Uitspraak
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
[C],
mr. M.C. Schepelkantoorhoudende te Den Haag,
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[E],
mr. H.B. de Regt, kantoorhoudende te Alkmaar,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
mr. R.J. Bakker, kantoorhoudende te Naarden,
mr. M.C. Schepel, kantoorhoudende te Den Haag,
mr. R.J. Bakker, kantoorhoudende te Naarden.
- [A] als [A] ;
- [B] als [B] ;
- [C] als [C] ;
- [A] , [B] en [C] gezamenlijk als [G] ;
- [D] als [D] ;
- [E] als [E] ;
- [D] en [E] gezamenlijk als [H] ;
- [F] als [F] .
1.De gedingen in hoger beroep
- memorie van grieven, tevens houdende verzoek tot verwijzing naar de Ondernemingskamer, verzoek tot voeging, aanvulling van eis en provisionele vordering ex artikel 223 Rv, met producties;
- incidentele antwoordconclusie.
2.Inleiding
3.Feiten, in beide zaken
3. De overeenkomst is één en ondeelbaar;
en zal hem décharge worden verleend voor het tot op dat moment (mede) door hem gevoerde beleid. Tot dat moment, doch uiterlijk 1 maart 2013, zal [B] onbetaald verlof nemen als bestuurder van[ [F] ];
De navolgende transacties dienen z.s.m. doch in ieder geval voor 1 maart 2013 notarieel (=uiterste datum van notariële overdracht) te worden afgewikkeld en de koopsom dient bij de notaris te worden voldaan. Dit alles onder normale gangbare condities.”
Overige voorwaarden”en een kopje “
Genoemde voorwaarden voor de eventuele lening zijn:”. Onder dit laatste kopje staat onder meer: “
1. Bekend is de verwachte achterstelling bij de bank.”
4.Beoordeling
om na betekening van dit vonnis de aandelen in het Bloembollenbedrijf waarvan [A] houder is, te leveren via tussenkomst van het Bloembollenbedrijf als bedoeld in de statutaire aanbiedingsregeling aan [D] – die zich bereid heeft verklaard om deze over te nemen voor de door de deskundige W.J.M. Smeets in zijn deskundigenrapportage van 20 maart 2019 vastgestelde waarde die nihil bedraagt – vrij van pand of vruchtgebruik of enig ander recht.”
grief Ibetogen [G] dat de novemberovereenkomst uitvoerbaar is en dat algehele ontvlechting dient te volgen.
grief IIstelt [A] zich op het standpunt dat onbegrijpelijk is dat de rechtbank, nadat zij de primaire vordering van [A] tot overname van de aandelen door [D] in het kader van de algehele ontvlechting heeft afgewezen, tot het ‘losstaande’ oordeel kan komen dat verkoop en levering van de aandelen van [A] aan [D] ‘voor de hand ligt. Onduidelijk is ook hoe dit zich verhoudt tot afwijzing van de reconventionele vordering (sub III) wegens onvoldoende belang. [A] wijst erop dat de vordering van [D] een vordering ex artikel 2:336 BW is (vordering tot uitstoting). De rechtbank dient aan de criteria van dat artikel te toetsen. [A] en [D] hebben over een weer een vordering tot uitstoting ingesteld; het honoreren van één daarvan is willekeur, aldus [A] .
- i) De cijfers zijn onvoldoende betrouwbaar. [A] heeft gemotiveerd uiteengezet waarom de opgave van de RR (Rijnlandse roeden, een oppervlaktemaat) onjuist is. Gelet hierop kon Smeets niet toch zonder meer van die cijfers uitgaan. Het is de vraag of überhaupt een voldoende betrouwbaar oordeel geveld kan worden als [F] niet bereid/in staat is voldoende betrouwbare gegevens aan te leveren.
