echter aansluiting gezocht bij de Verordening Brussel II-bis. Deze verordening heeft betrekking op echtscheiding (en ouderlijke verantwoordelijkheid) en in overweging 8 van die verordening worden de “vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk” uitgesloten van het materiële toepassingsgebied van de verordening. Aan de Verordening Brussel II-bis kan dan ook geen aanknopingspunt worden ontleend voor het oordeel dat de grond waarop de Engelse rechter zijn bevoegdheid in de huwelijksvermogensrechtelijke zaak heeft gebaseerd, naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is.
3.2.4
Dat het hof aansluiting heeft gezocht bij de bevoegdheidsregeling in de Verordening Huwelijksvermogensstelsels is op zichzelf terecht. Er zijn geen andere relevante verdragen of verordeningen waarin het internationaal bevoegdheidsrecht in huwelijksvermogensrechtelijke zaken wordt geregeld. De verordening kan als richtsnoer dienen om te beoordelen welke bevoegdheidsgronden in huwelijksvermogensrechtelijke zaken naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar kunnen worden geacht. [6]
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof ten onrechte aanknopingspunten heeft ontleend aan de Verordening Huwelijksvermogensstelsels ter onderbouwing van zijn oordeel dat de internationale bevoegdheid van de Engelse rechter – die erop is gebaseerd dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk had gedurende een periode van ten minste één jaar voorafgaand aan de indiening van haar verzoek – berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is. Een aanknopingspunt kan niet worden gevonden in de bevoegdheidsregeling van art. 5 Verordening Huwelijksvermogensstelsels. Die bevoegdheidsregeling – die op zichzelf ertoe kan leiden dat de rechter van de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevoegd is te oordelen over een huwelijksvermogensrechtelijk verzoek – is alleen van toepassing als een huwelijksvermogensrechtelijk verzoek als nevenvoorziening wordt gedaan in een echtscheidingsprocedure bij de op grond van de Verordening Brussel II-bis bevoegde rechter. Het doel hiervan is dat de rechter die over de echtscheiding oordeelt, ook oordeelt over de verdeling van het huwelijksvermogen. Deze situatie deed zich niet voor in de Engelse procedure. Uit de beslissing van de Engelse rechter blijkt dat het verzoek van de vrouw geen betrekking had op de echtscheiding, maar als zelfstandig verzoek is aangemerkt en betrekking had op de verdeling van het huwelijksvermogen na een echtscheiding.
Ook art. 6 Verordening Huwelijksvermogensstelsels kan niet als aanknopingspunt dienen. Deze bepaling ziet weliswaar op de bevoegdheid van de rechter om buiten echtscheiding, in het kader van een zelfstandige procedure, te oordelen over het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, maar kent slechts internationale bevoegdheid toe aan de rechter van het land waar de verzoeker zijn gewone verblijfplaats heeft, als zich in dat land de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt, mits een van hen daar op het tijdstip van aanbrengen nog verblijft. Uit de stukken van het geding blijkt dat het Verenigd Koninkrijk niet geldt als het land van de laatste gewone verblijfplaats van beide echtgenoten. Art. 6 Verordening Huwelijksvermogensstelsels kent geen afzonderlijke internationale bevoegdheid toe aan de rechter van het land waar de verzoeker zijn gewone verblijfplaats heeft (
forum actoris).
Andere regels die in huwelijksvermogensrechtelijke zaken internationale bevoegdheid toekennen aan de rechter van het land waar de verzoeker zijn woon- of gewone verblijfplaats heeft, kent de Verordening Huwelijksvermogensstelsels niet.
3.2.5
Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2-3.2.4 is overwogen, volgt dat het hof zijn oordeel dat de bevoegdheid van de Engelse rechter berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, niet kon baseren op de Verordening Brussel II-bis of de Verordening Huwelijksvermogensstelsels. De internationale bevoegdheid die de Engelse rechter heeft aangenomen op grond van de gewone verblijfplaats van de vrouw komt niet overeen en is niet vergelijkbaar met een bevoegdheidsgrond uit een van beide genoemde verordeningen en is ook overigens naar internationale maatstaven niet algemeen aanvaardbaar, zoals blijkt uit de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.22. De klachten van de onderdelen 1.2 en 2.1 zoals hiervoor weergegeven in 3.2.1, slagen dus. In het verlengde daarvan slaagt ook de hierop voortbouwende klacht van onderdeel 2.3.
