ECLI:NL:HR:2024:51

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
23/04126
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in schuldsanering en rechtsmiddelenverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een schuldenaar. De schuldenaar had op 10 januari 2023 de wettelijke schuldsaneringsregeling aangevraagd, waarbij de bewindvoerder was benoemd. De schuldenaar verzocht de rechter-commissaris om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten van drie jaar naar anderhalf jaar, in lijn met een wijziging van de Faillissementswet die op 1 juli 2023 in werking trad. Dit verzoek werd echter afgewezen door de rechter-commissaris, waarna de schuldenaar in hoger beroep ging bij de rechtbank, die de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigde.

De Hoge Raad oordeelde dat de beschikking van de rechtbank was gegeven op basis van artikel 315 lid 1 van de Faillissementswet, en dat hiertegen op grond van artikel 360 Fw geen hogere voorziening openstond, behalve in specifieke gevallen. De schuldenaar had geen gronden aangevoerd voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod en had bovendien het cassatieberoep niet binnen de vereiste termijn van acht dagen ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de schuldenaar niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep.

De uitspraak benadrukt het belang van de termijnen en de regels omtrent rechtsmiddelen in het faillissementsrecht, en bevestigt dat tegen bepaalde beslissingen geen cassatieberoep mogelijk is, tenzij expliciet anders bepaald. De Hoge Raad verklaarde de schuldenaar dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/04126
Datum19 januari 2024
BESCHIKKING
In de zaak van
[de schuldenaar],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de schuldenaar,
advocaten: T.T. van Zanten en M.E. ten Brinke,
tegen
[de bewindvoerder],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de bewindvoerder,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C 08/23/1 R van de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel van 11 juli 2023;
b. de beschikking in de zaak C 08/23/1 R van de rechtbank Overijssel van 12 oktober 2023.
De schuldenaar heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De bewindvoerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar in zijn cassatieberoep.
De advocaten van de schuldenaar hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Op 10 januari 2023 is op de schuldenaar de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard, met benoeming van de bewindvoerder als zodanig.
2.2
De schuldenaar heeft de rechter-commissaris op de voet van art. 349a lid 2 Fw verzocht de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling te bekorten tot anderhalf jaar. Daarbij heeft de schuldenaar zich beroepen op de wijziging van de Faillissementswet die op 1 juli 2023 in werking is getreden, [1] waarbij de reguliere wettelijke looptijd van de schuldsaneringsregeling (art. 349a lid 1 Fw) is verkort van drie jaar naar anderhalf jaar.
2.3
De rechter-commissaris heeft het verzoek van de schuldenaar afgewezen. [2]
2.4
De schuldenaar heeft op de voet van art. 315 lid 1 Fw hoger beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris.
2.5
De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigd. [3]

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
De beschikking van de rechtbank is gegeven ingevolge art. 315 lid 1 Fw en is dus een ingevolge de bepalingen van de derde titel van de Faillissementswet gegeven beslissing. Tegen een dergelijke beslissing staat op grond van art. 360 Fw geen hogere voorziening open, behalve in de gevallen waarin het tegendeel is bepaald, en behoudens de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet. De Faillissementswet bevat niet een bepaling krachtens welke cassatieberoep mogelijk is tegen een beschikking als de onderhavige. [4]
3.2
De schuldenaar heeft in cassatie geen gronden aangevoerd voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 360 Fw. Overigens heeft de schuldenaar het cassatieberoep ook niet ingesteld binnen de termijn van acht dagen die geldt voor een cassatieberoep tegen een op de voet van art. 315 lid 1 Fw gegeven beslissing van de rechtbank, waarmee doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 360 Fw wordt beoogd. [5] Dit brengt mee dat de schuldenaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de schuldenaar niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
19 januari 2024.

Voetnoten

1.Zie de Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, Stb. 2023, 87.
2.Rechtbank Overijssel 11 juli 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2668.
3.Rechtbank Overijssel 12 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:4012.
4.Zie HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1676, rov. 3.1.
5.Zie HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1676, rov. 3.5.