- ii) Ten onrechte is de DCF-methode toegepast. Deze methode is gevoelig voor aannames en vaststaat dat Smeets niet heeft kunnen beschikken over prognoses van toekomstige vrije kasstromen. Ook overigens beschikt Smeets niet over voldoende betrouwbare gegevens. Bovendien is het bedrijf ondertussen van karakter veranderd (van eigen teelt naar met name contractteelt). Er is onvoldoende zekerheid over de continuïteit, er is een negatieve DCF. In dat geval moet de intrinsieke waardebepaling worden toegepast.
- iii) [A] maakt bezwaar tegen het (uitsluitend) gebruiken van door CNB Makelaardij B.V. (hierna: CNB) opgestelde taxaties van de inventaris, de bollenkraam en het vastgoed. Alleen al het feit dat CNB een zakelijke relatie heeft met [D] is voldoende reden de taxaties van CNB niet aanvaardbaar te achten. Daarbij heeft [A] aangetoond dat de door CNB opgegeven waarden afwijken van andere waarde-indicaties. [A] heeft eigen taxaties van registertaxateurs aangeleverd. De taxatie van de bollenkraam is niet deugdelijk uitgevoerd. Er is geen verificatie van de aantallen geweest, inspectie heeft niet plaatsgevonden. Er is geen steekhoudend argument waarom niet ten minste tevens de door [A] aangedragen taxaties bij de waardering moeten worden betrokken. De rechtbank heeft ten onrechte aangesloten bij het rapport. De door [A] berekende waarde – gebaseerd op de intrinsieke waarde – van € 1.287.414,50 ligt meer in lijn van de door de toenmalige OK-beheerder van aandelen W.R. Küh (hierna: Küh) en OK-bestuurder J.A.H. Overing (hierna: Overing) berekende scenario’s.
grief IVvoert [A] aan dat de overdracht van de aandelen ongeldig is. Zij stelt hiertoe het volgende. Levering ‘
via de tussenkomst van het Bloembollenbedrijf als bedoeld in de statutaire aanbiedingsregeling’ is niet voor tenuitvoerlegging vatbaar. [D] was niet bevoegd [A] te vertegenwoordigen en er heeft geen rechtsgeldige levering plaatsgevonden. De uitleg dat de rechtbank bedoeld zou hebben te verwijzen naar artikel 7 lid 18 van de statuten (waarin wordt voorzien in een machtiging tot levering bij het in gebreke blijven van een aandeelhouder) is een uitleg achteraf. Artikel 7 lid 18 van de statuten is niet voor een situatie als deze geschreven; in het dictum staat ook geen verwijzing naar die volmacht. [D] heeft een vordering ingesteld die niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De gevorderde tussenkomst van [F] heeft geen plek in de geschillenregeling. De vordering is niet gebaseerd op artikel 2:341 lid 4 BW. Ten slotte geldt dat Küh – voorafgaand aan het arrest van de Ondernemingskamer van 30 april 2019 over de rechtsfiguur van overdracht van aandelen ten titel van beheer in het enquêterecht – is veroordeeld tot levering, gelijktijdig met het vonnis in de procedure tussen [A] en [D] . De rechtbank is hiervan bij eindvonnis teruggekomen, maar dat kan niet omdat dit al in een dictum was bepaald. De relevantie hiervan is dat op grond van het vonnis van 5 december 2018 Küh had moeten leveren en niet [A] . De rechtbank had niet een andere partij dan Küh tot levering kunnen veroordelen.
Blijft een aandeelhouder (…) in gebreke met de aanbieding, dan is de vennootschap onherroepelijk gemachtigd deze aanbieding namens deze(n) te doen. Blijven de betrokkene(n) in gebreke, indien alle aandelen zijn toegewezen, één of meer aandelen tegen betaling van de overeengekomen of vastgestelde prijs te leveren dan is de vennootschap onherroepelijk gemachtigd de levering namens hem (hen) te bewerkstelligen, de daartoe nodige akte(n) te tekenen en deze aan de vennootschap te betekenen of ter schriftelijke erkenning over te leggen.(…)”
als gevolmachtigde, krachtens het Vonnis en de daarin opgenomen verwijzing naar de blokkeringsregeling zoals in, artikel 7 lid 18 van, de statuten van de Vennootschap opgenomen machtiging van, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [A] , statutair gevestigd te [....](…).” Ook Overing is verschenen in zijn toenmalige hoedanigheid van commissaris. In afdeling 4 van Hoofdstuk 1 staat dat [A] (“Partij 1”) ter uitvoering van het vonnis haar aandelen levert aan [D] (Partij 2”) die de levering aanvaardt. Hoofdstuk 3, afdeling 6 houdt in dat Overing in verband met het tegenstrijdig belang van [E] als bestuurder van [F] als commissaris besluit tot de levering.