Zoals hierna onder 4 zal blijken, slagen de onderdelen 2.2-2.5 van het voorwaardelijke incidentele beroep en kon de Engelse rechter zijn bevoegdheid in de huwelijksvermogensrechtelijke zaak baseren op stilzwijgende aanvaarding door de man van die bevoegdheid. Als gevolg daarvan blijft het dictum van het vonnis van het hof in stand. Het slagen van de onderdelen 1.2 en 2.1 kan daarom wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3.3.1
Onderdeel 4.1 richt zich tegen het oordeel van het hof (in de rov. 4.33-4.36) over de hiervoor in 3.1.2 onder (iii) genoemde voorwaarde voor erkenning van een buitenlandse beslissing in Curaçao. Nu het hof in het midden heeft gelaten of de talaq in strijd is met de openbare orde, moet hiervan in cassatie worden uitgegaan. Het onderdeel klaagt dat het hof (in rov. 4.34) ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing van de Engelse rechter die de talaq als uitgangspunt neemt, niet (eveneens) in strijd is met de openbare orde en in Curaçao kan worden erkend. Daaraan doet, volgens het onderdeel, niet af dat de beslissing van de Engelse rechter alleen de verdeling van het huwelijkse vermogen betreft. Aan een verdeling van het huwelijkse vermogen op basis van ontbinding van het huwelijk kan immers pas worden toegekomen, aldus het onderdeel, nadat rechtsgeldig een civiele echtscheiding tot stand is gebracht of is uitgesproken door een ter zake bevoegde rechter.
3.3.2
De klacht faalt. Voor de toepassing van art. 431 lid 2 RvC kan voor een geval als in deze zaak aan de orde aansluiting worden gezocht bij de wijze waarop in de verdragen en verordeningen die zijn genoemd in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.31.1-4.31.5, de voorvraag aangaande de rechtsverhouding die, of het rechtsfeit dat, ten grondslag ligt aan de te erkennen beslissing, wordt behandeld in het kader van de erkenning van de beslissing over de hoofdvraag. Daaruit volgt dat de huwelijksvermogensrechtelijke beslissing, die in dit geval is gegeven in een zelfstandige procedure, in het kader van de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing los moet worden bezien van de ontbinding van het huwelijk, die ten grondslag ligt aan de verdeling van het huwelijksvermogen. In het geval dat aan de orde is in deze procedure betekent dit dat de vraag of de talaq in strijd is met de Curaçaose openbare orde, niet van belang is voor de erkenning van de huwelijksvermogensrechtelijke beslissing van de Engelse rechter.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep

4.1
Hiervoor in 3.2.5 is gebleken dat het middel in het principale beroep gedeeltelijk slaagt. Daarmee is de voorwaarde vervuld waaronder het incidentele beroep is ingesteld. Het daarin voorgestelde middel moet daarom worden onderzocht. Het incidentele beroep richt zich tegen de overweging ten overvloede van het hof, waarin het oordeelt dat de grondslag voor de internationale bevoegdheid van de Engelse rechter niet kan worden gevonden in de stilzwijgende aanvaarding door de man van die bevoegdheid.
4.2.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof (in rov. 4.22) een onjuiste toets heeft aangelegd bij de beoordeling of de beslissing van de Engelse rechter voldoet aan de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde voorwaarde voor erkenning van een buitenlandse beslissing in Curaçao. Ten onrechte is het hof overgegaan tot een volle inhoudelijke herbeoordeling of in de Engelse procedure sprake is geweest van een stilzwijgende forumkeuze van de man, terwijl het hof slechts had moeten toetsen of de door de Engelse rechter aangenomen stilzwijgende forumkeuze berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven aanvaardbaar is, aldus het onderdeel.
4.2.2
Indien op de voet van art. 431 lid 2 RvC een geding bij de Curaçaose rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent. [7] Daaruit volgt dat de rechter in het kader van de beoordeling of aan de hiervoor in 3.1.2 genoemde voorwaarden voor erkenning van een buitenlandse beslissing is voldaan, niet is gebonden aan de inhoud van de buitenlandse beslissing. Het onderdeel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt dus.
