Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M. Klomp, heeft een verweerschrift ingediend.
De Minister van Justitie en Veiligheid is in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek. Van deze gelegenheid heeft de Minister geen gebruik gemaakt.
2.Uitgangspunten in cassatie
3.De oordelen van het Hof
Omdat bepaalde uitgaven alleen zijn gedaan in verband met het woongenot van de huurwoning, moet het recht op aftrek volgens het Hof worden beperkt tot de omzetbelasting die rust op uitgaven in verband met de draagconstructie van de huurwoning. Die uitgaven heeft het Hof berekend op een bedrag van € 177.125 inclusief € 30.740 aan omzetbelasting. Na toepassing van het pro-ratapercentage komt ter zake van de huurwoning een bedrag van € 1.537 voor aftrek in aanmerking (vijf procent van € 30.740).
4.Beoordeling van de middelen
Voor zover middel I stelt dat een woning voor eigen bewoning (gebruik voor privédoeleinden) en een met vrijstelling van omzetbelasting verhuurde woning (gebruik voor bedrijfsdoeleinden) in materiële zin dezelfde positie innemen, namelijk dat geen aftrek van voorbelasting kan plaatsvinden in verband met het ontbreken van belaste prestaties, miskent het middel dat voor het vaststellen van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen uitgaven en gebruik voor bedrijfsdoeleinden niet van belang is of die belastbare handelingen geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van omzetbelasting. In zoverre faalt middel I.
Anders dan middel I betoogt, wordt in zo’n geval niet toegekomen aan de in rechtsoverweging 3.3.2 van het arrest van 16 juli 2021 vermelde toetsing of de ondernemer ter zake van een woning die hij deels voor eigen bewoning heeft bestemd en gebruikt, de desbetreffende uitgaven ook zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend. Het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof is dan ook juist. Middel I faalt daarom ook in zoverre.