pensioenvoorzieningbuiten de rechtsstrijd getreden, heeft zij [F] ten onrechte niet veroordeeld tot betaling van het vastgestelde bedrag en heeft zij niet de verschuldigdheid van rente vastgesteld. Haar oordeel dat overdracht van de pensioenverplichting tegen een bedrag van € 404.187 een geldige afspraak is, is volgens [A] onjuist. De wijze van berekening van de boekwaarde is niet correct. De rechtbank is in navolging van De Bruijn uitgegaan van een verkeerd criterium ontleend aan het besluit van de staatsecretaris van financiën van 28 maart 2006, dat is ingetrokken bij besluit van 3 juli 2008. De rechtbank had zich moeten baseren op het criterium van de Hoge Raad in het arrest van 14 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AW1747). [A] verwijst naar het rapport van Van der Voort/Stuger, dat volgens haar is bevestigd door een medewerker van de belastingdienst. Het gaat bij de vaststelling van de omvang van de pensioenverplichting om commerciële grondslagen. Het bedrag van de wel toegekende extra pensioenlast van € 1.072 is alleen gebaseerd op het rapport van de partijdeskundige De Bruijn. De eigen accountant van [F] Flynth heeft berekend dat de pensioenvoorziening per ultimo 2012 al € 517.661 had moeten bedragen. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Het gevorderde bedrag van € 113.000 zou zeer wel onvoldoende kunnen zijn. [A] behoudt zich alle rechten voor.
rekening-courantstelt [A] zich op het standpunt dat de rechtbank de onmiddellijke en integrale terugbetaling van de rekening-courantschuld ten onrechte niet heeft toegewezen. De rekening-courantovereenkomst is bij brief van 20 december 2013 opgezegd, maar de schuld is nadien alleen nog maar verder opgelopen. In de jaarrekening 2018 bedroeg deze € 1.790.599. [A] is het niet eens met dat bedrag; [F] weigert al jaren de overeengekomen rente van 3% volledig bij te schrijven. Dat de continuïteit van [F] bij een verplichting tot terugbetaling in gevaar komt is geen argument. Niet willen terugbetalen (vanwege de Rabobank) of dat niet kunnen (als daar sprake van zou zijn) ook niet. Sinds december 2013 heeft [F] de tijd gehad om voor herfinanciering te zorgen. [A] heeft meer dan eens voorgesteld dat [F] haar schuld kan voldoen door overdracht van onroerend goed. De rechtbank lijkt de rekening-courant te zien als ‘informeel kapitaal’, maar dat heeft civielrechtelijk geen betekenis. [E] heeft volgens [A] in feite een einde gemaakt aan de continuïteit van het bedrijf. Er is een groene veiling geweest voor een groot deel van het areaal. Op die manier heeft het bedrijf zelf geen plantgoed en licenties meer voor het volgende jaar. De totale opbrengst van de groene veiling was € 1.790.000. [A] heeft daar niets van gezien.
5.De beslissing
- dat dit voorschot voor het eerst in de maand volgend op de maand waarop dit arrest zal zijn betekend dient te worden voldaan;
- dat betaling van het voorschot uiterlijk op de 28e van iedere kalendermaand door [A] dient te zijn ontvangen;
- dat het voorschot niet voor verrekening met enige tegenvordering van [F] vatbaar is;