4.3.1
Onderdeel 2 klaagt vanuit verschillende invalshoeken over het oordeel van het hof (in rov. 4.22) dat de internationale bevoegdheid van de Engelse rechter niet kan worden gebaseerd op stilzwijgende aanvaarding van zijn bevoegdheid. Dat oordeel houdt verband met de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde voorwaarde voor erkenning van een buitenlandse beslissing in Curaçao. Nu uit de behandeling van het principale beroep volgt dat de door het hof aanvaarde grondslag voor de internationale bevoegdheid van de Engelse rechter niet naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, is van belang of de grondslag voor die bevoegdheid kan worden gevonden in de stilzwijgende aanvaarding door de man van de bevoegdheid van de Engelse rechter.
4.3.2
De stilzwijgende aanvaarding van bevoegdheid van de aangezochte rechter (‘stilzwijgende forumkeuze’) komt als bevoegdheidsgrondslag voor in verschillende regelingen betreffende internationaal bevoegdheidsrecht waaronder het Nederlandse commune bevoegdheidsrecht (art. 9, aanhef en onder a, Rv). [8]
4.3.3
De onderdelen 2.3 en 2.4 klagen dat het hof heeft miskend dat een stilzwijgende forumkeuze een bevoegdheidsgrond is die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, en dat voor die bevoegdheid voldoende is dat de gedaagde verschijnt zonder een voorbehoud te maken ten aanzien van de bevoegdheid van de vreemde rechter, en dat daaraan geen nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, zoals de in art. 8 lid 2 Verordening Huwelijksvermogensstelsels opgenomen voorwaarde dat de rechter zich ervan heeft vergewist dat de man wist dat hij de bevoegdheid van de rechter kon betwisten in de huwelijksvermogensrechtelijke procedure of dat de man tijdens de procedure bij zittingen aanwezig moet zijn geweest. Onderdeel 2.5 klaagt dat het hof bij zijn beoordeling feiten en omstandigheden heeft betrokken die niet relevant zijn voor de beoordeling van de bevoegdheid van de Engelse rechter. Zo heeft het hof – hoewel het heeft onderkend dat in deze zaak sprake is van een afzonderlijke huwelijksvermogensrechtelijke procedure – ten onrechte veel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de man de bevoegdheid in de echtscheidingsprocedure had betwist en echtscheidingsprocedures aanhangig had gemaakt in de Verenigde Arabische Emiraten en in Portugal.
4.3.4
De onderdelen slagen omdat het hof heeft miskend dat voor de naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar zijnde bevoegdheidsgrond van de stilzwijgende forumkeuze voldoende is dat de gedaagde verschijnt zonder tijdig de bevoegdheid van de aangezochte rechter te betwisten. Daarbij gaat het erom of de bevoegdheidsgrond waarop de bevoegdheid van de buitenlandse rechter is gebaseerd, in de kern overeenkomt met, dan wel vergelijkbaar is aan, een bevoegdheidsgrond die in verdragen en verordeningen is neergelegd en als internationaal algemeen aanvaardbaar geldt.
Zoals blijkt uit de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.22-5.27 voldoet de stilzwijgende forumkeuze waarop de Engelse rechter in de huwelijksvermogensrechtelijke zaak zijn bevoegdheid mede heeft gebaseerd, aan de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde erkenningsvoorwaarde, ook al heeft de Engelse rechter niet vastgesteld dat de man wist dat hij de bevoegdheid van de rechter kon betwisten. Weliswaar bevat het hier niet toepasselijke art. 8 lid 2 Verordening Huwelijksvermogensstelsels een daarop gerichte vergewisplicht, maar dat staat niet eraan in de weg dat een stilzwijgende forumkeuze een naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond is, ook indien de rechter niet heeft vastgesteld dat de verweerder wist dat hij de bevoegdheid van de rechter kon betwisten. Op grond van het voorgaande slaagt onderdeel 2.3.
Ook is niet van belang, anders dan zou kunnen worden afgeleid uit rov. 4.22 van het hof, dat de man het mandaat van zijn Engelse advocaten in de Engelse procedure heeft ingetrokken en afwezig is geweest bij zittingen in de Engelse procedure. Voor het aannemen van internationale bevoegdheid op grond van een stilzwijgende forumkeuze is voldoende dat de verweerder in de procedure is verschenen en niet tijdig een beroep heeft gedaan op onbevoegdheid van de aangezochte rechter. Op grond van het voorgaande slaagt onderdeel 2.4.
