ECLI:NL:HR:2025:114

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
24/00695
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechterswisseling en geschillenregeling in ondernemingsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen [eiseres 1] B.V. en [verweerster 1] B.V. over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst betreffende de overdracht van aandelen in een besloten vennootschap. De zaak is eerder behandeld door de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waar meerdere tussenarresten zijn gewezen. De eisers hebben cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof van 30 november 2021, 5 april 2022 en 28 november 2023. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een rechterswisseling heeft plaatsgevonden na de mondelinge behandeling, zonder dat partijen hiervan op de hoogte zijn gesteld. Dit is in strijd met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, die vereist dat partijen voorafgaand aan een uitspraak worden geïnformeerd over een eventuele rechterswisseling. De Hoge Raad heeft daarom het eindarrest van de ondernemingskamer vernietigd en de zaak terugverwezen naar de ondernemingskamer voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie zijn gereserveerd, en de Hoge Raad heeft de kosten aan beide zijden begroot.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00695
Datum24 januari 2025
ARREST
In de zaak van
1. [eiseres 1] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: [eiseres 1] ,
2. [eiser 2] ,
wonende te [plaats] ,
3. [eiseres 3] ,
wonende te [plaats] ,
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [eisers] ,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
1. [verweerster 1] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: [verweerster 1] ,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
advocaat: D. Rijpma,
2. [verweerder 2] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: [verweerder 2] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen,
hierna gezamenlijk: [verweerders] ,

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/14/157293/HA ZA 14-321 van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2017, 8 november 2017, 12 september 2018, 5 december 2018 en 18 december 2019;
b. de arresten in de zaak 200.274.959/01 OK van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021, 30 november 2021, 5 april 2022 en 28 november 2023.
[eisers] hebben tegen de arresten van het hof van 30 november 2021, 5 april 2022 en 28 november 2023 beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster 1] heeft zich ten aanzien van onderdeel 1 van het principale beroep gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad en verzocht onderdeel 2 van het principale beroep te verwerpen, en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Tegen [verweerder 2] is verstek verleend.
[eisers] hebben zich ten aanzien van het voorwaardelijk incidentele beroep gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
De zaak is voor [verweerster 1] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt in het principale cassatieberoep en in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging van het arrest van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2023 en tot terugwijzing van het geding naar de ondernemingskamer ter verdere behandeling en beslissing, en voor het overige tot verwerping.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres 1] en [verweerster 1] hadden elk 50% van de aandelen in [de BV] (hierna: de BV).
(ii) Op 30 november 2012 is een vaststellingsovereenkomst gesloten, die onder andere voorzag in overdracht door [eiseres 1] aan [verweerster 1] van de door [eiseres 1] gehouden aandelen in de BV. Deze overeenkomst is niet uitgevoerd.
2.2
In dit geding hebben partijen over en weer op de voet van de geschillenregeling van art. 2:335 BW e.v. vorderingen tegen elkaar ingesteld. De rechtbank heeft, onder meer, [eiseres 1] veroordeeld om haar aandelen in de BV te leveren aan [verweerster 1] .
2.3
In het door [eisers] bij de ondernemingskamer ingestelde hoger beroep heeft op 3 juni 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. M.M.M. Tillema, mr. A.J. Wolfs en mr. A.W.H. Vink als raadsheren en prof. dr. mr. F. van der Wel RA en drs. A.G. Thomassen RT REP als raden. Tijdens de mondelinge behandeling is (onder andere) de onderhavige zaak inhoudelijk behandeld.
2.4
Op 30 november 2021 en 5 april 2022 heeft de ondernemingskamer in de hiervoor in 2.3 genoemde samenstelling uitspraak gedaan. [1] In de onderhavige zaak betreft het tussenarresten.
2.5
Het eindarrest in de onderhavige zaak [2] is gewezen door mr. A.W.H. Vink, mr. D. Kingma en mr. J.M. de Jongh als raadsheren en prof. dr. mr. A.J.C.C.M. Loonen en dr. M.J.R. Broekema RV als raden.

3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

3.1
Voor zover het principale beroep is ingesteld tegen de tussenarresten (zie hiervoor in 2.4) zullen [eisers] daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien het middel geen voldoende kenbare klacht tegen die arresten bevat.
3.2.1
Onderdeel 1 van het middel in het principale beroep en het middel in het incidentele beroep betogen op gelijke gronden dat het eindarrest van de ondernemingskamer niet in stand kan blijven, aangezien na de mondelinge behandeling een rechterswisseling heeft plaatsgevonden en partijen daarvan niet voorafgaand aan het eindarrest in kennis zijn gesteld.
3.2.2
Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad behoort een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling, behoudens bijzondere omstandigheden, te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing. Indien op enig moment na de mondelinge behandeling vervanging noodzakelijk blijkt van een of meer rechters ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, dient het gerecht dit voorafgaand aan de eerstvolgende uitspraak mee te delen aan partijen (waaronder in verzoekschriftprocedures begrepen de belanghebbenden), onder opgave van de reden(en) voor de vervanging en de beoogde uitspraakdatum. Elk van de bij de mondelinge behandeling verschenen partijen mag vervolgens verzoeken om een nadere mondelinge behandeling ten overstaan van de rechter(s) door wie de uitspraak zal worden gewezen. Deze regel geldt voor elke uitspraak waarin een rechter ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden voor het eerst door een andere rechter wordt vervangen, ook indien na de mondelinge behandeling al een of meer tussenuitspraken zijn gedaan. [3] Deze regel is in zaken die door de ondernemingskamer worden behandeld ook van toepassing ten aanzien van de raden ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
3.2.3
Het eindarrest in deze zaak is gewezen door twee andere raadsheren en twee andere raden dan de raadsheren en raden ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden (zie hiervoor in 2.3 en 2.5). Uit door de Advocaat-Generaal bij de ondernemingskamer ingewonnen inlichtingen blijkt dat ervan moet worden uitgegaan dat voorafgaand aan het eindarrest aan partijen geen mededeling is gedaan van deze rechterswisseling (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.13). Nu de mondelinge behandeling na 20 maart 2020 heeft plaatsgevonden [4] , de zaak daarbij inhoudelijk is behandeld en het eindarrest dus mede op de grondslag van de mondelinge behandeling is gewezen, kan dat arrest niet in stand blijven. De klacht is dan ook gegrond.
3.3
Onderdeel 2 van het middel in het principale beroep behoeft geen behandeling.
3.4
De Hoge Raad zal de zaak terugwijzen naar de ondernemingskamer (art. 2:336 lid 3 BW). Nu partijen zich over en weer hebben gerefereerd, zullen de kosten van zowel het principale als het incidentele beroep worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun beroep tegen de arresten van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 30 november 2021 en 5 april 2022;
in het principale beroep en in het incidentele beroep:
- vernietigt het arrest van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2023;
- wijst het geding terug naar de ondernemingskamer ter verdere behandeling en beslissing;
in het principale beroep:
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot die kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eisers] op € 8.346,17 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, aan de zijde van [verweerster 1] op € 8.206,-- aan verschotten en € 800,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerder 2] op nihil;
in het incidentele beroep:
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot die kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [verweerster 1] op € 2.600,-- voor salaris en aan de zijde van [eisers] op € 800,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
24 januari 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam (ondernemingskamer) 30 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3966 en 5 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1299.
2.Gerechtshof Amsterdam (ondernemingskamer) 28 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3011.
3.HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472, rov. 3.3.2 e.v.
4.HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472, rov. 3.4.6.