ECLI:NL:HR:2025:1797

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
24/04715
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en de bereidheid van betrokkene om zich te laten horen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging. Betrokkene, die niet aanwezig was bij de zittingen, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2024, waarin een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden was verleend. De rechtbank had vastgesteld dat betrokkene op de hoogte was van de zitting, maar niet bereid was zich te laten horen. De advocaat van betrokkene had verklaard dat hij geen contact had kunnen krijgen met zijn cliënt, en de psycholoog had aangegeven dat betrokkene geen meerwaarde zag in de zitting.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen. Volgens artikel 6:1 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) dient de rechter de betrokkene te horen, tenzij deze niet in staat of niet bereid is om te verschijnen. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter de omstandigheden waaronder de betrokkene zich niet heeft laten horen, zorgvuldig moet afwegen en dat de motivering van de rechtbank in dit geval tekortschiet.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van betrokkene in procedures rondom zorgmachtigingen en de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig te motiveren waarom een betrokkene niet gehoord kan worden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/04715
Datum28 november 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: D. Rijpma,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak 440577 FZRK 24 2116 van de rechtbank Gelderland van 17 september 2024;
b. de beschikkingen in de zaak C/16/581208 / FV RK 24-2225 van de rechtbank Midden-Nederland van 23 september 2024 en 14 oktober 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2024 beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak heeft de officier van justitie verzocht een aansluitende zorgmachtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene voor de duur van twaalf maanden.
2.2
Op 23 september 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Betrokkene is niet verschenen.
2.3
Bij deelbeschikking van 23 september 2024 heeft de rechtbank [1] een zorgmachtiging verleend voor de duur van één maand onder aanhouding van het verzoek voor het overige.
2.4
Op 14 oktober 2024 heeft een voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. Betrokkene is niet verschenen. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover in cassatie van belang, het volgende:

De rechtbank:
Betrokkene is niet aanwezig. De website van PostNL laat zien dat betrokkene zijn aangetekende brief niet heeft afgehaald van het postkantoor.
De advocaat heeft het volgende verklaard:
Ik heb alles geprobeerd om in contact te komen met betrokkene. Dat is niet gelukt. Hoogstwaarschijnlijk weet hij van deze zitting af. De vorige keer wist hij van de zitting af, hij was zelfs voornemens te komen.
De psycholoog heeft het volgende verklaard:
Betrokkene heeft mij verteld dat hij geen meerwaarde ziet in de zitting. Betrokkene verwacht dat de zorgmachtiging er toch wel zal komen en dat hij daarom niet zal verschijnen op de zitting. (…)
De advocaat heeft het volgende verklaard:
Inhoudelijk kan ik niet over de zaak spreken, want ik heb betrokkene niet gesproken. (…).”
2.5
Bij beschikking van 14 oktober 2024 heeft de rechtbank [2] de zorgmachtiging voor de resterende duur van de verzochte twaalf maanden verleend. De rechtbank heeft onder meer overwogen:
“1.4. (…) Betrokkene is niet verschenen bij de mondelinge behandeling. De rechtbank stelt aan de hand van de verklaring van de advocaat en psycholoog vast dat betrokkene op de hoogte was van deze mondelinge behandeling. De rechtbank leidt hieruit af dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
(…)
2.4.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de advocaat dat geen beslissing op het aangehouden deel van het verzoek genomen zou mogen worden, omdat de vorige beslissing op onjuiste gronden zou zijn genomen. De rechtbank constateert dat op 23 september 2024 de zorgmachtiging is verleend tot en met 23 oktober 2024. De rechtbank is gebonden aan deze eerdere beslissing, waarbij het kennelijk van belang werd geacht dat betrokkene nogmaals in de gelegenheid werd gesteld om op het verzoek gehoord te worden. Betrokkene heeft voorafgaand aan de zitting van 14 oktober 2024 bij de psycholoog aangegeven dat hij verwacht dat hij de zorgmachtiging toch zal krijgen en dat hij niet naar de zitting komt. De rechtbank leidt hieruit af dat betrokkene op de hoogte is van de zitting en niet bereid is zich te doen horen. De rechtbank zal daarom op het resterende deel van het verzoek beslissen.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt onder meer dat de rechtbank in rov. 1.4 en 2.4 ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft geoordeeld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.
3.2
Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld.
Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz. [3]
3.3
De rechtbank heeft in rov. 1.4 overwogen dat betrokkene op de hoogte was van de zitting en in rov. 2.4 dat betrokkene voorafgaand aan de zitting bij de psycholoog heeft laten weten dat hij verwacht dat hij de zorgmachtiging toch zal krijgen en dat hij niet naar de zitting komt. In het licht van hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen zijn deze omstandigheden ontoereikend om te kunnen oordelen dat de bereidheid van betrokkene om zich te doen horen, bijvoorbeeld in zijn woon- of verblijfplaats of telefonisch vanaf de zitting, ontbrak. [4] De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht slaagt dus.
3.4
Voor het overige behoeft het middel geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2024;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.B. ter Heide, als voorzitter, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
28 november 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 23 september 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7298 (schriftelijk uitgewerkt op 25 oktober 2024).
2.Rechtbank Midden-Nederland 14 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7342 (schriftelijk uitgewerkt op 22 oktober 2024).
3.Zie o.a. HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:972, rov. 3.2.2.
4.Vgl. HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, rov. 3.3.