Een algemeen aanvaard uitgangspunt in het internationale bevoegdheidsrecht is dat bij een aangebrachte zaak die betrekking heeft op van elkaar te onderscheiden onderwerpen, voor ieder onderwerp afzonderlijk vastgesteld zal moeten worden of de aangezochte rechter ten aanzien daarvan internationaal bevoegd is. In het licht van dit uitgangspunt heeft het hof ten onrechte gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de man de bevoegdheid van de Engelse rechter in de (afzonderlijk gevoerde) echtscheidingsprocedure had betwist. Ook kan geen betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat de man zelf in de Verenigde Arabische Emiraten en in Portugal echtscheidingsprocedures aanhangig heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande slaagt onderdeel 2.5.
4.3.5
Onderdeel 2.2 klaagt in de kern genomen dat in het licht van de vaststellingen van het hof over hetgeen zich bij de Engelse rechter heeft voorgedaan, onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van bevoegdheid van de Engelse rechter op grond van stilzwijgende forumkeuze.
4.3.6
Het volgende is in cassatie niet (met succes) bestreden en staat daarom vast: (i) de man heeft in de echtscheidingszaak de bevoegdheid van de Engelse rechter in de echtscheidingsprocedure uitdrukkelijk betwist; (ii) hij heeft in de (afzonderlijke) huwelijksvermogensrechtelijke procedure de bevoegdheid van de Engelse rechter niet uitdrukkelijk betwist; (iii) hij heeft inhoudelijk verweer gevoerd tegen het huwelijksvermogensrechtelijke verzoek van de vrouw; (iv) in de beslissing van de Engelse rechter is uitdrukkelijk overwogen dat de man de bevoegdheid van de Engelse rechter in de huwelijksvermogensrechtelijke procedure stilzwijgend heeft aanvaard; (v) de Court of Appeal heeft in zijn beslissing van 20 maart 2017 bevestigd dat de man zich in de huwelijksvermogensrechtelijke procedure vrijwillig heeft onderworpen aan de bevoegdheid van de Engelse rechter.
4.3.7
Onderdeel 2.2 slaagt. De hiervoor in 4.3.6 genoemde feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat de Engelse rechter zijn bevoegdheid in de huwelijksvermogensrechtelijke procedure kon baseren op de grond dat de man die bevoegdheid stilzwijgend heeft aanvaard. Nu de man in de procedure voor het hof geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die afbreuk doen aan de vaststellingen van de Engelse rechter in eerste aanleg en hoger beroep die de grondslag vormen voor de stilzwijgende forumkeuze, is er in de omstandigheden van dit geval geen reden om die vaststellingen niet tot uitgangspunt te nemen. Daarmee staat vast dat de bevoegdheid van de Engelse rechter berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is en dat dus is voldaan aan de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde voorwaarde voor erkenning van een buitenlandse beslissing in Curaçao.
4.3.8
Uit hetgeen hiervoor in 4.3.6 en 4.3.7 is overwogen, volgt dat vaststaat dat de Engelse rechter zijn bevoegdheid in de huwelijksvermogensrechtelijke zaak kon baseren op stilzwijgende aanvaarding door de man van die bevoegdheid. Nu daarmee vaststaat dat de Engelse rechter een naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond heeft gehanteerd en dus is voldaan aan de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde voorwaarde voor erkenning van een buitenlandse beslissing in Curaçao, kan het dictum van het vonnis van het hof – waaraan eveneens ten grondslag ligt dat aan de hiervoor in 3.1.2 onder (i) genoemde voorwaarde is voldaan – in stand blijven. Het slagen van de onderdelen 2.2-2.5 kan daarom wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
4.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep en het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
19 december 2025.

Voetnoten

1.Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 8 oktober 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:215.
2.Vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, rov. 3.6.4; HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54, rov. 4.1.2; HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1170, rov. 3.2.2; HR 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1265, rov. 3.6.1.
3.Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, PbEU 2003, L 338/1.
4.Verordening (EU) 2016/1103 van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, PbEU 2016, L 183/1.
5.HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2184, rov. 3.4.2.
6.Vgl. HR 27 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD4789, rov. 3.2.
7.Vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, rov. 3.6.3.
8.Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.5.